Al 2000 jaar voor het begin van onze jaartelling wisten de Chinezen dat etherische oliën uit bepaalde planten sterke geneeskrachtige eigenschappen bezitten. Vanuit China verspreidde deze kennis zich naar landen als India, Perzië en vooral ook Egypte. Zo was de geneeskunde uit het oude Egypte voor het grootste deel gebaseerd op het gebruik van aromatische stoffen. Dit is bekend, omdat in de grafkamers van de farao's altijd talloze flesjes met aromatische oliën werden aangetroffen.
Etherische oliën hebben dezelfde eigenschappen als de planten en kruiden waaruit ze gewonnen worden, maar veel sterker. Zo werken sommige oliën kalmerend, andere juist opwekkend. Vele hebben een gunstige werking op de spijsvertering, terwijl ook een groot aantal helpen het bloed te zuiveren en een uitstekend middel zijn bij een onzuivere huid met pukkeltjes en b.v. jeugdpuistjes en acné. In feite is de aromatherapie dan ook te beschouwen als een -belangrijke- tak van de fytotherapie.