De post-modernen: Pärt, Górecki en Schnittke


December 1994: Schnittke 60 jaar

Er gaat vrijwel geen maand voorbij of er verschijnt wel een CD van een van de drie componisten, Pärt, Górecki of Schnittke. De wereld kan niet meer om Henryk Górecki heen sinds de opname op Nonesuch van zijn derde symfonie bijna toevallig het ene na het andere record verbrak, op hitlijsten verscheen en in geen tijd in Engeland een gouden plaat voor 100.000 verkochte exemplaren in de wacht sleepte. Dit gebeurde doordat er als alternatief op het ontbreken van een promotie-budget geplugd werd op pop-zenders. De componist stond tevens centraal in het jongste Holland Festival. Arvo Pärts muziek is op niet helemaal legitieme gronden door de liefhebbers van minimal music in de armen gesloten en vond in het befaamde Hilliard Ensemble een enthousiast pleitbezorger. En Alfred Schnittke, wiens zestigste verjaardag met lezingen en zelf een Schnittke-dag op 4 december in het Utrechtse Muziekcentrum Vredenburg uitgebreid gevierd wordt, geniet de eer dat er zelfs twee maatschappijen, BIS en Melodia, bezig zijn met het opnemen van zijn complete oeuvre. Ook hij figureerde al weer een aantal jaren terug prominent in een Holland Festival. Sinds de wereldpremière in Amsterdam van zijn opera 'Leven met een idioot' vorig jaar is hij echter helemaal niet weer weg te denken uit het Nederlandse concertleven. Een nieuw regime componisten: waar kwamen ze vandaan en wat bindt hen?

Górecki, Schnittke en Pärt hebben als respectievelijke geboortejaren 1933, 1934 en 1935. Ze zijn niet extreem laat begonnen met componeren en Polen, Rusland en nogmaals Rusland (Estland) werden en worden dan wel niet tot het Westen gerekend maar lagen wel binnen bereik van dat Westen. Toch dateert hun algemene bekendheid pas van de laatste vijftien à twintig jaar. Zo staat geen van de componisten vermeld in bijvoorbeeld de Geschiedenis van de moderne muziek die Paul Griffiths in 1978 schreef en Schnittke ontbreekt zelfs nog volledig in de uitgebreide Grove muziekencyclopedie uit 1980. Men zou het drietal post-modernen kunnen noemen, omdat ze niet zo zeer met iets geheel nieuws komen als wel met een nieuwe stijl samengesteld uit al bestaande onderdelen. Toch is deze stijl, waarin op grote schaal geciteerd en geleend wordt hen niet vanaf het begin eigen geweest. Alle drie hebben ze hun wortels in vaak niet geheel stricte a-tonale muziek. Górecki's pointilistische Epitafium uit 1958 is bijvoorbeeld duidelijk beïnvloed door de Darmstadt-school en door Webern. Het stuk werd dan ook ter gelegenheid van diens 75-ste verjaardag stuk geschreven. Wat later werk van Górecki toont de weerslag van zijn studie in Parijs bij Boulez. Górecki's doorbraak als vooraanstaande Oosteuropese componist kwam met het eveneens avant-gardistische Scontri (botsingen) in 1960. Hierin heeft de componist al Poolse katholieke kerkmuziek gebruikt, zoals hij dat later vaker zou doen. Pärts vroege idioom is verwant aan dat van Ligeti en zijn eerste symfonie uit 1964 is gedeeltelijk a-tonaal. Schnittke kreeg al heel snel zulke problemen door zijn anti-puristische muziek dat hij uit de componistenbond werd gezet en zodoende in feite niet mocht werken. Het was zijn geluk dat hij op grote schaal muziek voor films schreef - uiteindelijk voor ruim zestig stuks - die onder de filmersbond viel en daardoor niet onder het verbod. Overigens schreef ook Pärt in een vroeg stadium van zijn carrière muziek voor een vijftig films.

Religieus
Religieuze muziek speelt dus in het oeuvre van alle drie de componisten regelmatig een rol, maar in dat van Pärt is die veel geprononceerder dan bij de andere twee. Ook hij raakte daardoor in de problemen met het Russische regime. In 1968, toen religie nog volstrekt taboe was in de Sovjet-Unie, schreef hij een Credo, waardoor hij op de zwarte lijst belandde. Zelfs nog op een veel latere datum werd een eveneens religieus stuk van Górecki verboden. Zijn Miserere uit 1980 had namelijk alles te maken met zijn sympathie voor de toen nog illegale vakbond Solidariteit. Hoewel hij slechts incidenteel 'echt' religieus werk schrijft, zoals Totus Tuus uit 1987 voor de huidige Paus, met wie hij bevriend is, gebruikt de componist overigens wel regelmatig religieus materiaal. Niet alleen in die derde symfonie, maar ook in zijn beide strijkkwartetten leent hij melodieën uit die hoek. De titel van het eerste strijkkwartet, Already it is dusk, is de naam van een zestiende-eeuws Pools kerkgezang dat in het gehele stuk gebruikt is, met name als zogenaamde cantus firmus in de altviool-partij. Pärt werkte van 1957 tot 1968 als muziekregisseur bij de Estlandse radio en in die tijd bestudeerde hij meer de muziek van anderen dan dat hij zelf schreef. De technieken van middeleeuwse en vooral renaissance componisten als Machaut, Ockeghem, Obrecht en Josquin hebben zijn grote belangstelling. Datzelfde geldt voor de Russisch orthodoxe muziek. Drie-stemmig 'renaissance' contrapunt zit bijvoorbeeld in Arbos uit 1977. Pärt gaat steeds tonaler, om niet te zeggen archaïscher werken met nog slechts de allernoodzakelijkste elementen. Hierdoor krijgt de drieklank en daarmee een klok-achtig geluid een belangrijke rol: vandaar ook de naam voor zijn stijl, tintinnabuli (klokjes). Het gros van zijn muziek en zijn belangrijkste werken zoals de Johannes Passie, Stabat Mater, Miserere en meest recent de Berliner Messe (1990-2) zijn voorzien van kerkelijke teksten en een gewijde sfeer. Dat het effect hiervan in de vorm van een soort stilstaande beweging soms overeenkomt met dat van de minimal music wil overigens niet zeggen dat de uitgangspunten van Pärt dezelfde zijn. Het Indiase principe van veelvuldige herhaling is hem vreemd. Ook Górecki schreef met zijn een-delige clavecimbelconcert uit 1980 een soort minimal stuk. Een beetje dwarsig en leeg werk dat de term cult-componist, die columnist Ernst Vermeulen vrij recent in Entr'acte nog door een vraagteken liet volgen, zonder vraagteken, zoals door sommige andere auteurs gebruikt, lijkt te rechtvaardigen. Maar dat zou de componist, die ook regelmatig Poolse volksmuziek verwerkt, tekort doen. Wie luistert naar een van zijn meest recente werken, het tweede strijkkwartet, Quasi una fantasia (1990/1) naar Beethovens piano-sonate met behalve invloeden van deze componist ook weer elementen uit de Poolse volks- en kerkmuziek zal dat kunnen beamen. Górecki, die nog steeds in Polen woont, is de minst productieve van het drietal.

Opera
Schnittke, daarentegen, lijkt ondanks inmiddels twee hartaanvallen te beschikken over eindeloos veel inspiratie: hij schrijft het ene stuk na het andere. Tot nu toe is hij de enige die zich aan een opera gewaagd heeft: voor de al genoemde opera onderbrak hij het werk aan zijn Faust-opera - een Faust-cantate had hij toen al geschreven. Met zijn poly-stilistische stijl leent en citeert en ook quasi-citeert hij nog op grotere schaal dan Pärt en Górecki, niet zelden zeer herkenbaar zoals aan het begin van het derde strijkkwartet dat opent met achtereenvolgens citaten uit een Stabat Mater van Orlando di Lasso, uit Beethovens Grosse Fuge en het B-A-C-H-motief. Zijn muziek is een vaak heftige mengeling van van alles en nog wat, soms zo dat de componist niet eens kan beslissen over de vorm. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de symfonie (nr. 5) die tevens concerto grosso is of andersom natuurlijk . En dan komen we meteen bij een belangrijke overeenkomst tussen Schnittke, Pärt en Górecki: ze gebruiken allemaal weer traditionele vormen of tenminste vorm-aanduidingen. Alle drie schreven zowel symfonieën als strijkkwartetten als soloconcerten. Ook hierin gaat Schnittke het verst met daarnaast een Requiem en sonates voor diverse instrumenten. Zijn voorkeur voor buisklokken deelt hij evenals die voor viool met Pärt; beide componisten werkten bij het schrijven van verschillende stukken intensief samen met violist Gidon Kremer voor wie Pärt bijvoorbeeld een versie van Fratres (1977) maakte. Tevens vinden we in verschillende composities van het drietal het clavecimbel terug en speelt de menselijke stem een belangrijke rol. Het is nauwelijks voor te stellen dat drie componisten van vrijwel gelijke leeftijd en met aanvankelijk niet eens zulke uiteenlopende bronnen en stijlen enige decennia jaar later ondanks bovengenoemde overeenkomsten zo verschillend zijn gaan schrijven. Het enige kader waarbinnen ze nog te vangen zijn is dat van 'post-modern'.

PRISKA FRANK


©St. NoPapers

Terug naar overzicht