Een fagot is een veelzijdig instrument. Componisten van deze eeuw hebben dit via experimenten uitgevonden en componeren de meest rare en verrassende noten en klanken voor dit instrument. De fagottist Valeri Popov is net zo veelzijdig als zijn instrument. Dit blijkt uit zijn spel op de CD van het Moscow contemporary music ensemble vol. 6 uitgebracht door Olympia waarop de fagot centraal staat of liever; Popov staat centraal. De composities op deze CD zijn opgedragen aan Popov of geïnspireerd door zijn spel. Opvallend is de eenzame hoogte die de componiste Sofia Goebajdoelina inneemt met haar "Quasi hoketus for chamber ensemble". In dit werk neemt de piano de belangrijkste plaats in. Het instrument wordt op verschillende wijze gebruikt, als melodisch instrument en als slagwerk. De piano als slagwerk gebruiken is in de twintigste eeuw allang geen heiligschennis meer en werkt zelfs zeer goed. De andere instrumenten (fagot, viool, alt-viool en cello) nemen een bescheiden plaats in. Het verrassende is dat ze op veel plaatsen de nagalm van de hard hamerende piano realiseren. De opbouw van het werk is op een vreemde manier logisch. Het begint mild en wordt steeds harder en venijniger. In het begin zijn de samenklanken nog consonant, later worden steeds meer dissonanten toegevoegd totdat het genoeg is. Een nieuw begin lijkt zijn aanvang te nemen. Het karakter is wederom mild, maar de bagage van het voorgaande wordt niet afgeschud en al snel zijn de samenklanken weer venijnig en dissonant. Goebajdoelina springt voorzichtig om met het introduceren van nieuwe ideeën. Pas aan het einde van het stuk heeft ze 'alle' mogelijkheden laten horen.
Het "Trio voor fagot, viool en cello" van Merab Gagnidze begint zeer veelbelovend. Het eerste deel is een constante afwisseling van ideeën die op een zeer fraaie manier met elkaar in verbinding staan. De fagot is in dit deel voornamelijk als ritme-instrument gebruikt. De viool daarentegen probeert de fagot en de cello van de wijs te brengen door steeds nieuwe elementen in te brengen, tokkelend (pizzicato) en dan weer met de strijkstok ruwe en harde melodieën uitproestend. Na een overwegend ritmisch pulserend gedeelte volgt een glijend melodisch lijntje (zeer moeilijk te realiseren op een fagot) dat zowel in de fagot als in de viool klinkt. Het dramatische effect is vooral mooi. Ook het tweede deel dat veel minder duidelijk is in opbouw heeft prachtige sfeermomenten. De contrasten of beter het gevecht tussen de instrumenten is ook hier weer van belang. Het resultaat is rust versus chaos, kort versus lang, ruw versus mild. Wanneer je continuïteit zoekt of wilt ontdekken, kom je bedrogen uit want dat is niet de essentie van het werk. Jammer is dat de ideeën afnemen in inventiviteit waardoor de aandacht enigszins verslapt totdat er plotsklaps weer een nieuw geluid wordt geïntroduceerd. Het derde deel is een samenraapsel van alles wat geweest is. Er wordt naar believen getokkeld, gebromd en gestreken in afwisseling met sfeervolle rustige en vooral melodische momenten waar Gagnidze het sterkst in is. Alle drie de instrumenten worden in alle registers gebruikt en elk geluid is geoorloofd. Zo klinkt de cello af en toe als een krassende kraai of een hele zware piepende deur. De fagot als een overspannen hobo of scheurende saxofoon. De viool blijft nog het dichtst bij zijn eigen karakter.
Het "Trio for fagot, cello en percussie" van Vladislav Shoot is een soort dialoog in vijf delen tussen de melodie instrumenten en het slagwerk. Deel een is een solo voor de fagot. Pas in het tweede deel nemen de cello en het slagwerk 'het gesprek' over waarna de cello en de fagot in een soort van parallelle beweging verder gaan. De intervallen zijn behoorlijk curieus. In het derde deel worden de verschillende mogelijkheden van de cello verder uitgewerkt: tokkelen, strijken, dubbelgrepen, krassen en piepen. De fagot blijft dicht bij het expositiethema van het eerste deel om bij de slagwerksolo de eigen klank totaal te vergeten en enkel te brommen of piepen. In deel vijf is alles weer bij het oude, de fagot speelt wederom het expositiethema en heeft zijn eigen karakter weer terug. Zowel de cello als het slagwerk houden zich rustig en hebben weinig toe te voegen aan de stellingname van de fagot. Shoot heeft een interessant en vooral ook rustig werk gecomponeerd. De opbouw is helder en duidelijk en laat de luisteraar ruimte een eigen beeld te vormen. Ideeën stapelen zich niet op maar worden uitgewerkt zonder in extremen te vervallen.
De "Goat's song (Trio-Postlude) voor fagot, contrabas en percussie" van Yuri Kasparov lijkt van willekeur aan elkaar te hangen. Het werk is ook een soort appendix van het eerder geschreven "Fagot concert". De "Goat's song" heeft een dubbele expositie wat het onsamenhangende element verklaart. Het contrast tussen de beide exposities, mild en hoog versus dramatisch en laag is de belangrijkste karakteristiek. Opvallend is dat dit werk het meest consonant en het minst druk klinkt. De instrumenten spelen veelal na elkaar en wisselen haast geen motieven uit. Dit werk is het minst interessant maar je kunt het natuurlijk altijd overslaan.
Popov staat zeker niet voor niets centraal op deze CD. Geen klankmogelijkheid is hem onbekend of vreemd. Zowel in het hoge register als in de laagte is zijn klank vol en haast smeuïg te noemen. In één woord fantastisch. Alhoewel het uitvoeringsniveau zeer hoog ligt, zullen de werken die erop staan de voornaamste reden vormen om deze CD aan te schaffen. Het lijkt inherent aan nieuwe muziek te zijn dat de componist of het werk je moet aanspreken. Bij Bach gaat het om de uitvoerenden, bij Goebajdoelina om Goebajdoelina.
KATJA BROOIJMANS