John Adams en het Concertgebouworkest:
klinkende namen


In hèt toonaangevende naslagwerk over muziek, de in 1980 verschenen zesde editie van de Grove encyclopedie, zoekt men zijn naam tevergeefs. Ook in het in datzelfde jaar uitgebrachte boekje van Wim Mertens over American Minimal Music bleef hij onvermeld. En toch is de in 1947 geboren Amerikaan John Adams inmiddels een van de meest vooraanstaande componisten in zijn land en daarbuiten. Waarschijnlijk mede door het gebruik van het zogenaamde minimal idioom en vaak het gewone grote symfonieorkest mag Adams zich in een ongekende populariteit verheugen. Hieraan hebben zijn twee opera's gebaseerd op actuele gebeurtenissen, Nixon in China (1987) en The Death of Klinghofer (1991, over het drama op de Achile Lauro), een niet onaanzienlijke bijdrage geleverd. Nu componeert Adams niet alleen. Sinds een aantal jaren dirigeert hij ook en in die hoedanigheid trad hij voor het eerst op met het Koninklijk Concertgebouworkest. Op het programma stond ook eigen werk van de componist en in dit opzicht heeft het orkest eigenlijk al een lange traditie, waarvan de samenwerking met Mahler waarschijnlijk de bekendste is. We kunnen volgend jaar een grootscheeps Mahlerfeest tegemoet zien: een kopie en ter herdenking van het oorspronkelijke feest 75 jaar geleden.

Mijn eigen kennismaking met John Adams verliep in feite via de 'achterdeur'. Ik kocht een plaat - we hebben het over tien jaar geleden - met Steve Reichs Variations for Winds, Strings and Keyboards en toevallig stond daar ook Adams' Shaker Loops op. En uiteindelijk heb ik dat laatste stuk veel vaker gedraaid dan het eerste. Shaker Loops ontstond in 1977-78 voor strijkseptet en werd in 1982-83 door de componist bewerkt voor strijkorkest. Adams volgde een muziekopleiding aan de Harvard Universiteit en vertrok na een oponthoud in de vorm van een baan in een pakhuis naar het conservatorium in San Francisco waar hij in 1982 werd benoemd tot 'composer-in-residence'. Aanvankelijk hield hij zich bezig met electronische muziek en nam, toen hij terugkeerde naar de instrumentale muziek zijn 'electronisch oor' mee. Adams vertegenwoordigt, zeg maar, de tweede generatie componisten van minimal music. Een aantal 'vaders' van dit idioom en met name Steve Reich en Philip Glass is nog steeds actief zijn en vooral bij Glass speelt de electronica nog steeds een dominante rol. Herhaling en virtuositeit zijn kenmerken van deze minimal music, maar bij Adams gebeurt er eigenlijk nog meer: als het zo uitkomt schuwt hij een 'echte' melodie niet. Ook tempo speelt een rol, lagen met een steeds hogere snelheid schuiven dan over elkaar heen. En omdat dit schuiven, ook als het alleen kleuren of motiefjes betreft wat sneller gebeurt dan bij genoemde Reich en vooral Glass spreekt Adams' muziek misschien juist zo aan. Zijn stukken duren daardoor gemiddeld ook wat korter wat met name blijkt uit de CD (Nonesuch) met al die verrukkelijke orkestwerken, waaronder The chairman dances, 2 Fanfares en Short ride in a fast machine. Bovendien gaat er vaak een enorme kracht van uit omdat duidelijk naar climaxen gewerkt wordt en die zijn voor de luisteraar altijd erg bevredigend.

Alvorens het werk van Adams zelf aan bod kwam klonk van Copland de Music for the Theatre uit 1925. Typisch Amerikaanse en Coplandse muziek waarin toch ook invloeden van componisten als Gershwin en Stravinsky duidelijk hun sporen hebben nagelaten. In deze relatief kleine bezetting klonk het orkest onder Adams opvallend mild en warm. Felheid in de vorm van soli op trompet en es-klarinet ontbrak echter niet, evenmin als de pittige syncopen die het doorzichtige geheel deden sprankelen. En daar tegenover stond die bijna onaardse rust van een lome zomerdag in de soli van Werner Herbers op Engelse hoorn in Interlude: schitterend.

Debussy
John Adams had de grote wens om Debussy's vijf liederen op teksten van Baudelaire uit 1890 te orkestreren. De componist kende de cyclus al jaren en vond de oorspronkelijke pianobegeleidingen van zichzelf dermate symfonisch van karakter dat hij aan de slag ging en uiteindelijk van de eerste vier zettingen voor orkest maakte en die vervolgens in eigen beheer liet uitgeven. Uit zijn eigen werken weten we in inmiddels dat Adams een bekwaam orkestrator is en dat blijkt ook uit deze dit jaar voltooide bewerkingen. Overigens zei Adams hierover met nadruk dat hij zich niet in een soort scheppingscrisis bevindt waardoor hij zich nu met de muziek van anderen gaat bezig houden, maar het ging hier om een innerlijke drang... De liederen hebben een flinke omvang en dat vraagt nogal wat van de stem waardoor ze zelden gezongen worden. Voor deze gelegenheid was de sopraan Roberta Alexander bereid gevonden de zangpartij te vertolken. Aardig is dat zich op deze manier een cirkel sluit. Alexander vestigde zich namelijk indertijd in Nederland om zich bij dirigent Edo de Waart te kunnen voegen. En het was vervolgens diezelfde de Waart die als vaste dirigent van het San Francisco Symfonie Orkest John Adams zijn eerste grote kans gaf. Die eerder genoemde plaat met Reich en Adams' Shaker Loops (op Philips en nu ook op CD verkrijgbaar) is dan ook door het San Francisco orkest onder de Waart. Terug naar Debussy. Adams koos voor een orkest met pauken, harp, celesta en xylofoon erbij. Dat levert een veelkleurige en diffuse klank op die ik toch wel als Debussiaans zou willen omschrijven. Slechts bij uitzondering komt Adams met iets ongebruikelijks zoals ergens de Flatterzunge bij de fluiten. Roberta Alexander zong de vier liederen met grote precisie en overtuiging. Tenminste voor zover we dat konden horen, want ondanks gebaren waarmee de dirigent het orkest tot een bescheiden toon maande werd de zangeres vooral in het eerste lied maar ook later vaak fors overstemd. En dat is jammer want het is schitterende muziek en deze orkestratie heeft het in zich om kleur en intensiteit toe te voegen aan de oorspronkelijke combinatie van stem en piano. Had Adams misschien toch voor een kleiner bezet orkest moeten kiezen?

Harmonie
Het wollige maar nietszeggende taalgebruik in het door het Muziekcentrum opgestelde programmaboekje maakt het er niet duidelijker op. Het evenwicht van de 'vierkante cirkel die gevormd wordt door de tegenstrijdigheid tussen Schönberg en Debussy' wordt dus gesymboliseerd in Adams' Harmonielehre. In dit geval, waarin dat evenwicht ook nog omschreven wordt als een soort genade, heb ik sterk de neiging om alle achtergrondinformatie te laten voor wat ze is. Ook al is het tweede deel, The Anfortas wound die alsmaar niet geneest, een sterke metafoor voor de geestelijke nood waarin de componist verkeerde. In het derde deel, Meister Eckhardt and Quackie, treffen we Adams' jeugdige dochter Emily aan op de schouder van de middeleeuwse Duitse filosoof Eckhardt terwijl ze hem inwijdt in het geheim van de genade, die dus volgens Adams harmonie is. Al luisterend is er inderdaad een heel duidelijk onderscheid merkbaar tussen de delen een en drie tegenover twee. Dat tweede deel heeft namelijk opeens niet die typische Adams-herhalingen. Het bestaat uit lange melodische lijnen en melancholische klanken die langzaam uitgebouwd worden tot Wagneriaanse proporties. Na dit heftige hoogtepunt dooft het deel als het ware uit. Het eerste en derde deel zijn onmiskenbaar Adams met de al genoemde verschuivende blokken van klank en kleur. Het blijft een fascinerend proces waarbij je als luisteraar vaak niet precies weet wat je hoort. Ook de voor deze componist kenmerkende grote contrasten tussen hoog en laag komen op grote schaal voor in Harmonielehre, die overigens in 1985 via bemiddeling van Edo de Waart werd geschreven. In het derde deel wordt bovendien opvallende veel gespeeld met de halve toonafstand en de bekende 'tinkelende' geluidjes boven het orkest uit. Ondanks enkele niet perfecte inzetjes manifesteerde het orkest zich hier als wat het is: een ensemble van wereldformaat dat ook in hedendaags repertoire een eigen plaats heeft. Zou het niet iets zijn om Harmonielehre op te nemen? Het is in elk geval een stuk wat ik graag nog vaker zou horen en dan in een iets minder 'betonnen' zaal dan het Utrechtse Vredenburg, waar fors muzikaal 'geweld' toch te veel schettert, maar dat heeft niets met de kwaliteit van orkest en muziek te maken: die staan buiten kijf.

PRISKA FRANK


©St. NoPapers

Terug naar overzicht