Nieuwe muziek kan verbazen, verbijsteren en opzien baren in positieve en negatieve zin. Nieuwe muziek klinkt vaak gezocht, berekend en onnatuurlijk. Vooral dat laatste 'onnatuurlijk', wat dat in de muziek ook moge betekenen. De muziek van Tan Dun (1957) een Chinees componist verbaast, verbijstert en klinkt verrassend natuurlijk. Niet complex maar wel nieuw; Chinese karakteristieken worden op natuurlijke wijze geïntegreerd in westerse vormen en compositietechnieken. De CD uitgebracht bij Koch met orkestmuziek van Tan Dun door het BBC Scottisch Symphony Orchestra onder leiding van de componist, is interessant en voor de liefhebbers van nieuwe muziek een absolute aanrader. De titels op deze CD: "On Taoism", "Orchestral Theatre I" en "Death and Fire - Dialogue with Paul Klee" spreken direct tot de verbeelding. Vooral de dialoog met Paul Klee wekte bij mij verwachtingen.
Paul Klee, Tan Dun en J.S. Bach
"Death and Fire" uit 1992 bestaat uit tien delen waarvan
er negen zijn gebaseerd op werken van Paul Klee. Het werk van deze kunstenaar
heeft enkele steeds terugkerende karakteristieken: enerzijds strakke lijnen,
geometrisch met een sobere vlakverdeling, anderzijds grillig en kinderlijk,
felle kleuren die in elkaar overlopen of juist van elkaar gescheiden zijn,
een soort consequente krankzinnigheid gesteund door een duidelijk zichtbare
ambachtelijke wijze van werken. In "Death and Fire" wordt dit
alles muzikaal vertolkt. De grilligheid, dikke en dunne lijnen, krasserige
gekte en felle plotseling opkomende blokken van klank en kleur zijn buitengewoon
effectief en beeldend getoonzet. De muziek is makkelijk toegankelijk doch
modern. Af en toe kijkt Stravinsky even mee maar de eigen stijl die de
componist laat horen is nieuw, verrassend en smaakvol. Het enige deel dat
niet is gebaseerd op een werk van Klee maar er wel heel sterk mee te
maken heeft, heeft de welluidende titel 'J.S. Bach'. Godzijdank heeft Tan
Dun geen strakke fuga geschreven om zijn titelkeuze kracht bij te zetten
en duidelijk te maken dat ook het werk van Klee niet gezien moet worden
als een gedachteloze verfkwakkerij. De suggestie van een fuga is aanwezig,
duidelijke thema's zetten na elkaar in maar ergens strandt het schip, het
zet niet door. Klee was geen Bach, maar werkte ook met symmetrie, getalsverhoudingen,
de symboliek hiervan en contrapunt. Het laatste deel heet 'Death and Fire',
het is gebaseerd op een van de laatste schilderijen van Klee, en is een
harmonieuze zwanezang met de Prelude van Bach hoorbaar op de achtergrond.
Het contrast van de laatste twee delen ('J.S. Bach' en 'Death and Fire')
met de andere acht delen is groot maar niet uit de lucht gegrepen. Het
gehele werk is duidelijk in zijn ontwikkeling, de uitwisseling van motieven
waarneembaar en wat mij het meest verraste het is sober; niet complex maar
duidelijk in structuur, vorm en intentie.
Chinese klanken
Een titel als 'On Taoism' roept associaties op. Tempels, rook, mystiek
en rituelen. Dat klopt ook 'On Taoism' heeft een typisch rituele karakteristiek.
Het is namelijk cyclisch; het begin is gelijk aan het eind. Een soort oerkreet
(typisch Chinees in mijn oren) of oergezang, door Tan Dun zelf gezongen,
weerklinkt omringd door stilte. De orkestepisode die daarop volgt, wordt
steeds afgesloten met het oergezang. Het orkest wordt niet aangetast in
zijn westerse eigenschappen maar bedient zich wel van Chinese technieken;
kwarttoon glissando's (glijers), toonladders en Chinese percussie-instrumenten.
'On Taoism' is geschreven in 1985 en is een van de laatste werken die Tan
Dun in China geschreven heeft. In 1986 vertrekt hij naar de Verenigde Staten
om te studeren. Het 'Chinese' in de muziek van Tan Dun gaat door de studie
in de V.S. niet verloren. "Orchestral Theatre I" uit 1990 is
ermee doordrenkt. Dit werk laat een verzameling van idiomen horen; romantisch,
theatraal en folkloristisch door de chinese volksklanken en kreten. Ondanks
dit eclectische element is ook dit werk sterk en consequent in zijn vorm.
Motieven keren terug zonder een typische 'a-ha erlebnis' op te roepen,
en dat is bewonderenswaardig. Van de orkestleden wordt in dit werk verlangd
dat ze kreten slaken en roepen naar voorbeeld van het Chinese theater.
De blazers bespelen daarnaast ocarina-achtige instrumenten (blaasinstrumenten)
welke klinken in vrije, improvisorische gedeelten ten opzichte van krachtig
pulserende tutti-passages. Het ritmische element is in dit werk het sterkst
aanwezig. Een uitgebreid arsenaal van allerlei percussie- instrumenten
is daarvoor toegevoegd aan het orkest. Net als in "Death and Fire"
zet Tan Dun in "Orchestral Theatre I" tonaliteit en niet- tonaliteit
naast elkaar. Of beter: ze vloeien in elkaar over. De welluidendheid die
ontstaat bij een plotseling tonale progressie klinkt als een vreemde eend
in de niet-tonale bijt. Componisten experimenteren hier al lang mee dus
nieuw is het niet maar het verrassingselement blijft.
Uitvoering
Last but not least het BBC Scottisch Symphony Orchestra dat onder
leiding van Tan Dun de meest rare maar mooie klanken laat horen. Het werken
met niet gebruikelijke instrumenten en toonsafstanden is op zichzelf niets
nieuws in de moderne muziek, echter zelden klinkt het natuurlijk. Alles
klinkt even vloeiend en fraai (een enkele noot uitgezonderd). Het orkest
lijkt te begrijpen waar deze muziek over gaat. Tan Dun die zijn eigen werken
dus uitstekend dirigeert, kan zijn doelstelling helemaal waarmaken. Eenvoud
en directheid, muziek die toegankelijk is voor iedereen en als het ware
dansbaar en nazingbaar is.
KATJA BROOIJMANS