Getuigenis deze eeuw: Britten's War Requiem


Het is al bijna een halve eeuw geleden dat de Tweede Wereldoorlog (officieel) werd beëindigd en meer dan driekwart eeuw geleden dat de Eerste Wereldoorlog (formeel) werd besloten. Gelukkig zijn er ondanks het gestaag uitsterven van de getuigen nog heel veel mensen die van mening zijn dat op een of andere manier de herinnering aan deze destructieve tijden overgedragen dient te worden aan komende generaties. Dat dit geen loos streven is, bewijzen de statistieken die wijzen op een groeiend aantal mensen dat bijvoorbeeld niet gelooft dat in Europa op systematische wijze werd gewerkt aan de uitroeiïng van de Joden.

De vraag is echter hoe men de boodschap over moet zien te brengen. Het nauwkeurig documenteren van feitelijke informatie is één methode. Dat kunnen we met een gerust hart overlaten aan de verschillende consciëntieuze instituten voor oorlogsdocumenatie. Het probleem is echter dat bijvoorbeeld het duizenden pagina's tellende werk van Lou de Jong en de pakhuizen vol documenten voor zo weinigen toegankelijk zijn. Bovendien, feiten zijn belangrijk maar kunnen ze weergeven wat oorlog betekent? Als we voor mensen in het derde millennium alle feiten zorgvuldig bewaren, weten zij dan wat een twintigste eeuwse oorlog inhield? Om duidelijk te maken dat alleen feiten niet voldoen- de zijn: weten wij wat het getal betekent van het aantal inzittenden van een neergestort vliegtuig?

Een bekende veronderstelling is dat waar feiten tekortschieten de kunsten uitkomst kunnen brengen. Ook hier bestaan echter grote problemen om de expressiemiddelen te vinden die recht doen aan de verschrikkingen van de twee wereldoorlogen. Sommige schrijvers hebben bijvoorbeeld moeite met het vinden van een gepaste vorm om uitdruk- king te geven aan wat zij beschouwen als een uniciteit in de geschiedenis: men kan geen sonnet of een 'gewone' roman schrijven over nog nooit in de wereld vertoonde wreedheid; men kan ook niet de taal der 19de eeuwse liefdesgeschiedenissen, natuurpoëzie of 'Bildungs'-romans gebruiken om te vertellen dat de mens in deze eeuw in staat is gebleken tot het hiervoor ondenkbare. Dat zou een aanfluiting zijn. Uit deze ontevredenheid met de oude taal en vormen die teveel geasso- cieerd zouden kunnen worden met naïviteit en onbekommerdheid zijn interessante kunstwerken voortgekomen. Een mooi voorbeeld daarvan is "Slaughterhouse 5" van Kurt Vonnegut (1969), interessante vermenging van genres, nl. van de historische roman (over het bombardement op Dresden) en elementen uit de Science Fiction. Nadat Vonnegut allerlei kunstgrepen en nieuwe procédés heeft beproefd om te vertellen "what really happened", kan hij alleen maar besluiten met de zanggeluiden van een vogel: "Poo-tee-weet?" Met zijn ongeloof in een adequate weergave dat hieruit blijkt, geeft Vonnegut tegelijk een beklemmende expressie aan juist datgene dat hij beweert niet te kunnen verwoorden.

Een eveneens goed geslaagd en aangrijpend voorbeeld, maar dan uit de muziek is het "War Requiem" van Benjamin Britten dat geschreven werd voor de inwijding van de nieuwe kathedraal van Coventry in 1962. Britten componeerde zijn muziek op de latijnse tekst van de 'Missa pro defunctis' (Mis voor de doden) welke hij afwisselde met gedichten van Wilfred Owen, een jonge Engelse soldaat die in 1918 in Frankrijk sneuvelde. De volgende woorden van Owen plaatste Britten het titel- blad van zijn partituur:

My subject is War, and the pity of War.
The Poetry is in the pity...
All a poet can do today is warn.

Door de combinatie van Owen's gedichten en de latijnse tekst, wordt duidelijk dat er in deze mis méér betreurd wordt dan in een willekeurig ander Requiem. Britten, die net als Owen een maatschappij-kritische taak weggelegd zag voor de kunsten, wilde met de dit werk een niet te negeren appel doen op zijn publiek. Anders dan Vonnegut zal hij nauwelijks getwijfeld hebben aan de capaciteit van zijn muziek een krachtige waarschuwing uit te laten gaan naar zijn publiek. Een interessant en typerend voorbeeld van deze intentie is het "Dies irae" waarin het koor de dag van het Laatste Oordeel beschrijft: de hele mensheid zal zich op die dag moeten verantwoorden voor de Rechter. Op de achtergrond is dreigend gedreun van slagwerk te horen, dat bij iedere luisteraar onherroepelijk associaties met oorlogsge- weld zal oproepen. Het is alsof Britten in deze overdonderende muziek de vraag naar voren schuift hoe wij ons überhaupt zouden kunnen verdedigen in het Laatste Gericht. Kannonnengebulder bij de latijnse tekst van het Requiem benadrukt tevens hoe ecliptisch de sfeer op de slagvelden geweest zal zijn.

Recente uitvoeringen
Wie deze muziek niet kent en behoefte heeft aan een zeer intense ervaring, moet bij een volgend bezoek aan de CD-winkel beslist deze muziek beluisteren. Zet het "Dies irae" op en u bent 'bekeerd'. Voor zover ik na heb kunnen gaan, zijn er onder de recente uitvoeringen geen echt slechte te vinden. Op zijn hoogst zou men kunnen zeggen dat er een paar ongeïnspireerde/ niet-inspirerende bij zijn. Tot deze categorie horen die van Kegel met het Dresdner Philharmonie (1989) en Shaw met het Atlanta Symphony Orchestra (eveneens 1989).

Kegel's visie is niet 'ecliptisch' genoeg. Daarvoor is het tempo dat hij over de hele linie aanhoudt iets te traag. Soms valt dat goed uit, maar vaak ook niet. De koren zingen bijvoorbeeld iets te doeze- lig om een van-God-verlaten sfeer te creëren. De uitstekende tenor Anthony Roden is onmiskenbaar kwaad in "What passing-bells for those who die as cattle"; en zo hoort dat ook. Maar door het lage tempo klinkt zijn woede ietwat onnatuurlijk. In het het "kyrie eleison" daarentegen, is het lage tempo wel weer bijzonder geschikt. De hele uitvoering zou iets meer geestkracht kunnen gebruiken en dat niet alleen wat het tempo betreft. Bij Kegel is het bulderen van de kannonnen in "Dies irae" gewoon een aantal paukenslagen. Voorts lijken de keuzes voor de solisten weinig op elkaar afgestemd te zijn. Hoewel zowel Theo Adam (de barriton) als Anthony Roden fraai werk afleveren, is hun samenzang in het blijkbaar bijzonder moeilijke duet "Out there, we've walked quite friendly up to Death" geen groot succes. In dit gedicht zingen twee soldaten over hun ontmoeting met de Dood op het slagveld. Uit de muziek zou de groteske onverschrokkenheid van de soldaten moeten blijken maar dit idee gaat echter verloren omdat de uitvoerenden slecht op elkaar ingespeeld zijn.

Ook wat Shaw betreft gaat het weliswaar niet om een uitvoering die uit de schappen verwijderd zou moeten worden, maar ook niet een die u nu direkt aan zou moeten schaffen. Terwijl bij Kegel het euvel een te laag tempo is, is dat bij Shaw een wat te wollige en sterk gebonden spel. Dat geldt voor zowel orkest als koor en solisten. In de wat te omstandige declamatie van de tenor Anthony Johnson horen we bijvoorbeeld hoe de woorden te zeer aan elkaar plakken. Johnson is in deze uitvoering te zeer de 'mooi-zinger' om de vereiste bitterheid in zijn solo "What passing-bells" voor het voetlicht te brengen. Een ander voorbeeld: als het koor het eerste deel afsluit, sterft het smekende "kyrie eleison" niet scherp weg in de verte maar blijft te lang na vibreren. Dat doet iets van het effect te niet. Dat geldt ook voor de sopraan Lorna Haywood. Zij heeft wel de onverbiddelijkheid die past bij haar 'rol' maar ook zij laat ongeremd haar stem 'zwabberen'. Het blijft echter verschrikkelijk mooie muziek.

Rattle
De oudste onder de recente opnames die ik hier zal noemen is de uitstekende uitvoering van Rattle (EMI, 1983). Vanaf de eerste noten is zijn interpretatie bijzonder spookachtig. Rattle lijkt zijn orkest compleet te beheersen, zelfs in passages die bij andere uitvoeringen chaotische overkomen. Hij voegt een grote hoeveelheid dynamiek toe aan het stuk maar weet koor en orkest toch volledig te beheersen. Wat wel opvalt is dat hij meer nadruk legt op de verschillen tussen de onderdelen dan de overeenkomsten; overgangen van het ene deel naar het andere lijken soms de overgangen te zijn van de ene compositie naar de andere. De bezetting is bij deze uitvoering ideaal. Het bekwame koor van het City of Birmingham Symphony Orchestra is even goed in staat tot een onheilspellend slepende tred als een angstaan- jagend volume of een verterend gefluister. De dictie van de tenor Robert Tear is perfect. Zijn nijdige verontwaardiging spat er van af, in "What passing-bells" (om maar bij dit voorbeeld te blijven). De sopraan Söderström is vreeswekkend en onverbiddelijk, precies zoals dat hoort in bijvoorbeeld "Rex tremendae". Van een lichter kaliber is de barriton Thomas Allen. Het is duidelijk te merken dat hij niet op ieder moment even stevig in zijn schoenen staat. Bovendien blijkt de samenzang van Allen en Tear in (al weer!) het duet "Out there, we've walked quite friendly up to Death" geen groot succes. Tear laat hier zelfs een paar steken vallen. Het grotesk 'lachen in het gezicht van de Dood' komt bij Tear en Allen niet uit de verf. "Slecht gespeeld", zou men haast zeggen. De opname is glashelder en er zijn fraaie ruimtelijk effecten op deze CD's te beluisteren

Gardiner
De meest recente uitvoering is van Eliot Gardiner. Een onverwachte combinatie want Gardiner staat immers bekend als een van de voormannen van de authenticiteitsbeweging. Nadat haast alle stof van de barok- en klassieke werken af geblazen is, schrijden echter steeds meer aanvoerders van de 'oude muziek' de twintigste eeuw binnen. Het blijkt een bijzonder vruchtbare verbinding die hier is aangegaan. Nadat u deze uitvoering heeft gehoord wilt u geen andere meer horen. Gardiner's dosering van tempo en dynamiek over de verschillende delen is onovertroffen. Deze uitvoering onderscheidt zich van die van Kegel, waarin alle delen min of meer gelijk behandeld worden; maar ook van die van Rattle waarin geen 'natuurlijke' eenheid ontstaat. Gardiner evenaart Rattle in zowel de pijnlijke fluisterende passages alsook in de sterk dramatisch en opzwepende gedeeltes. Zijn frasering is perfect en bovendien blinkt de uitvoering uit in doorzichtigheid. De opname is mooi ruimtelijk, de 'tuba mirum' weerklinkt prachtig over het slagveld van 'Dies irae'. We gaan door met de keuze voor de solisten, die bij Gardiner haast altijd goed uitpakt. Ook hier lijken ze allemaal voor hun rol geschapen. De sopraan Luba Orgonasova werkte eerder samen met Gardiner in de produktie van "Die Entführung aus dem Serail", waarin zij de rol van de deugdzame Konstanze zong. In "War Requiem" horen wij haar gezaghebbende stem fraai gecontrasteerd met het bedeesde koor in "Rex tremendae majestatis". Zij doet in deze rol niet onder voor Söderström. De enige keer dat ik op een recente uitvoering het duet van tenor en bariton bevredigend heb horen zingen is in deze opname, door resp. Anthony Johnson en Boje Skovhus. In tegenstelling tot zijn vertolking onder Shaw, is Johnson hier prima voor zijn partij. Zijn "What passing-bells" klinkt nu verbitterd en puntig, heel anders dan zijn interpretatie van tien jaar geleden.

"War Requiem" is een van de meest krachtige, indrukwekkende werken van Britten. Het is vrij moderne muziek, maar niet bijzonder radicaal; ook voor iemand die niet zo dol is op 'eigentijdse' muziek is dit werk heel goed aan te horen. Het staat duidelijke in de traditie van Engelse koormuziek, maar is toch bijzonder spannend en innoverend. Als u op zoek mocht gaan naar een inspirerende uitvoering van "War Requiem" dan is de uitvoering van Gardiner beslist aan te bevelen.

JèMELJAN HAKEMULDER


©St. NoPapers

Terug naar overzicht