Eén van de prettige kanten aan Indiase klassieke muziek vind ik dat het niet noodzakelijk is er veel kennis van te bezitten om toch begrip te hebben voor de essentie ervan. Wie luistert met volle, open aandacht, wordt als vanzelf meegevoerd in de sfeer, stemming van de muziek. De echt gevoeligen onder ons kunnen zelfs merken op welk lichaamsdeel, of nog verfijnder, welk chakra de muziek zijn uitwerking heeft. Wat voor uitwerking ook, altijd is er het effect van ontspanning, van meegevoerd worden, of dat nu op het ritme, de melodie of de dromerige klanken van bijvoorbeeld de tanpura is. Publiek bij een Indiaas concert heeft dan ook vaak de ogen voor korte of langere tijd gesloten; hele dromen worden er zo beleefd. Het applaus na afloop van een concert is vaak evenredig met de mate waarin het publiek meegevoerd werd, waarbij het lichaam en vooral het hoofd, onwillekeurig kan meedeinen. Van dit soort vervoering was gisteren in Rasa bij het concert van de bamboespeler N. Ramani en zijn ensemble vrijwel geen sprake en het applaus na afloop was dan ook uiterst schamel.
Toch was het publiek van tevoren gewaarschuwd. John Eijlers, de altijd actieve voorman van de Stichting India-Muziek die trouw alle Indiase klassieke concerten van een inleiding voorziet (en in de pauzes altijd te vinden is achter een tafel waar je allerlei informatie over en vooral veel CD's en MC's met Indiase muziek kunt verkrijgen), maakte voor het concert al attent op het verschil tussen Noord- en Zuid-Indiase muziek. De meeste concerten die in Nederland gegeven worden, betreffen muziek uit Noord-India. Deze muziek wordt gekenmerkt door improvisaties. Weliswaar liggen daar vaste patronen aan ten grondslag, de zogenaamde raga's, die ook vaak vaste titels hebben, maar de vaste patronen kunnen door de musici afhankelijk van stemming en omgeving tot unieke opvoeringen worden uitgebouwd. Dat is ook zeker een van de aantrekkelijkheden van de Noord-Indiase muziek. Als publiek word je als vanzelf betrokken bij het proces van de musici, die ook meestal zelf intens genieten van wat zich niet in de laatste plaats door hun onderlinge interacties tijdens een concert ontspint.
N. Ramani speelt Zuid-Indiase muziek, afkomstig uit de provincie Karnataka. Deze muziek is voor het grootste deel gebaseerd op vastgelegde composities, waaraan ook de naam van de componist verbonden blijft. Zoals de componisten Tyagaraja, Dikshitar en Syama Shastri. De Zuid-Indiase muziek laat dus veel minder ruimte voor improvisaties. En dat was te merken. Zelfs zo sterk, dat je je af en toe verbaasd afvroeg waar de bladmuziek was. De musici waren duidelijk in afgesproken stramienen bezig, wat extra geaccentueerd werd door het strak tellen van het ritme.
Een aparte, opvallende manier van tellen trouwens. Niet zoals hier in het westen met de voet of nog minder opvallende gebaren, maar juist heel openlijk met de volle hand, die door de bescheiden ruimte die een mens in kleermakerszit inneemt ook heel prominent aanwezig is. De violiste gebruikte het tellen naarmate het concert vorderde ook steeds meer als een ritme-instrument door haar hand luid op haar dijbeen te laten neerkomen. Haar tellen werd van tijd tot tijd een duidelijke ondersteuning van de Mridangam. Deze grote trommel die van twee zijden in horizontale ligging bespeeld wordt, is waarschijnlijk de oudste Indiase trommel. Het verhaal gaat dat deze trommel door Brahma gecreëerd is als begeleiding voor de dans van Shiva. De beide zijden zijn met huid bespannen en de klank kan worden beïnvloed door het aanbrengen van een pasta op de huid. In de karnatische muziek wordt een prominente rol toegekend aan de ritmischebegeleiding die doorgaans door de mridangam wordt uitgevoerd.
Ook tijdens dit concert was de, door Raja Rao zeer vaardig gehanteerde mridangam heel prominent aanwezig, zodat je je bij sommige stukken bijna afvroeg of niet Rao de leider van het ensemble was.. De bescheiden houding van N. Ramani was tijdens het gehele concert opvallend. Toch geldt hij als éen van de beste bamboefluitisten van Zuid-India, geeft hij meer dan 200 concerten per jaar en is ook op tv een regelmatige geziene gast. Ramani (1934) gaf samen met zijn leermeester T.R. Mahalingam op 11- jarige leeftijd zijn eerste concert en begon al een jaar later met zijn eerste soloconcerten. Hij bespeelt vooral de venu, een bamboefluit die veel korter is dan de in Noord-India veel gebruikte bansuri, maar wordt net als deze pas een paar decennia gebruikt bij de vertolking van klassieke muziek. De venu telt 8 gaten en heeft een bereik van tweeënhalf octaaf die bij dit concert door Ramani opvallend ingetogen werden benut. De mridangam en de venu werden op fraaie wijze aangevuld door de viool. Het betreft dezelfde viool als hier in het westen, die pas in de 18e eeuw in India werd geïntroduceerd. Toch worden er ook, net als tijdens dit concert het geval was, stukken uit de 17e eeuw mee gespeeld, kennelijk neemt de viool hier de plaats van een ander snaarinstrument in. Nadat een orkest van de Oost Indische Compagnie musici in Zuid India met de viool in aanraking brachten, is dit instrument in het Zuiden van India, in tegenstelling tot in het Noorden, snel ingeburgerd en neemt daar al vele jaren een belangrijke plaats in.
Ondanks dat het dezelfde viool betreft die we in het westen gebruiken, is de klank ervan in de Indiase muziek beduidend anders, dankzij een andere speltechniek en -houding. Eigenlijk staat het instrument op z'n kop. De hals raakt afhankelijk van de houding van de musicus bijna de grond of rust op de dij en de onderkant op de schouder. Op het oog lijkt het alsof de viool zo veel ontspannender bespeeld wordt, wat voornamelijk veroorzaakt wordt door de lagere stand van de armen, wat mijn gezelschap bij dit concert in de verleiding bracht op te merken dat het niet anders kan dan dat deze speelhouding minder inspannend is, omdat in het westen een violist de armen 'boven zijn macht' zou gebruiken. Bij de westerse speltechniek herkent men echter de goede violist aan het vermogen ook zonder gebruik van de handen de viool tussen kin en schouder in evenwicht te kunnen houden, zodat de handen en armen volledig vrij zijn voor het bespelen van het instrument, waarbij de arm met de strijkstok alleen aan de onderhelft beweegt.
Ik houd het er dan ook maar op dat het twee verschillende technieken zijn, die elk hun specifieke voordelen bieden en een eigen unieke inspanning vergen. Op deze tournee was Ramani's vaste begeleider S.D.Sridharan vervangen door de violiste Kanya Kumari. Ze wist verrukkelijke klankkleuren uit de viool te halen, die soms sferen opriepen van oosterse zigeuners en zelfs van Arabische muziek, maar telkens heel harmonisch kleurden met de klanken van de venu van Ramani. Dan weer bescheiden ondersteunend, waarbij het soms leek of de bamboefluit zich verdubbelde, dan weer heel opzwepend, vooral in samenspel met Raja Rao in een paar gedeelten na de pauze. Ook de mridangam en de venu konden elkaar prachtig aanvullen, elkaars ritme versterken. Toch waren er goed beschouwd weinig van dit soort momenten tijdens het concert en ze waren ook vrij kortstondig. Dat werd natuurlijk ook in de hand gewerkt doordat er vooral tamelijk korte stukken gespeeld werden. In totaal werden 8 stukken gespeeld, 4 voor en 4 na de pauze. Opvallend was dat de twee langere stukken duidelijk meer sfeer brachten, zowel bij de spelers als bij het publiek. Kwam het door de korte duur van de stukken, het niet gewend zijn aan de Zuid-Indiase muziek of wellicht door de stemming van de musici zelf of door het gebrek aan improvisatie-mogelijkheden dat op een enkel moment na de vervoering die zo kenmerkend kan zijn voor Indiase muziek, uitbleef?
Voor de pauze leek de stemming bij de muzikanten inderdaad niet best. Zelfs de tanpura-speler, zoals gebruikelijk een Europese leerling, in dit geval Sylvie uit Parijs, keek tamelijk gespannen, en Rao en Kumari keken de eerste drie stukken zelfs met gefronste wenkbrauwen de zaal in. Pas bij het laatste, langere stuk voor de pauze zag ik de eerste glimlachen op hun gezichten verschijnen. De vervoering was even heel goed merkbaar, ook bij Ramani zelf, die duidelijk even ergens anders was met zijn gedachten, het publiek enige tijd in spanning latend of er nog een stuk gespeeld of pauze gehouden zou worden. Maar na enige aarzeling bleek hij zijn besluit genomen te hebben en kondigde wat aarzelend "ten minutes interrupt' aan. Dat werden er natuurlijk meer, want het vooral Nederlandse publiek heeft de tijd nodig om in de rij te gaan staan voor een drankje, het nuttigen daarvan en een sigaret te roken en de tafel van de Stichting India Muziek te bezichtigen, wat meestal neerkomt op een CD of MC aanschaffen.
Maar na de pauze was de fraaie stemming weer verdwenen en Ramani zo mogelijk nog introverter, nog bescheidener. Z'n verbindende teksten waren nog onverstaanbaarder en het ontbreken van enig charisma nog opvallender. Aan het eind van het concert stond hij nu zelfs zo snel op, meteen zijn handen vouwend en een lichte buiging makend, dat zijn violiste niet eens de tijd had om haar viool neer te leggen en het applaus al verstomd was toen ze eenmaal stond. Een enkeling in het publiek begreep en probeerde alsnog voor haar te klappen, maar de teleurstelling had al toegeslagen, het publiek was al op weg naar de uitgang. De musici, nog nauwelijks achter de coulissen verdwenen, keerden alweer terug op het met Indisch tapijt beklede podiumpje en begonnen hun spullen te pakken, daarmee het gebrek aan contact met het publiek nog eens extra illustrerend.
Moet ik nu concluderen dat mijn persoonlijke voorkeur net als die van de meeste andere mensen in het publiek uitgaat naar de improvisaties van de Noord-Indiase muziek? Dat ik wellicht wat meer moet studeren op de Zuid-Indiase muziek, meer horen, misschien eens wat partituren inzien, meer kennis vergaren over de maatvoering? Of troffen we toevallig een slechte dag van de musici? Laten we het daar maar op houden..
MARJA OOSTERMAN
Oorspronkelijke filedatum: 13-12-1993