Als Ravel zijn Ma mère l'oye eerst voor piano vier-handig schrijft en vervolgens zelf voor orkest bewerkt kan niemand daar iets tegenin brengen. Hetzelfde geldt voor Bachs gewoonte om nogal wat van zijn muziek, met name in cantates, elders nog eens te gebruiken.
Jean Françaix instumenteerde de pianopartij van Poulenc's l'Histoire de Babar voor orkest, kennelijk met instemming van de toen nog levende componist. Onvoltooide stukken van vooral beroemde componisten krijgen allerlei voltooiingspogingen te verduren. Van Mahler's tiende symfonie bestaan verschillende versies, waarvan die 'van' Cooke de meest gespeelde is. Maar echt Mahler is het natuurlijk niet. Moessorgsky overleed voordat zijn Khovantsjina af was en verschillende collega's hebben aan deze opera een eind gebreid, waarbij vooral Rimski-Korssakov zich, zoals wel vaker, ook schuldig maakte aan allerhande 'verbeteringen'. Sjostakovitsj ging discreter te werk, maar ook hier blijft zo'n stuk toch een beetje 'bewerkt'. Hoewel misschien wat onbevredigend, maar wel optimaal trouw aan de tekst, wordt bijvoorbeeld in het geval van Bach's eveneens onvoltooide Kunst der Fuge regelmatig verkozen te stoppen bij de laatste noot die daadwerkelijk door hem geschreven is. De heren van de tweede Weense school hebben zich meer dan eens uitgeleefd in het bewerken van muziek van voorgangers - bijvoorbeeld Brahms' pianokwartet nr. 1 opus 25 voor orkest door Schönberg - en die bewerkingen zijn inmiddels geaccepteerd als min of meer zelfstandige stukken. Lenen mag wel, zoals bijvoorbeeld een Schnittke en Berio (diens Sinfonia staat bol van de Mahler-citaten) doen, maar overnemen of was het toch bewerken mag niet, zoals vorig jaar bleek uit de tenslotte verboden house-versie van Orff's Carmina Burana. Kortom, het is niet helemaal duidelijk was er nou wel en niet kan in dit opzicht, wat wel of net niet meer getuigt van goede smaak.
Andersom bewerken ligt zo mogelijk nog kritieker. Philip Glass gaf onlangs een concert, notabene in het Amsterdamse Muziektheater, waar hij in zijn eentje een hele avond eigen muziek op piano speelde. Er stond slechts één originele compositie voor dit instrument op het programma, de rest waren bewerkingen of liever gezegd reducties van grote bezettingen inclusief bijvoorbeeld de opera Satyagraha. Absoluut niet 'the real thing' natuurlijk, maar de componist vindt kennelijk dat het kan. In dit geval durf ik overigens puur commercieel denken niet helemaal uit te sluiten: voor de vaste aanhangers van deze minimalist is de naam Glass genoeg om kaartjes voor een concert ongeacht het programma te willen hebben. Maar als dit kan, hoe zit het dan met een bewerking van orkestmuziek voor een aantal gitaren?
Een CD van het Trio De Cologne, drie gitaren, kreeg in het tijdschrift Klassiek een waarderende recensie voor een programma dat ondermeer Bizet's Arlésienne-suite omvat. Purist moet je in elk geval niet zijn om iets dergelijks op prijs te stellen. En dat geldt ook de CD die het Amsterdams Gitaartrio in samenwerking met het Euridice Kwartet en contrabassiste Carol Hart heeft uitgebracht. Ze spelen daarop de clavecimbelconcerten van J.S. Bach en dat is toch wel een hele overgang. Op zich ligt de keuze voor gitaren in plaats van clavecimbels misschien nog voor de hand; het zijn tenslotte beiden tokkelinstrumenten. Maar de felle attaque van het clavecimbel en dat ruisen in met name het concert waarin vier van deze instrumenten figureren, ontbreken volledig en daarmee een niet onbelangrijk element van de attractie ervan. Als argument om uitgerekend deze stukken van Bach te bewerken wordt in de toelichting het feit, dat deze concerten op zich al bewerkingen waren. BWV 1052 was oorspronkelijk een (nu verloren gegaan) vioolconcert van Bach zelf; BWV 1060's origineel is er ook niet meer, maar was voor twee violen of viool en hobo; in BWV 1064 verving Bach zelf drie violen door clavecimbels en tenslotte is BWV 1065 voor vier clavecimbels een bewerking van Vivaldi's concert voor vier violen.
Ondanks deze verschillen spelen behalve in het Adagio van 1052 steeds alle drie de gitaristen. Op zich reduceert dat de onderlinge variatie tussen de vier concerten al aanzienlijk. Verder is er dus toch dat aanzienlijke verschil in klankkarakter, waardoor ondanks de levendige uitvoering met een veelal energieke articulatie een zekere gelijkvormigheid ontstaat. De warmte en mildheid van het geluid pakken de luisteraar als het ware in en net als in een warm bad is dat na een tijdje niet meer zo lekker als in het begin: op zijn best moet er weer warm water bij. Maar ook de schrik van een plotselinge koude douche kan zo zijn charme hebben.
Tegen de kwaliteit van de bewerkingen op zich kan weinig ingebracht worden. Van wie ze precies zijn, is overigens niet duidelijk: in de toelichting wordt gesuggereerd dat het gehele Trio daarvoor verantwoordelijk is, maar een dergelijke eensgezindheid kan ik me nauwelijks voorstellen. In de opname zijn de drie afzonderlijke instrumenten ook als zodanig waar te nemen evenals een zekere mate van kleurverschil. Wat mij echter op den duur stoort, is de discrepantie tussen aan de ene kant de wens, alweer zoals verwoord in het boekje, kamermuziek te maken en aan de andere kant de reusachtige akoestiek van de Raphael Kerk in Amsterdam. Hierin zijn de slechts acht musici buitenproportioneel uitvergroot waardoor regelmatig de indruk ontstaat dat er toch een volledig strijkorkest zit te spelen. Het brede beeld versterkt dat nog eens hoewel de galm vrij beperkt is en door de opname niet wordt benadrukt. Behalve soms hoorbaar ademen zijn er opvallend weinig bijgeluiden van met name de gitaristen vastgelegd. Afgezien van het al eerder genoemde Adagio en dat van BWV 1060, waarin merkwaardig braaf wordt gemusiceerd, is het spel homogeen en aanstekelijk tegelijkertijd. Lekkere barokmuziekjes voor de late avond, maar ik geef toch de voorkeur aan wat ik dan maar de originelen, met al die clavecimbels dus, zal noemen. Maar ik zal de laatste zijn om te zeggen dat dit 'niet mag'. Het is bekend dat gitaar-ensembles kampen met een repertoireprobleem en dat kan alleen maar worden opgelost met bewerkingen als deze en voor nu natuurlijk met nieuwe muziek. De 'authentieken' zullen dit ongetwijfeld afkeuren, maar gezien de vrijheid die Bach zelf al met zijn muziek nam, acht ik het minstens zo legitiem te zeggen dat hij zo'n bewerking niet onoverkomelijk gevonden zou hebben. Het ís tenslotte gebruiksmuziek.
Presentatie
Eerder heb ik in een recensie van het Nederlandse label Emergo verheugd
geroepen over de geschreven toelichting in het Nederlands. Merkwaardigerwijs
ligt dat hier anders; sterker nog, er komt helemaal geen Nederlands aan
te pas. In de drie moderne talen kan men een stukje van Jan de Kruiff lezen
waarbij de naam van de vertaler niet is vermeld. Men zou bijna opzet vermoeden,
want alle drie de versies van een min of meer identiek stukje waren goed
voor enkele lachsalvo's bij het doorlezen. In de Engelse versie, dat een
passage mist, schemert een Nederlands origineel net iets te duidelijk door.
Verder zitten er vreemde fouten in de woordvolgorde en staat er door een
onhandige formulering dat Bach twee zonen had, terwijl de geïnteresseerde
leek toch weet dat dat er veel meer waren. Mijn kennis van het Frans is
niet grondig genoeg om alle kleine details eruit te lichten, maar dat de
meeste bijvoegelijke naamwoorden àchter en niet voor het zelfstandig
naamwoord staan, weet ik wel. En waar ik vreselijk om gelachen heb, is
het 'concert voor de verdwenen viool', un concerto pour violon disparu.
En dat terwijl de juiste woordvolgorde in de zin erna staat. In dat opzicht
spant 'tous deux excellents clavecinistes' de kroon. Moet zijn: clavecinistes
excellents tous les deux. En een Franse contrabas is toch echt une contrebasse
en geen 'double basse' (misschien met een half oog naar de Engelse vertaling
gekeken...?).
Deze vertaler lijkt slechts gewapend met een woordenboek en gebrek aan feeling voor de taal aan de slag te zijn gegaan. Kennelijk is daardoor de tekst over de musici erbij ingeschoten, want daarvan staat drie maal de Engelse versie afgedrukt. Overigens is de Duitse vertaling van de toelichting op een enkele 'verschrijving' na goed te lezen. De blamage bij onze oosterburen zal op grond van deze teksten dus aanzienlijk kleiner zijn dan bij de zuiderburen.
Hoewel er dus terecht moeite is gedaan om met informatie te komen, laat de vorm daarvan veel te veel te wensen over. Daarover nog iets: het bijschrift bij de foto van de leden van het Amsterdams Gitaartrio doet alsof ook de andere vijf musici zichtbaar zijn. Tenslotte vind ik het vreemd en onjuist om de vier opgenomen concerten meteen maar te presenteren als concerten voor 3 gitaren, strijkkwartet (in het Engels NIET aan elkaar geschreven: string quartet) en contrabas. Zo definitief zijn deze bewerkingen nou ook weer niet.
Om te voorkomen dat het papieren gedeelte van de presentatie hier het hoorbare gaat overschaduwen wil ik besluiten met de opmerking dat het muzikale en dus grootste gedeelte van deze CD-productie de toets der kritiek zonder meer kan doorstaan. Het is echter aan de luisteraar/koper om te bepalen of hij/zij het ook móói vindt.
PRISKA FRANK