Het was lekker vol in Vredenburg en de stemming was goed. Het programma was licht, leuk en goed verteerbaar. Zelden krijg je een programma voorgeschoteld dat auditief echt onder een noemer is te vangen. Historisch gezien bestond het programma uit werken van de 'Nouveaux Jeunes' of Erik Satie en enkele leden van de 'Groupe des Six'. Op het gehoor bestond het programma uit Franse mengelmoes- muzieken die veel met elkaar gemeen hadden. De 'Nouveaux Jeunes' keerde zich tegen de gevestigde muzikale orde van begin deze eeuw, iedere vorm van muzikale cultus werd afgewezen. In 1918, eigenlijk geheel tegen de natuur van deze groep, schreef Jean Cocteau het manifest "Le Coq et l'Arlequin", dat een beginselprogramma voor nieuwe muziek bevatte. Satie verliet al vrij snel deze groep, want ergens bij horen beviel hem niet. Een gezamenlijke muzikale esthetiek heeft deze groep componisten nimmer gehad.
De naam 'Groupe des Six' is in 1920 door Henri Collet toevallig gelanceerd in een recensie. Enkele 'Nouveaux Jeunes' componisten noemde hij 'Les Six' (Auric, Durey, Honegger, Milhaud, Poulenc en Tailleferre). Dat deze componisten in hun stijl wel degelijk overeenkomsten vertonen, moet dan ook gezocht worden in het gezamenlijke gedachtengoed over stijlen in de muziek en de imitatie daarvan (Wagnerianisme, Debussyisme). Opvallend is dat een compositie van leden van deze groep een rijke verzameling stijlen en genres in zich herbergt. Deze stijlen-potpourri wordt vervolgens gegoten in een onduidelijke vorm, de muzikale blokken staan naast elkaar en gaan plotseling in elkaar over. Er wordt geen moeite gedaan een smaakvolle overgang te componeren.
Het ballet "Parade" van Satie is heel spectaculair. Een typemachine, sirene, revolver, rad van fortuin en wat dies meer zij als onderdeel van de slagwerksectie van het Radio Symfonie Orkest, die zich verbazend goed wist in te leven in de extraverte rol. "Parade" speelt zich af voor een circustent. Artiesten doen hun best het publiek naar binnen te lokken middels allerhande trucs. Door het samenspel tussen de verschillende stijlen van muziek (jazz, fuga's, caféliederen, typemachine, stromend water e.d.) krijg je het gevoel in de maling genomen te worden, zeker omdat het orkest met een stalen gezicht speelt. Realisme wordt geheel in de lijn van de 'Nouveaux Jeunes' vermengd met parodie.
Spectaculair was ook "La mort d'un tyran" van Darius Milhaud. Een koor spreekt en schreeuwt een gedicht van Lampridius op zeer kale ritmes. Het slagwerk was in een mooie samenspraak met het Koor Nieuwe Muziek in een zeer overtuigende uitvoering. De drie blazers kon men nauwelijks horen wat heel jammer was, een deel van de muziek ging ten onder aan de kreten van 'het volk'.
"Pacific 231" van Honegger is verbijsterend sterk in het oproepen van beelden. De lage strijkers werden even het mechaniek van een zware trein. De climax van het stuk was overweldigend. De Leeuw wist het stuk de lading te geven die het nodig had. Veel minder expressief was "Pastoral d'été" van Honegger. Het symfonische gedicht verklankt een zomerochtend in de Zwitserse bergen....en inderdaad, beekjes en koeien kwamen in mijn gezichtsveld.
Honegger is van de vier het best in staat om met betrekkelijk eenvoudige middelen een totaalbeeld van een trein of een zomerochtend op te roepen. Het werk van Honegger is het minst ecclectisch vergeleken bij de rest. "Les Biches" van Poulenc is wel weer een bonte verzameling stijlen en genres, die in tegenstelling tot "Parade" van Satie heel plotseling in elkaar overgaan. De blokachtige constructie is in "Les Biches" het meest storend. Het Radio Symfonie Orkest heeft enthousiast en formidabel gespeeld. Met name de fluiten en de hoorns klonken bijzonder mooi, zuiver en verzorgd. De Leeuw was als bezielende leider ook goed in vorm.
KATJA BROOIJMANS.