Het is in deze area al vaker ter sprake geweest; wie uitblinkt op meer dan een terrein, is al gauw verdacht. Zeker als het de lichte versus de 'klassieke' muziek betreft. George Gershwin (1898-1937) heeft dat aan den lijve ondervonden, maar een paar van zijn werken zijn toch ook in de klassieke wereld ingeburgerd geraakt. George had accountant zullen worden, maar had zo'n hekel aan school dat hij die als 15-jarige voor gezien hield. Hij vond een baantje als song plugger bij een van de muziekuitgeverijen op Tin Pan Alley, de plaats waar het gebeurde op het gebied van de lichte muziek. Hij had zichzelf met enige kortstondige hulp van leraren piano leren spelen en als song plugger speelde hij de hele dag en werd er heel handig in, wist altijd iets aantrekkelijks te maken van wat hij ook speelde. Hij begon ook zelf te schrijven, maar zijn eerste werkgever heeft niets van hem gepubliceerd. Maar al voor zijn achttiende kreeg hij toch voet aan de grond in dit wereldje, droeg songs bij aan musicals van anderen, een in die dagen heel gebruikelijke praktijk.
Door contacten met Broadway kreeg hij echt de smaak te pakken, wilde zelf eveneens hele shows gaan schrijven. Samen met zijn broer Ira, die voor veel van Georges muziek de teksten schreef, werkte hij aan talloze musicals die vaak grote successen werden en waarin sterren als Gertrude Lawrence en Fred en Adele Astaire optraden. Uiteindelijk vertrok de familie Gershwin - George trouwde nooit, beperkte zich liever niet tot één vrouw - naar Hollywood waar een aantal films geproduceerd werd en hij bevriend raakte met onder anderen Schönberg. George was inmiddels rijk en beroemd, had ondermeer een grote collectie schilderijen verzameld van bijvoorbeeld Picasso, Chagall, Kandinsky. Zelf was hij overigens ook geen onverdienstelijk schilder.
Al vroeg in zijn loopbaan had Gershwin de befaamde bandleider Paul Whiteman ontmoet, en deze was later verantwoordelijk voor het ontstaan van de Rhapsody in Blue (1924). Zijn orkest gaf toen een concert dat poogde de geschiedenis van de jazz vanaf het ontstaan tot de 'orkestrale integratie' weer te geven. De eerste Rhapsody ontstond in nog geen twee weken speciaal voor deze gelegenheid, waarbij de pianopartij door de componist zelf werd uitgevoerd. - Na dat begin als song plugger speelde hij nooit meer iets anders dan zijn eigen muziek, kon dat ook eigenlijk niet. - Het werd een groot succes, redde in feite het concert en was voor Gershwin aanleiding om ook een 'serieus' componist te willen zijn. Toen vervolgens uitkwam dat hij de orkestratie had overgelaten aan Ferde Grofé (een heel normale procedure in de lichte muziek; zelfs Bernstein heeft West Side Story niet (geheel) zelf geïnstrumenteerd), de vaste instrumentator in Whiteman's band, was dat voor de buitenwacht alweer aanleiding om dat als bewijs te beschouwen van zijn onkunde en te suggereren dat dus.... Grofé ook wel de hand gehad zou hebben in het werkelijke componeren. Nu is het waar dat Gershwin daarin nooit echt goed geworden is, al zat er in de loop van de tijd wel grote verbetering in. Met name qua vorm is er strikt genomen veel op zijn werk aan te merken omdat de ontwikkeling ontbreekt, maar daar staan een verfrissende originaliteit en vooral prachtige melodieën tegenover.
Jazz band
Helaas is de oorspronkelijke versie van de Rhapsody in Blue voor
jazz band zelden te horen, de latere, veel dikkere symfonische bezetting
wordt voornamelijk gespeeld. Op de nieuwe CD met werk van Gershwin die
onlangs bij Deutsche Grammophon verscheen klinkt weer eens die originele
versie. De pianopartij wordt gespeeld door dirigent James Levine, die swingend
wordt bijgestaan door het Chicago Symphony Orchestra.
De opname heeft een enigszins wollige klank, waar men overigens snel aan went. Het voordeel van de jazzband-zetting is de veel grotere doorzichtigheid, waarin vooral de saxofoons kunnen schitteren, de banjo zo nu en dan naar voren kan treden. Levine heeft een duidelijk eigen visie op dit stuk, zoals met name blijkt uit verschillende soli, die hij veel langzamer dan gebruikelijk neemt, met bedachtzame en romantische aspecten. Daardoor dreigt het geheel soms bijna in te zakken, maar gelukkig komt dan het vitale orkest er weer bij. De tempowisselingen van Levine zijn vrij extreem, maar in feite wel acceptabel. Het totaal klinkt verfrissend.
Voor werk en vakantie maakte Gershwin een aantal reizen onder anderen naar Havanna, waar de Cuban Overture (1932, aanvankelijk getiteld Rumba) vol opzwepende Zuidamerikaanse ritmes ontstond. Ondanks die meeslepende ritmiek komt het stuk niet echt verder, eindigt zoals het begon. De orkest maakt er echter een feest van, met welluidend koper. Opnieuw vallen enkele vertragingen op, die ik in deze context minder verdedigbaar vind. Gerswhin reisde ook enige malen naar Europa, mede om aanwezig te zijn bij voorstellingen van zijn shows en om evenals in New York uitgebreid te verkeren in de societykringen. Met name in Parijs ontmoette hij daar talloze beroemde collega's als Milhaud, Poulenc, Prokofiev en Stravinsky. De stad sprak tot zijn verbeelding en toen hij er in 1928 opnieuw enige maanden verbleef kon hij 'An American in Paris' voltooien, waarin als opvallen de realistisch onderdeel vier taxitoeters zijn verwerkt. Jammer genoeg ontbreken die in de opname hier, zijn vervangen door gewone instrumenten. De afwisselende stemmingen, uitgelaten, melancholiek, gemoedelijk, zijn hier goed getroffen. De timing van orkest en dirigent zijn hier uitmuntend, met name in de laatste paar minuten waar het allemaal weldadig breed maar toch niet traag klinkt.
Porgy
Met zijn 'zwarte opera' Porgy and Bess (1935) naar het boek van
Dubose Heyward leverde Gershwin het beste bewijs van zijn kunnen als 'serieus'
componist. Hoewel nu terugkijkend de beweegredenen nogal dubieus zijn -
de componist nam het als blanke op een wel heel zelfingenomen manier op
voor de zwarten, die hij hier toonde zoals ze 'echt' waren. De vruchten
van het latere succes heeft hij door zijn vroege dood aan een hersentumor
nooit kunnen plukken. Wel had hij, man van de praktijk als hij was, al
heel snel een symfonische suite gemaakt van een vijftal hoogtepunten uit
de opera: opening en Summertime, I got plenty 'o nuttin' en Bess is my
woman, fuga uit de derde akte, Hurricane en Good Morning Brother. Het geheel
kreeg de naam Catfish Row, maar de Symfonische schets van Robert Russell
Bennett uit 1941-2 op thema's uit Porgy and Bess wordt om de een of andere
reden veel meer gespeeld, hoewel die de oorspronkelijke muziek veel minder
respecteert.
Levine koos voor Catfish Row, die actief uitgevoerd wordt met waar nodig swing. Een pluspuntje is dat de verschillende onderdelen die in elkaar overgaan op deze CD nog een index-onderverdeling binnen de track hebben gekregen, waardoor die onderdelen apart zijn te vinden. De muziek heeft ondanks het serieuze aspect ervan alle kwaliteiten van Amerikaanse show, met inderdaad prachtige evergreens als Summertime, dat hier vol melancholie wordt gespeeld. Het geheel is sfeervol en beweeglijk. Ondanks de vele verkrijgbare opnames is Levine erin geslaagd daar toch nog iets aan toe te voegen. De vrij brede opname zorgt ervoor dat de luisteraar lucht krijgt, niet ten onder gaat in de soms grote klankmassa's. Een project dat er zijn mag.
PRISKA FRANK