Sommige componisten blijven beroemd vanwege slechts een werk, de rest van hun oeuvre verdwijnt dan in het vergeetboek. Henryk Mikolaj Górecki, de in 1933 in Silezië geboren Poolse componist, heeft inmiddels zijn verbazingwekkende tophit geschreven. Hoewel het niet de eerste keer was in de afgelopen paar jaar dat een 'klassiek' stuk hoge ogen gooide op ook de populaire hitlijsten, betrof het nog nooit eerder een eigentijds werk. De opname door de London Sinfonietta onder David Zinnman met de sopraan Dawn Upshaw van de derde symfonie uit 1976 sloeg niet alleen in Engeland het ene na het andere record met in no time na 100.000 verkochte exemplaren een gouden plaat, maar prijkte ook elders lang in de top van populaire en klassieke hitlijsten. Maar Górecki schreef nog meer en daarom is het interessant dat er nu bij Koch een CD is uitgekomen met werken die aan deze derde symfonie vooraf gingen.
Ondanks de politiek en economisch benarde situatie in Polen is met name Warschau in de tweede helft van deze eeuw een belangrijk centrum voor hedendaagse muziek geworden. Het land heeft ook een aantal vooraanstaande componisten voorgebracht, waarvan Górecki er naast onder anderen Lutoslawski, Penderecki en Panufnik, een is. Evenals bij Górecki is bij verschillende van hen een ontwikkeling te zien van avant-gardisme naar een meer traditionele stijl. Hoewel, traditioneel is niet het juiste woord hier, Górecki's geheel eigen en originele klanktaal is met name eenvoudiger en toegankelijker geworden. Hoewel de componist wel degelijk ook voor blazers heeft geschreven ontbreken ze op deze CD geheel, terwijl ook die derde symfonie het zonder doet. De eerste symfonie '1959' is geschreven voor strijkers, piano, clavecimbel en slagwerk en is in Górecki's oeuvre in feite het eerste werk waarin hij zich afkeert van het intellectualisme waarvan met name Pierre Boulez de meest bekende representant is. In dit stuk vinden we een aantal typische Górecki-elementen: de klankclusters, de soms (schijnbare) stilstand tegenover hyperactieve passages (vooral in het slagwerk). Lage tempi hebben om de een of andere reden de voorkeur van deze componist, die in dat opzicht tussen de vier delen (deeltjes) van deze eerste symfonie nauwelijks variatie aanbrengt. De energie komt vooral van het slagwerk, dat soms zelfs voor schrikeffecten zorgt zoals meteen bij de opening, maar ook verderop in het eerste deel, Introductio, doen bekkenslagen dat eveneens. Bij slagwerkers moet het laatste deel, Lauda, populair zijn met al zijn krachtvertoon in die sectie. Een echte lijn zit er nauwelijks in dit stuk, deel twee, Antiphone, is bijna los zand; deel 3, Choral, als het ware verklankte stilte, De rollen van piano en clavecimbel zijn uiterst bescheiden; het clavecimbel was zeker toen nog een heel vreemde eend in de bijt, maar is niet specifiek 'clavecimbalistisch' gebruikt. Deze sfeervol gespeelde muziek mag dan bij een eerste keer beluisteren niet volledig begrijpelijk zijn, vervelen doet het geenszins, daar is het verloop veel te onvoorspelbaar voor.
Laag
Chorus I dateert uit 1964, is geschreven voor alleen strijkers en
een heel organisch geheel, waarin veel gebeurt en de spanning soms hoog
oploopt. De verschillende lagen op elkaar wrijven en wringen op een aangename
en fascinerende manier. En als er een soort dialoog tussen de verschillende
groepen ontstaat klinkt dat bijna als een geanimeerd gesprek dat vervolgens
overgaat in verhit bekvechten. Górecki heeft kennelijk niet alleen
een voorkeur voor langzaam maar ook voor laag. In Chorus I zit een lang
gedeelte voor uitsluitend contrabassen (en celli?) die in de onderste regionen
in een statische beweging (!) lijken te vervallen, maar echt minimal music
wordt het niet, al gaat er wel een dergelijke obsederende werking vanuit.
Als uiteindelijk de hoge strijkers zich weer bij het ensemble voegen is
dat een bijna schokkende ervaring. Tenslotte verdicht de structuur zich
steeds meer, stijgt de spanning naar het eind toe. Heel spannend uitgevoerd
ook. Górecki laat zich door van alles inspireren: eenvoudige 'boerenmuziek',
liturgische orgelmuziek, de polyfonie van Palestrina, 'oude muziek' in
het algemeen, de dynamiek van Beethoven en de kracht van het romantische
orkest. Górecki is zeker niet de eerste componist die teruggrijpt
op oude muziek en/of stijl. Respighi, Warlock, Britten, om er maar een
paar te noemen, deden dat ook. Evenals Stravinsky (Pulcinella), die het
oude materiaal echter in een nieuw jasje stak. Górecki's Drie Stukken
in Oude Stijl doen beide. In het eerste worden we opeens geconfronteerd
met een echte melodie en inderdaad archaïsch aandoende harmonieën.
Wie niet weet dat dit van Górecki is, zou het kunnen houden voor
Britse muziek. Opnieuw langzaam en aanvankelijk met een mysterieuze afstandelijkheid
gespeeld wordt de klank steeds voller en sonoor. De ruimte lijkt eindeloos
groter te worden.
Het korte tweede stuk - nog geen twee minuten - is een vlot dansje en roept Percy Graingers (eveneens op oud materiaal gebaseerde ) muziek in herinnering. Hier echter ook weer een typisch Górecki-trekje: ondanks al die vrolijke activiteit gebeurt er heel weinig met het beperkte materiaal. Tenslotte staat in nummer drie de echte Górecki toch weer op. De treurige langzame melodie is gekoppeld aan een hoge eindeloos aangehouden toon, die het geheel iets schrijnends geeft. Maar dan opeens zitten we midden in die clusters, laat de componist zijn ware gezicht zien, om vervolgens terug te keren naar het aanvankelijk uitgangspunt, nu zonder hoge toon. Deze CD biedt een boeiende selectie uit Górecki's vroege werk. Het Philharmonisch Orkest Krakau speelt deze muziek alsof ze nooit iets anders doet: het is zo perfect dat je vergeet dat een uitvoering ook wel eens tussen muziek en luisteraar kan staan. De opname is niet echt flatteus, had wat briljanter kunnen zijn. Echter, de grote ruimte, die vrij veel galm heeft, beïnvloedt het klankbeeld niet negatief. Voor wie de derde symfonie in een breder perspectief wil plaatsen, is deze CD onmisbaar. Voor alle anderen; misschien toch eens luisteren.
PRISKA FRANK