Mijn Bach


Onlangs is op het label ARCHIV een verzameling clavecimbelwerken van Bach verschenen, uitgevoerd door Kenneth Gilbert. Als deze CD op zondagmiddag besproken zou worden in het radioprogramma Discotabel staat de luisteraar een leerzaam paneldebat te wachten: - 'Nonsens, dit moet op een piano.' - 'Nietes, dit moet op een clavecimbel'. Of nog sterker: - 'Nee hoor, dit is mijn Bach niet'. Men zou toch mogen verwachten dat zo'n stel deskundigen bij elkaar het er samen over eens kunnen worden dat, op basis van die en die musicologische argumenten, besloten kan worden dat compositie A beter op een clavecimbel gespeeld kan worden, maar dat compositie B ook schitterend kan klinken op een piano. Blijkbaar ontbreekt het de heren en dames aan de nodige 'open-mindedness'. Het starre 'mijn Bach' lijkt mij op weinig meer gebaseerd te zijn dan op 'Bach zoals ik die gewend ben', of 'de Bach zoals ik hem het eerst gehoord heb'. 'Mijn Bach' heeft haast iets religieus. Het suggereert een zekere mate van relativisme: 'er bestaan oneindig veel Bachs, één voor jouw en één voor mij; mijn Bach hoeft echter niet perse beter te zijn dan jouw Bach'. Maar achter die schijn schuilt natuurlijk het 'Mijn Bach is de Beste.'

De mening van de componist hoeft niet noodzakelijk doorslaggevend te zijn in dergelijke kwesties. Toch blijft het jammer dat Bach er zelf geen uitspraak over heeft kunnen doen. Over het 'hammerklavier', de voorvader van de piano, was hij weliswaar niet bijzonder te spreken, maar het instrument bevond zich pas in de eerste fase van zijn ontwikkeling. Bach hield het zelf liever bij het klavichord, het oudste klavierinstrument met een geluid dat niet al te krachtig was, maar dat als belangrijk voordeel had dat men er zowel forte als piano op kon spelen (net zoals op een fortepiano dus). Echter, zijn composities schreef hij uiteraard niet om ze op zijn eigen klavichordje te spelen; op concerten bespeelde hij het clavecimbel.

Als noch de deskundigen, noch Bach zelf uitkomst kunnen brengen, blijft er weinig anders over dan op onze eigen oren te vertrouwen, en per geval te beoordelen wat beter klinkt: een uitvoering op piano of op clavecimbel. Blijven we bijvoorbeeld het typische clavecimbelgeluid horen als we werk A op de piano beluisteren? Dan moet het dus op een clavecimbel. Horen we dat de piano veel meer uit werk B haalt dan een clavecimbel zou kunnen? Speel het dan op een piano.

Piano versus clavecimbel
De op de ARCHIV-CD verzamelde werken zijn geschreven in de Arnstadt- & Mühlhausenperiode, de vroegste periode in het oeuvre van Bach. In deze tijd is hij aan het experimenteren en gaat hij 'op ontdekkingsreis' bij andere componisten zoals Buxtehude, Kuhnau, maar ook bij de Italiaanse meesters. Zo was hij druk bezig met het bestuderen van werken van Frescobaldi, wiens gedurfde retoriek in Bach's vroege clavecimbelwerken duidelijk terug te vinden is, zoals bijvoorbeeld in het gebruik van het 'verrassingselement'.

Van Bach's produktie uit deze periode zijn ons orgelwerken, preludes en fuga's, toccata's en canzona's en zijn eerste cantata's overgeleverd. Van zijn zes toccata's zijn er op de ARCHIV-CD drie bijeengebracht, waaronder Toccata in c-mineur, BWV 911, zonder meer de mooiste van de zes. Het werk behoort ook tot meest frequent uitgevoerden van de vroege clavecimbelwerken. Van Angela Hewitt bestaat een prachtige opname van dit stuk (Deutsche Grammophon, 1986). Hewitt maakt dankbaar gebruik van de mogelijkheden die een piano nu eenmaal wel heeft en een clavecimbel niet of nauwelijks: de piano/forte schakering die zij aanbrengt, is als een muzikaal chiaroscuro en doet me telkens denken aan het fenomeen Glenn Gould. Niet voor niets werd ze winnares van het International Bach Piano Competition in Toronto (1985). Maar als we Hewitt's behandeling van het stuk vergelijken met die van Kenneth Gilbert valt op dat de hare wel wat al te overdadig is: ze schakeert wat overvloedig, ook als het niet te pas komt. Daardoor blijft weinig over van de strenge structuur die het werk heeft. Verder zij opgemerkt dat op de piano verloren gaat hoe in de opening van de Toccata het majestueuze 'brede gebaar' van een orgel geïmiteerd wordt.

Als iemand met een strak, schijnbaar houterig karakter plotseling uiting geeft aan zijn gevoelens, maakt dat vaak meer indruk dan als een sanguïnisch persoon dat doet. Een vergelijkbaar verschil vinden we bij bovengenoemde opnames. Het clavecimbel van Gilbert klinkt (uiteraard) scherp en afgemeten in vergelijken met de piano van Hewitt, met wiskundige onbuigzaamheid legt hij de structuur van het werk zelf bloot. Hierdoor wordt ook duidelijk waar er als het ware uit de band gesprongen wordt (de Frescobaldi-achtige verrassingen). Twee voorbeelden daarvan zijn de onverwachte modulatie in Toccata BWV 911 (3'33), en de korte loopjes in Präludium (BWV 894) die opeens uitbreken in een lange, extatische 'run' (4'31).

Voortreffelijke opname
Gilbert's privé-clavecimbel (Antwerpen, 1671) brengt een prachtig wijds geluid voort. Daar komt bij dat, te oordelen aan de ruimtelijkheid van de geluidregistratie, de microfoons op juiste afstand van het instrument zijn geplaatst. Dit heeft ook nog eens als voordeel dat er geen hinderlijke bijgeluiden van het mechaniek te horen zijn. Kortom, de opnamekwaliteit is uitstekend. De veelgeprezen Gilbert heeft heel wat werken van Bach opgenomen, onder andere voor Harmonia Mundi, (zoals de Goldberg Variaties). Nu wordt een hele reeks Bach-werken voor het label ARCHIV vastgelegd op CD. Op zijn naam staat één van de beste uitvoeringen van 'Wohltemperiertes Klavier'.

Jèmeljan Hakemulder.


©St. NoPapers

Terug naar overzicht