Muziek van tieners, de Mozarts, Mendelssohns en Rossini's uitgezonderd, is over het algemeen niet meer dan jeugdwerk. Een aanloop tot wat komen gaat, het uitproberen van eigen talent. Sommige componisten is echter geen lang leven beschoren - Rossini werd dan wel oud, maar zijn produktieve periode was relatief kort - en het lijkt alsof ze daarom maar (heel) vroeg beginnen. Juan Crisóstomo Arriaga (1806-1826) werd net geen 20 jaar oud, maar uit het werk wat hij achterliet wordt zijn buitengewone talent onmiddellijk duidelijk. Over deze Spaans-Baskische musicus is maar erg weinig bekend, zelfs zijn doodsoorzaak is in nevelen gehuld. De informatie die er is komt voornamelijk uit Biographie Universelle des musiciens (Brussel, 1844) van François-Joseph Fétis, die Arriaga als leerling had gehad. Zijn composities omvatten, behalve de hier te bespreken drie strijkkwartetten, een symfonie, een opera, een octet, liederen, een mis en cantates. Dit natuurtalent schreef als 11-jarige een opmerkelijk octet voor 2 violen, altviool, cello, contrabas, trompet, gitaar en piano en twee jaar later al een hele opera, 'Los esclavos felices' (de gelukkige slaven), waarvan nog slechts fragmenten zijn overgeleverd. Vijftien jaar oud ging het wonderkind naar Parijs om aldaar het conservatorium te bezoeken. Hij volgde onderricht in Harmonie, contrapunt en viool Fétis was zijn leraar voor contrapunt. Arriaga was een heel snelle leerling, die binnen twee jaar de tweede prijs voor beide theorievakken won, en nog eens een jaar later (1824) op het conservatorium al aangesteld werd als zogenaamde répetiteur voor deze vakken. Overigens werd hij indertijd voor nog twee jaar jonger uitgegeven dan hij in feite al was, waarschijnlijk om zijn toch al ongewone prestaties nog indrukwekkender te laten lijken.
Parijse invloed
Hoe dan ook, Arriaga's kwartetten zijn ontstaan tijdens zijn verblijf
in Parijs en laten duidelijk de weerslag van het onderricht horen. Deze
muziek zit vol met strikt contrapuntische passages, zonder overigens muzikaal
misplaatst te zijn. In tegendeel, de elegante kwartetten klinken verre
van 'gemaakt'. Kennelijk zijn ze geschreven voor eigen gebruik - het eerste
kwartet is het enige dat nog tijdens zijn leven werd uitgegeven - want
de eerste vioolpartij trekt alle aandacht. Arriaga heeft bij alles zelfs
nog kans gezien een eigen stijl te ontwikkelen; zijn vroegste werken zijn
duidelijk Italiaans beïnvloed, later is zijn werk technisch doorwrochter
en getuigt het veelal van een opgewekte instelling zonder al te veel gewichtigdoenerij.
Alle kwartetten hebben vier delen, maar qua tempi zorgt de componist hier
en daar voor verrassingen. Zo bestaat het tweede deel van het tweede kwartet
bijvoorbeeld uit een thema met variaties, maar in plaats van voor het gebruikelijke
'opvoeren' van het tempo (met steeds meer versieringsnoten) koos hij voor
een afwisseling van snel en langzaam. Hierdoor omzeilt hij de factor voorspelbaarheid,
die in zo'n deel nog wel eens om de hoek wil kijken. wat de stijl betreft
valt hier en door een vrij verrassende parallel met Boccherini, de Italiaan
die voornamelijk in Spanje werkte, op (kwartet n deel 3 melodie met pizzicato-begeleiding,
kwartet 2 deel 2)! Daarnaast doet het tweede deel van kwartet nummer 3,
Pastorale (Andantino) met zijn tremolo-begeleiding en gepassioneerd stormachtige
passages direct aan Vivaldi (vier jaargetijden!) denken. De gevarieerde
muziek van Arriaga is zonder meer onderhoudend en evenwichtig geproportioneerd.
Er zit van alles in van vrolijke dansante gedeeltes tot langzame, donker
gekleurde akoordenopeenvolgingen.
Deze muziek goed spelen is nog niet zo eenvoudig omdat het wel steeds eenvoudig moet blijven klinken en vooral aan de eerste vioolpartij worden ook technisch behoorlijke eisen gesteld. Dat de andere drie instrumenten veelal slechts een ondersteunende taak hebben, wil niet zeggen dat de musici het gemakkelijk hebben. De vele kleine vulnootjes moeten namelijk spatgelijk onder elkaar staan, omdat anders meteen een heel rommelig beeld ontstaat. Het Tsjechische Vlach Kwartet werd opgericht in 1982 en heeft sindsdien talloze prijzen gewonnen. In deze kwartetten van Arriaga klinkt dit ensemble homogeen en spontaan. Een enkele keer leidt het grote gemak waarmee kennelijk gespeeld wordt tot een iets afnemen van de concentratie waardoor de muziek minder boeit en je als luisteraar even het gevoel krijgt dat de verschillende partijen net niet sporen. Over het algemeen is de vrije presentatie echter gekoppeld aan heel gedetailleerd spel, waarin de eerste viool ondanks zijn vooruitgeschoven positie in deze stukken niet al te dominant is.
De opname is direct genoeg om een grote mate van intimiteit aan het geheel te verlenen en ruimtelijk genoeg om het als luisteraar niet benauwd te krijgen omdat men er te dicht op zit. De vier strijkers zijn steeds afzonderlijk plaatsbaar zonder dat de totaalklank daardoor uit elkaar valt. De conclusie zal duidelijk zijn. Deze kwartetten waarvan pas sinds een paar jaar opnames verkrijgbaar zijn betekenen voor de liefhebbers van het genre een welkome aanvulling, zeker in een produktie als deze. Rest de vraag wanneer andere onderdelen van oeuvre van deze tienercomponist via CD toegankelijk worden: graag.