Mijnheer Chailly, wanneer gaan we een keer samen eten?


- In gesprek met Henk Suèr over het Liszt-concours -

Henk Suèr. Topman bij de NOS. Journalist en muziekliefhebber. Schreef in De Tijd in de zeventiger en tachtiger jaren uiterst vermakelijk over de wereld van meesterpianisten en muziekconcoursen en bundelde deze stukken in "De Pianist". Vindt dat je over muziek vanuit je emoties moet schrijven, en kan dat ook. Violist Theo Olof zei eens tegen hem: "Jij zegt dingen die profs niet onder woorden kunnen brengen." Suèr is een muziekliefhebber pur sang. Verkeert in de gelukkige omstandigheid dat hij, doordat hij èn pianogek is èn bij de televisie zit, gevraagd werd om voorzitter te worden van de jury van het Liszt-concours. Loopt de concoursen af om jong talent te interesseren voor het Liszt-concours en haalde zo bijvoorbeeld zelf in Boedapest Evelina Borbély, de latere nummer drie van dit jaar, naar Utrecht.

De laatste editie van het concours dateert van enkele maanden terug, maar Suèr verlangt al weer naar de volgende keer. Hij musiceert graag samen met anderen, is lid van de Vereniging voor Kamermuziek, maar krijgt ook de gelegenheid om te spelen met mensen als Wibi Soerjadi. Met Soerjadi onderhoudt hij contact sinds het moment dat de jonge pianist in de tweede editie van het Liszt- concours de derde plaats behaalde. Kort geleden bracht Suèr een boekje uit met de titel "De wedstrijdpianist" (zie MUZE0269.HTM), met daarbij een CD vol Liszt, gespeeld door Soerjadi, onder artistieke begeleiding van Suèr zelf. Over de gebrekkige distributie van het boekje door concours-sponsor de Rabobank is hij niet bijster enthousiast, maar hij kan er zich alleen echt over opwinden voorzover het de CD aangaat. "Die CD is in ieder geval waardevol genoeg om nog een keer commercieel uitgebuit te worden. Ik vind hem werkelijk echt goed. Wibi heeft net bij Philips een andere CD uitgebracht, `Virtuosities', die is ook werkelijk fantastisch, maar dat zijn meer de bonbonnetjes, in de toegift-achtige sfeer.

Vanmorgen [vrijdag 23 oktober] had de Volkskrant een bespreking die zeer lovend was. Met zo'n eerste CD is er een beetje sprake van een Nigel Kennedy-tactiek, die platenmaatschappijen toepassen om eerst iemand met een `makkelijke' plaat populair te krijgen. En als het dan allemaal een beetje begint te rollen, kun je wat `moeilijkere' dingen brengen. Die bonbonnetjes zijn allemaal ontzettend moeilijk om te spelen, maar om naar te luisteren, is het heel makkelijk en aangenaam. Het is zo razend moeilijk, dat Wibi op een stukje van vijf minuten zit te zwoegen, alsof het ik weet niet wat voor een zware sonate is, terwijl die jongen toch een gigantische technische aanleg heeft. De grootmeesters in het vak, zoals Cherkassky, zeggen ook dat als je dat werk niet op die jeugdige leeftijd al bestudeert, dat je het later niet meer kunt opbrengen. Wibi doet het allemaal met zo'n gemak, die kàn dat gewoon."

Zullen we even quatre-mains spelen?
"Zijn omgeving zei dat het wel goed getroffen was. Hij is er zelf heel laconiek over, hij vindt het prima dat ik zo over hem schrijf en zegt: `Als het waar is dan moet het zo maar geschreven worden', maar hij trekt zich weinig aan van wat ik schrijf over zijn eigenwijsheid. Hij is verschrikkelijk eigenwijs. Hij speelde me bijvoorbeeld de Erlkönig-bewerking van Liszt voor die op de CD zou komen, en ik zei: `Het is te verbrokkeld. Het is niet één verhaal.' Hij ging er meteen tegen in, want hij had er natuurlijk ook wel over nagedacht. Hij zei: `Dan moet je maar eens goed luisteren, dan hoor je de stem van de vader en dan de stem van de geest en dat speel je dus zo en dat speel je dus zo.' Ik zeg: `Ja het is allemaal wel waar wat je zegt, maar het is nog steeds geen eenheid.' Nou, wéér een stel argumenten van zijn kant, dus ik ga uiteindelijk naar huis en denk: `Ik heb weer voor niks gepraat.' Dan speelt-ie het een paar dagen later weer voor en is het opeens veel meer een eenheid geworden, dus hij heeft er dan toch wat van opgepikt. Nou is het allemaal niet zo erg, want we zijn bevriend, maar Jan Wijn, van wie hij ooit les had, zei: `Ik kon die jongen nóóit wat vertellen, want hij wou het niet horen, hij zei ik zoek het zelf wel uit. We hadden eindeloos discussies en ik zei uiteindelijk: `Je speelt het maar zó en anders hoef je niet meer terug te komen.'' Nou, en toen ging er dus iets wringen. Bij hem en mij hoeft dat dus niet zo te gaan. Ik kan ook gewoon zeggen wat ik van hem vind. En dus zijn het ook leuke discussies tussen ons. We zijn echt goede vrienden geworden door het concours. Weet je hoe het kwam? Er was een partijtje na het tweede concours bij Eugène de By, de voorzitter van de Liszt-stichting, en daar stond ook een vleugel en Wibi zei tegen me: `Zullen we even quatre-mains spelen?' Nou, en toen zijn we Mozart gaan zitten spelen, en het klonk meteen ergens naar. Dat vond Wibi erg frappant, want hij speelde met de jongens op het conservatorium ook wel Mozart en dan ging het niet goed. Volgens mij heeft het te maken met wat je beiden voor klanki- aal hebt. Dat ligt erg persoonlijk, en bij mij Wibi is dat ongeveer gelijk."

Pashkevich
"Ben je afgelopen zondag nog naar het concert geweest van Pashkevich? Ik maakte me nogal ongerust over hem. Ik had echt de behoefte om met die jongen eens een grondig gesprek te hebben, maar misschien is dat niet voldoende. Het zit in zijn hoofd, in zijn hele houding. Voor hem is muziek niet langer plezier en communicatie, maar gewoon plicht, een opdracht, en hard werken. Hij zei ook dat hij tijdens de toernee na het concours ziek is geworden en dat hij kramp in zijn nek en in zijn achterhoofd had. Hij stond gewoon onder druk, en als je zó door het leven moet, staat dat een grote toekomst in de weg. In zo'n geval moet je jezelf eigenlijk een soort regime opleggen van niet te veel studeren, zo'n twee à drie uur per dag, en makkelijkere dingen spelen. En verder misschien wat fysiotherapie. Dat hij zo eigenaardig over het podium loopt, heeft ook te maken met zijn concentratie. Hij is zo overgeconcentreerd dat hij al begint te spelen, als het applaus nog gaande is. Als hij iets twee tellen moet spelen, neemt hij anderhalve tel. Als je Horowitz of Rachmaninoff zelf `Liebesfreud' hoort spelen, dan is het een fantastisch show-piece, maar bij Pashkevich heb ik niet gehoord dat er lol in zat. Hij weet gewoon niet wat hij met zo'n stuk moet doen en dat komt door die onrust, hij heeft een helm over zijn hoofd. Je kon dit niet zo zien aankomen, tijdens het concours. Hij maakte in de eerste ronden wel wat fouten, maar hij is later steeds beter gaan spelen. Hij was in het begin zeker niet de gedoodverfde winnaar, maar dat was Pace [de winnaar van 1989] zeker ook niet. Er waren andere mensen die die indruk veel meer wekten, zoals die jonge Pool, Raubo, die uiteindelijk vierde is geworden. Daarvan dachten wij: `Dat is echt een artiest', maar die werd later echt zwakker, terwijl Pashkevich steeds sterker werd. Raubo maakte in de slotronde toch echt te veel fouten en hij had nog weinig feeling voor het spelen met orkest. Dat had Pashkevich veel meer. Dat bepaalt dan toch het eindresultaat voor de jury."

Momentopname
"Dat is ook de keerzijde van zo'n concours. Je kunt wel als jury gesprekken voeren met als thema: 'Waar zoeken wij eigenlijk naar.' Over individuele kandidaten wordt niet zómaar gediscussieerd, zo van: 'Die moet je wèl goed vinden en die niet', al wordt er natuurlijk wel eens verzucht: 'Jeetje, wat slordig' of 'Wat hebben we weer met houthakkers te doen'. Uiteindelijk word je het er wel over eens dat je een echte artiest zoekt, iemand die creatief omgaat met de muziek en geen notenvreter is. En toch moet zo'n Raubo dan vierde worden vanwege de fouten en iedereen treurt daar om. Misschien dat hij nog eens aan het Busoni-concours kan gaan meedoen. Hij is ook nog maar 21 en hij is heel kwetsbaar, daarom moet je hem ook heel mild beh- delen. Kijk, het blijft een momentopname, zo'n concours. Het is maar goed dat de mensen van hier Pace niet hebben zien spelen op het concours van Moskou, nog voordat hij tweede werd in Dublin en eerste in Utrecht. In Moskou bakte hij er niks van, hij werd er doodziek. Het gaat om dat ene moment waarop het wèl lukt. Als Raubo dat zelf ook maar zo blijft zien, dan is er niks aan de hand. Hij is een leerling van Jassinski, die lid is van de jury, en die zal er wel voor zorgen, dat hij de juiste koers bewandelt. Dat blijft toch altijd het belangrijkste, de vraag welke koers de juiste is. Dat is ook het geval met Wibi, voor wie waarschijnlijk toch echt wel een internationale toekomst is weggelegd. Virtuositeit is niet voldoende, muzikaliteit ook niet. Er komen ook nog sociale vaardigheden bij kijken, in gesprekken met dirigenten en impresario's, en een bepaalde hardheid. Ik heb begrepen dat de winnaar van het Van Cliburn-concours, hoe heet hij ook alweer - Sokolov? - afijn, ik heb begrepen dat die verder geen fatsoenlijk concert meer gegeven heeft. Je weet niet, wat hij misschien wel aan teleurstellingen heeft meegemaakt. Dat heeft toch te maken met het verkeerde wereldje waar je in terecht komt. Overigens valt het ook op, dat eerste-prijswinnaars meestal minder succesvol zijn dan de nummers vier en lager. Kijk maar naar het Elizabeth-concours. Ik durf me nou ook af te vragen bij Pashkevich: `Heeft die jongen wel een goede toekomst?' Als hij in goede handen valt, komt het misschien nog wel goed. Het is beter om te doen wat Pace doet, die is gewoon op het conservatorium gebleven en heeft daar ook nog compositie en directie geleerd om zijn basis te verbreden. Je loopt natuurlijk het gevaar dat ze je vergeten, maar dan komen die sociale vaardigheden dus om de hoek kijken: `Mijnheer Chailly, wanneer gaan we een keer samen eten?' Want zo werkt het wel. Tegen fluitistes die er leuk uitzien wordt toch gezegd: `Je moet zien dat je een keer met die-of-die gaat lunchen of zo.' Dat is niet aangenaam, maar er zijn nu eenmaal iets te veel goede muzikanten, om ervan uit te gaan dat de goede wijn zich zelf wel bewijst."

Keihard naar de eerste de beste piano lopen
"Ik heb wel jury-ervaring van bij de televisie, van festivals, maar ik hoef bij het Liszt-concours gelukkig niets over de muzikale prestaties te zeggen, puur technisch gezien. Daarom kan ik juist met die mensen in dezelfde toonsoort spreken, omdat ik als voorzitter niet in technische zin met die muziek bezig ben. Die mensen vormen voor mij gewoon te veel een vriendenkring, ze komen ook bij mij over de vloer en we zitten samen voetbalwedstrijden te kijken. Daardoor kan ik me ook wel dingen permitteren en zeggen: `We moeten opschieten, de televisie wacht' of `We kunnen niet te lang bij dit-of-dat blijven stilstaan.' Verder krijg ik ook wel boven water, dat iedereen eigenlijk vindt dat het repertoire op het concours te zwaar is. Daar moet ook over gepraat kunnen worden, want anders loop je het risico, dat je de verkeerde winnaar overhoudt, met een goede techniek, maar zonder gevoel. Dat stuk "Feux Follets" bijvoorbeeld, in de eerste ronde, dat is een `killer'. Dat vormt zelfs nu nog de aanleiding tot twistgesprekken tussen Koos en mij [Koos Groen is één der initiatiefnemers van het Liszt-concours]. Uiteindelijk geef ik me gewonnen, maar het blijft zo, dat er echt hele grote pianisten zijn, die dat nooit zullen kunnen spelen. Een zeer begaafd jurylid als Arnaldo Cohen zegt ook: `Als ik nou echt de héle nacht dóór oefen en ik mag meteen keihard naar de eerste de beste piano lopen, dan kan ik het misschien nog een beetje spelen!' Het is echt vreselijk. Maar Koos zegt: `Ja hoor eens, het is Liszt, en het gaat niet om die fouten.' Nou ja, de volgende keer kunnen we er een ander stuk naast zetten als keuze, bijvoorbeeld `Die Forelle'. Dat is ook razend moeilijk, maar dat levert hele andere technische problemen op, waar sommige pianisten misschien meer mee kunnen dan met de eisen die `Feux Follets' aan ze stelt. Ik ben er in ieder geval nog meer dan vorige keer van overtuigd dat een zekere mildheid ten aanzien van de deelnemers in het concours moet worden ingebouwd. En verder is ook die opzet van veertien dagen eigenlijk te zwaar, met alle nieuwe indrukken, de competitiesfeer, het weg zijn van thuis en van je eigen piano. En dan moet je het maar even maken in dat halve uurtje. We zorgen wel dat ze het goed hebben bij de pleeggezinnen waar ze gedurende die tijd worden ondergebracht. Dat systeem werkt fantastisch. Als Pace nu in het land is, slaapt hij alleen bij de mensen bij wie hij tijdens het Liszt-concours verbleef. En de mensen die Raubo in huis hadden, waren ook gek op hem. Wij zorgen dat die contacten behouden blijven en dat die gezinnen een beetje een Liszt- gevoel, een concoursgevoel blijven verspreiden. Maar goed, het blijft voor die jonge mensen toch onvermijdelijk zwaar. Aan de andere kant hebben wij toch ook wel weer de pretentie, dat we het zwaarste concours wíllen zijn, want we willen ons onderscheiden temidden van de andere concoursen en alleen de hele goede kandidaten eruit halen. De vraag blijft of dit de beste methode is. Je hebt bijvoorbeeld ook de methode met voorconcoursen, zodat je het hoofd- concours uiteindelijk al begint met een sterke selectie. Bovendien zit er zo meer tijd tussen de prestaties die er geleverd moeten worden. Natuurlijk is het ook heel zwaar om een jaar lang met repertoire van Liszt bezig te moeten zijn, want zolang zit je er als deelnemer wel aan vast. Maar dat strookt dan toch ook weer met onze doelstelling om te zorgen dat de muziek van Liszt meer gespeeld wordt, en beter. En door die mensen dat een jaar te laten spelen, bereik je ook dat ze het op hun repertoire blijven houden. Ze hebben er dan te hard voor gewerkt om dat níet te doen en ze zullen ermee de wereld over gaan. Het is niet de bedoeling om ze tot Liszt-specialisten op te fokken, maar de winst die ze behalen is, dat als ze Liszt eenmaal kunnen spelen, dat ze dan eigenlijk àlles kunnen spelen."

- Intermezzo -
"Ik heb zelf eigenlijk niets gezien van de televisie-uitzending van het concours. Je kunt me in ieder geval niet verleiden om ook maar iets van kwaad over Joop [van Zijl, de presentator] te zeggen. Ik vind het sowieso een fijne collega hier bij de televisie en verder weet ik dat hij een intense muziekliefhebber is, zowel van jazz als van klassiek. Van klassiek weet hij waarschijnlijk iets minder, maar hij houdt er echt van. Joop hoort gewoon bij het concours. Hij heeft een eigen stijl, waarbij hij het van zijn gemoedelijke uitstraling moet hebben. Joop is iemand die absoluut niet de deskundige wíl uithangen, maar alleen als bemiddelaar wil optreden. Daarom zouden mensen die er meer verstand van hebben wel eens kritiek op hem kunnen hebben. Joop is nergens op uit en soms wéét hij het gewoon ook niet. Hij vindt het allemaal wel interessant om te horen, en dat is misschien voor de gemiddelde kijker net voldoende om zich mee te kunnen identificeren. Ik heb wel iets vernomen over de gesprekken die Joop had met de studiogasten. Ik had achteraf wel liever gasten willen uitzoeken waarvan je van tevoren weet dat ze heel verschillende scholen en verschillende gedachtengangen vertegenwoordigen. Laat ze maar bakke- leien! Nu wàs er niet zoveel te bakkeleien."

Zich in de kijker spelen
"Ik vind concoursen geen noodzakelijk kwaad, het is gewoon een verschijnsel met een aantal nadelen. Maar er zijn ook voordelen aan, en die maken het voor mij verdedigbaar. Door er een wedstrijd van te maken, boor je een segment van het publiek aan, dat anders niet zo gauw naar de concertzaal zou komen. Verder heb je het voordeel dat je al die jonge musici de gelegenheid biedt, om zich in de kijker te spelen. Bij sommigen lukt dat wat beter dan bij anderen. Het is wel waar dat je van een bepaald slag moet zijn, en dat betekent dan ook, dat degene die er met kop en schouders bovenuit steekt, níet ook altijd artistiek de beste is. Zo iemand beschikt wèl over de vaardigheden die in deze business van belang zijn: een soort hardheid, concentratie en doorzettingsvermogen. Ik weet van mezelf, door bezoek aan concoursen en door me te identificeren met die jonge mensen, dat ik daar ook niet goed in zou zijn. Maar ik ben ook niet het type dat graag solist zou willen zijn. Er zijn genoeg mensen die ook niet op een concours thuishoren, terwijl ze wel heel goed zouden zijn als speler van kamermuziek. Op een concours zoek je naar solisten, die uiteindelijk bereid zijn om in hun eentje op het podium een grote zaal met tweeduizend man te veroveren. Dat is een soort circusprestatie, die dicht in de buurt ligt van wat Prince doet en dat soort grote showjongens. Zulke mensen spelen niet altijd de mooiste CD's vol en ze zijn niet altijd op hun best tijdens avondjes met vrienden of zo, maar die mensen moet je wel hebben."

Puur op goodwill
"We willen de jury houden zoals die nu is, althans de kern. Er is uitbreiding wenselijk, met een Italiaan en een Japanner, maar we zijn heel erg voorzichtig met de keuze. Ik ben al een paar keer rond geweest bij andere concoursen, maar wanneer mij mensen aanbevolen worden, weet ik dat ik enorm op moet passen. Er zijn ook mensen die zich aan je opdringen, uit China vooral, en uit de Sovjetunie. Dat zijn jurytijgers, met bepaalde straffe opvattingen, waar we niet zoveel mee kunnen. We willen een bepaald type jurylid, dus dat vereist heel subtiel opereren. Bovendien kan de taal nog een probleem zijn. Ik heb bijvoorbeeld contact gehad met de leraar van Pace, een zeer goede en wijze pedagoog, maar die spreekt geen Frans of Engels, en dat is een handicap. We hadden graag Deszö Ranki willen hebben, maar die weigert principieel, net als Zoltan Kocsis. Ze vinden concoursen ondingen. Ranki, die overigens een enorm charmante en aardige man is, zei tegen me: `Je moet Jenö Jando vragen, die doet het wel.' Jando is zeg maar de dèrde pianist van Hongarije, een man met een enorm gezag als het om Liszt gaat. Nou, en hij wilde wel. Je moet steeds met een aantal dingen rekening houden. Met het feit dat je twee-en-een-halve week met elkaar optrekt. Met de regel dat we niet betalen: als ze al beginnen met `Dat kost je zoveel', dan nemen we zo iemand niet. De meeste concoursen betalen trouwens niet. En verder willen we ons vrij houden van de verplichting om die juryleden engagementen aan te bieden. We kunnen die mensen niet garanderen dat ze in het Concertgebouw mogen spelen, dus we moeten ze puur op goodwill vragen."

Hoe doen jullie dat toch!
"Het is heel merkwaardig, maar we hebben in het buitenland al een fantastische reputatie opgebouwd. Dat zeg ik niet omdat ik wil dat het zo is, maar ik hoor dat van andere mensen. Daar is een heel eenvoudige verklaring voor. Het komt niet door Pace of zo, want die moet nog beroemd worden, maar doordat we veel adverteren in bladen in het buitenland, en dan vermelden we ook de namen van de juryleden, en dan denken ze: `Dat zal wel een groot concours zijn.' Dean Elder van onze jury, vertelde me zelfs dat mensen van het Van Cliburn-concours en van Leeds wat nerveus waren geworden en vroegen: `Hoe doen jullie dat toch! Jullie zijn nog maar net begonnen en jullie zijn nu al zo bekend.' Ze zijn echt bang dat we hen het gras voor de voeten weg- maaien. Het oudere Liszt-concours in Boedapest maakte zelfs bezwaren, maar dat hebben we bijgelegd. Ach, de reputatie is eigenlijk nog op weinig gebaseerd. Nou ja, op een goede organisatie, zou je kunnen zeggen. Er is een goede jury, en het sfeertje is goed, met die gastgezinnen en Vredenburg, en verder met een goede sponsor, die zich netjes op de achtergrond houdt."

Voorhoedespelers
"Ik geniet op deze manier enorm van de muziek, en ik ben ook blij dat ik er niet mijn beroep van heb gemaakt. Ik zie er genoeg van, om te weten dat het ook zijn enge kanten heeft. Bij het schrijven heb ik al genoeg barrières moeten overwinnen, en nog pas ik wel op om mezelf helemaal uit te leveren. Ik denk dat je als solist wel het middelpunt moet willen zijn, en dat zou ik nooit willen. Wat ik wel heel graag zou doen is de rol van pianist in het Beaux Arts Trio op me nemen, want die spelen de mooiste muziek die er bestaat. Maar verder is zo'n carrière meer iets voor mensen als Wibi, dat zijn de voorhoedespelers, die erop uit zijn om te scoren, en die bereid zijn daar alles voor te doen."

PAUL VAN DEN BELT


©St. NoPapers

Terug naar overzicht