Wie wil genieten van orkestmuziek met een optimaal gebruik van alle instrumenten, kan daarvoor terecht bij Maurice Ravel. De Franse componist is een begrip, als het gaat om ideale orchestratie. Smaakvol vervlecht hij lyrische violen met onaardse melodieën van hobo en fluit. Met vloeiende ritmes werkt hij toe naar tumultueuze climaxen, waar het slagwerk op precies het juiste moment "toeslaat". Ragfijne klanknevels spreiden zich uit en trekken op, als de fagot een eenzaam lied inzet. De betekenis van Ravel voor de westerse klassieke muziek is moeilijk te overschatten. Zijn "Rhapsodie espagnole" zal zeker de man geïnspireerd hebben die delen van Albeniz' Iberia orchestreerde: de Spanjaard Fernandez Arbos. Het raffinement van deze pianobewerking doet Ravelliaans aan. Ook Manuel de Falla zal voor zijn "El Sombrero de tres picos" (de driekantige hoed) zeker het een en ander te danken hebben aan Ravels Rhapsodie. En het is niet toevallig dat Ravel aan de wieg stond van dze Spaanse twintigste-eeuwse muziek. Zijn moeder was een Baskische en Ravels liefde voor de Spaanse folklore-muziek was zo groot dat hij een aantal Spaans georiënteerde werken schreef. De Rapsodie is misschien wel de kroon op dit pionierswerk.
Onlangs kwam er een CD uit, met daarop de combinatie van de drie hierboven genoemde werken. Gezien hun historische samenhang is het een goede gedachte om deze werken nu eens achter elkaar te horen klinken. Opvallend blijkt eens te meer de overeenkomsten wat betreft de schetsmatige aanpak en de steeds terugkeerde affiniteit met opzwepende Spaanse ritmes en harmonieën. De Dresdner Philharmonie, onder leiding van Jörg-Peter Weigle, weet de drie werken in een smeuïge eenheid te presenteren. De Spaanse dansritmes doorkruisen alle drie de werken, en het daarbij verlangde temperament is gedurende de volle zeventig minuten ruimschoots aanwezig. Voordat ik de CD opzette vroeg ik mij af of een Duits orkest de Spaanse sfeer zou weten te vangen, maar mijn twijfel verdween direct. De discipline van de Dresdner Philharmonie staat borg voor een voorbeeldige uitvoering van de muziek. Of het nu gaat om de lyriek van Albeniz, de voorzichtige sfeertekening van Ravels Evocacion of de Molenaarsdans uit de suite van Manuel de Falla met zijn scherpe ritmiek: het is er allemaal. Het orkest is subtiel waar dat subtiel moet zijn, en vol zuidelijk temperament, waar dat zo vurig gewenst is.
Bewonderenswaardig is de opname van Berlin Classics. Tegenwoordig wordt van alles gedaan om de details in het werk van klankschilders als Ravel en Albeniz goed te doen uitkomen. Allerlei instrumenten worden 'uitvergroot' en onnatuurlijk groot uitgebeeld. Niet zo bij Berlin Classics. Hier klinkt op de eerste plaats een orkest, met een heel natuurlijke 'aanblik'. Er is ruim voldoende helderheid om de prachtige blazers te doen uitkomen. Het slagwerk is luid en duidelijk, maar verplettert de rest niet en laat ruimte voor de violen. Al met al een opname die op een positieve manier doet herinneren aan het tijdperk van de analoge opnames. Men heeft in de studio de degelijke prestatie van de Dresdner Philharmonie onder Jörg-Peter Weigle volledig recht gedaan.
Paul van den Belt