Onlangs overleed de Engelse dirigent Bryden Thomson. Tot kort voor zijn dood was hij onder meer actief voor het Chandos-label, waarbij hij de belangrijkste orkest werken van Elgar opnam. Tevens onderscheidde hij zich twee jaar geleden in de realisatie van de integrale opname van Rachmaninov's werken voor piano en orkest, met Howard Shelley als solist. Dit jaar kwam recentelijk nog een CD van Thomson uit met Elgar's Sea Pictures en het minder bekende The Music Makers. Medewerking verleenden Linda Finnie, The London Philharmonic en The London Philharmonic Choir. De opname stamt uit het vorige jaar, maar kan zeker dienen als een ontroerende zwanezang van deze toegewijd dirigerende artiest.
De Sea Pictures, die ik nog niet kende, vormden voor mij de mooiste ontdekking van dit jaar tot dusver. Wat moet het een dankbare bezigheid zijn om deze liederen gestalte te geven! Ooit las ik in een muziekblad dat het strijkkwintet in C van Schubert een ideaal stuk zou zijn om jonge mensen tot de klassieke muziek te bekeren. Nu voel ik niet zo die zendingsdrang ten aanzien van de "ernstige" muziek, maar de Sea Pictures zouden me wel kunnen verleiden tot een vurig pleidooi tegenover "leken". Dit werk van Edward Elgar bestaat uit een reeks van vijf liederen voor alt en orkest, gebaseerd op gedichten van verschillende dichters. De liederen zijn, net als de gedichten, sereen en sensueel van karakter, terwijl er ook momenten zijn van een religieuze vervoering. Het hoogtepunt, in de samenballing van die aspecten, vormt voor mij "Sabbath Morning at Sea", een schitterend muzikaal gedicht. Alle liederen van de cyclus dragen de zee in zich, getuige ook de titels: "Sea Slumber-Song", "In Haven", "Where Corals Lie" en "The Swimmer". De liederen bezitten iets van de trage golfslag van een rustige zee, en die sfeer krijgt gestalte in de samenwerking tussen het "eb en vloed" van het orkest en de wat melancholische melodielijnen van de alt.
Bryden Thomson is er bijzonder goed in geslaagd om met het London Philharmonic de geëigende sfeer te creëren. Het orkest klinkt warm en sfeervol, geholpen door de typische Chandos-ambiance, die lijkt uitgevonden te zijn voor het werk van Elgar. Thomson is er duidelijk in geslaagd om de leden van het orkest te vrijwaren van het varen op routine. De dynamiek die men weet te scheppen, is volop emotie, terwijl alles toch zuiver van toon blijft en uitstekend getimed. Het orkest vindt in de alt Linda Finnie niet echt een gelijkwaardige partij. Terwijl het orkest kan wedijveren met het London Symphony Orchestra onder Barbirolli in hetzelfde werk, komt Linda Finnie niet echt toe aan een volwassen interpretatie (los nog van een eventuele vergelijking met Dame Janet Baker die in de uitvoering van Barbirolli zingt). Finnie heeft beslist het goede timbre voor deze liederen, maar zij is te zeer bezig met de techniek om de gedichten ook inhoudelijk op de luisteraar over te brengen. Zij is soms moeilijk verstaanbaar en haar vibrato is soms iets te dramatisch, waardoor de liederen te veel gewicht meekrijgen. Wellicht kan zij nog rijpen, waarna zij mogelijk beter gewaagd zal zijn aan de in deze muziek gevraagde schakeringen tussen ingetogenheid en extase.
De zangeres voldoet beter in het andere werk dat op CD staat, het grillige The Music Makers. In dit zeer persoonlijke document klinken echo's door van het Nimrod-thema uit Elgar's Enigma-variaties. Elgar wilde duidelijk een muzikaal testament scheppen, en gebruikte daarbij het bijna epische gedicht van de dichter Arthur O'Shaughnessy. De eerste regels lijken rechtstreeks op Elgar te slaan: "We are the music makers, / And we are the dreamers of dreams, / Wandering by lone seabreakers, / And sitting by desolate streams". Met een beetje goede wil herinnert de Elgar-kenner zich meteen de Sea Pictures en The dream of Gerontius, een andere belangrijke creatie van de componist. In The Music Makers is veel warm en breed uitgesponnen koorwerk te bewonderen, naast de voor Elgar zo karakteristieke melancholie die de alt oproept.
De technici van Chandos zijn erin geslaagd een grote diepte te scheppen in de opname, zowel in ruimtelijke als in dynamische zin. De muziek vormt een waar spektakel, gedragen door de onvoorwaardelijke inzet van koor, soliste en orkest. Hoewel het koor niet altijd helemaal homogeen klinkt en af en toe in de verdrukking raakt bij het orkest, is het totaalbeeld toch vol Elgariaanse sfeer. Thomson was een dirigent die zeker gewaagd was aan het idioom van Elgar, en deze uiterst degelijke prestatie geeft daar eens te meer blijk van.
Paul van den Belt