In het april-nummer van het muziekblad Luister stond een zeer persoonlijk interview met dirigent Neeme Järvi. Hij profileert zich in het gesprek als een dirigent van de oude stempel. Van pioniers als Harnoncourt, Brüggen en Norrington zegt hij dat ze sowieso niet kunnen dirigeren (hoewel hij hen wel overeind laat in hun functie van vernieuwer), terwijl hij daartegenover stelt: "Geef mij maar een goede eigentijdse uitvoering van de symfonieën van Mozart door een mooi, groot orkest, zoals Bruno Walter het deed."
Kortom, Järvi is een dirigent die kleur bekent. Nadat hij onlangs zijn honderdste CD (!) opnam voor Chandos, werd de koers verlegd naar de opera, en wel naar Don Giovanni van Mozart. Het enige opera-werk dat Järvi tot nog toe bij Chandos opnam was "Saul en David" van Carl Nielsen. Järvi bekommert zich graag om muziek die niet veel aandacht krijgt, en hij zou zichzelf geen Mozart toestaan, als hij niet ook af en toe minder voor de hand liggende keuzes zou doen. Maar nu heeft hij dan, in de rug gesteund door de samenwerking tussen Chandos en de Westdeutscher Rundfunk, een opname van Mozarts "opera der opera's" kunnen realiseren.
De opera Don Giovanni is mede door het psychologisch doorwrochte libretto van Lorenzo da Ponte een grote uitdaging voor een dirigent. Het verhaal van Don Juan, vertaald in goddelijke muziek door Wolfgang Amadeus Mozart, werd reeds opgenomen door grote dirigenten als Giulini, Haitink en, enige jaren terug, Harnoncourt. Järvi bevindt zich dus in goed, maar veeleisend gezelschap. Zijn naam zou echter Neeme Järvi niet zijn, als hij zich daar erg druk om zou maken. Zoals gezegd: hij bekent graag kleur, en zijn kleuren zijn altijd stemmig en traditioneel getint. De Don Giovanni die hij nu aflevert, komt dan ook geheel overeen met wat men van Järvi kan verwachten. Geen nieuwlichterij, geen dramatische experimenten of grillige opsmuk, maar een plechtstatig monument, met gematigde tempi en een volle klankcultuur. Daarin weet hij zich voortreffelijk gesteund door het Kölner Rundfunk-Sinfonie- Orchester en een geïnspireerde solistengroep met Renato Bruson als Don Giovanni.
Beheerst en zorgvuldig
De opname is een geheel dat staat als een huis, een huis waar je
óf meteen in wil wonen, óf waaraan je schouderophalend voorbij
loopt. Dat effect tekent de grote geest, of het nu Haitink, Giulini of
Järvi is. Giulini bijvoorbeeld, schiep in 1961 een meeslepend drama
in een tempo waar je je, met de nu grijze maestro voor ogen, over kunt
verbazen. Järvi is in ieder opzicht de tegenpool van de "jonge"
Giulini. De factoren die het verschil uitmaken zijn, afgezien van het tempo,
de wijze van dramatisering van het verhaal, de opname- strategie en de
samenstelling van de groep solisten. Ik zal verder niet refereren aan Giulini,
maar in mijn beschrijving van Järvi's Don Giovanni zal Järvi's
tegenhanger af en toe wel doorschemeren.
Om met de dramatisering te beginnen. Järvi heeft niet gegrepen naar grove middelen om de luisteraar te "vloeren". De recitatieven worden afgewerkt in een bedaard tempo, en waar het orkest de begeleiding voor een aria inzet, blijft het beheerst en zorgvuldig het verhaal voortzetten. Door de rust die uitgaat van Järvi's opzet, leent de opname zich uitstekend voor het in de huiskamer naar believen selecteren van aria's en die als zelfstandig concertje af te draaien. Men luistere bijvoorbeeld eens naar de aria "Dalla sua pace", door de glashelder zingende Giuseppe Sabatini als Don Ottavio, wat men dan laat volgen door Patrizia Pace (Zerlina) met "Vedrai, carion": twee prachtige liederen, ten uitvoer gebracht als in een keurig verzorgd recital. De gekozen opname-strategie, met de fluwelen karakteristiek van Chandos, sluit nauw aan bij Järvi's bedachtzame uitvoering. Het orkest produceert een klank die je misschien eerder in een symfonie zou verwachten dan in een opera: het orkest holt niet achter de zangers aan, maar schept zijn eigen sfeer. Het orkest is door de technici duidelijk achter de zangers geplaatst, maar het warme laag van het orkest en de aanzienlijke nagalm zorgen ervoor dat het orkest genoeg nabij blijft.
Stemmig
Het lijkt me dat ook in de keuze van de zangers duidelijk is uitgegaan
van het verlangen naar een "stemmig" geheel. Met Renato Bruson
als Don Giovanni en Nicola Ghiuselev als Leporello is een combinatie ontstaan
van een bas-bariton en een bas, en dat is in deze opera een niet alledaagse
keuze. Met op de plaats van Don Giovanni een echte, liefst lyrische bariton,
valt het grillige en gespleten karakter van de Don ideaal vorm te geven.
Bruson, als bas- bariton qua expressie minder wendbaar, zet een sjieke,
iets boosaardige vrouwenverleider neer, terzijde gestaan door een bijna
gemoedelijke Leporello van Ghiuselev. De vocale en dramatische dynamiek
tussen hen beiden is niet echt groot te noemen en in dialogen en duetfrasen
produceren ze een sonore samenklank, die wel behaagt, maar niet echt opwindend
is. Technisch zijn zij sterk, al laat Bruson in het kwartet van de eerste
akte wel een steek vallen.
De reeds eerder genoemde Sabbatini als Don Ottavia zorgt voor een verfrissend contrast met deze twee heren. Zijn stemgeluid steekt wel wat scherp af bij dat van zijn verloofde Don Anna, vertolkt door Sona Ghazarian. Zij heeft een warm timbre en past zo goed in deze produktie. Van de drie vrouwen in de cast is zij overigens wel degene die hoorbaar moeite heeft met de vrij talrijke hoge passages. Het hangt soms net tegen de juiste toon aan waardoor ze mij niet helemaal heeft kunnen overtuigen. Dit in tegenstelling tot de stralende Patrizia Pace, die ontroert in haar rol van de jeugdige Zerlina. Kwalitatief valt Gertrud Ottenthal als Donna Elvira tussen hen in. Zij voegt zich uitstekend naar de rustige visie van Järvi, technisch verzorgd, maar niet zo avontuurlijk in haar emoties als Pace (en de rol van Donna Elvira verlangt dat toch wel).
Met de bas Franco de Grandis als Il Commendatore had een probleem kunnen ontstaan door de menging met het vocaal-lage geweld van Bruson en Ghiuselev, maar in de studio heeft men voor de ideale oplossing gezorgd: Il Commendatore klinkt in zijn rol van geest-in- het-grafbeeld als vanaf zijn voetstuk. Met een prachtige galm overdondert hij alles en iedereen. De finale wordt daardoor het klapstuk van de hele opera. Zijn komst naar het diner van Don Giovanni wordt bovendien aangekondigd met een aantal loodzware slagen op de deur (of poort, naar we eigenlijk rustig mogen aannemen).
Drama
Indien men in het gebrek aan drama onder Järvi's muzikale leiding
een punt van kritiek wil zien, dan is de rol van Masetto de beste bewijsvoering.
Masetto, gestalte gegeven door een bepaald bedeesde Stefano Rinaldi-Miliani,
lijkt door de regie aan zijn lot te zijn overgelaten. Al dreigt hij bedrogen
te worden door zijn verse bruid Zerlina, al dirigeert Don Giovanni hem
ruw uit zijn liefdesstrijdperk, hij wordt nooit ècht kwaad, en de
aanwijzingen "ironico" en "ironicamente" in de tekst
worden door Rinaldi vrijwel genegeerd. Masetto's eenvoudige komaf blijft
bovendien door de al te nette articulatie een zorgvuldig bewaard geheim.
De conclusie moet zijn, dat wie achter de opera Don Giovanni een groots spektakel zoekt, bij Järvi aan het verkeerde adres is. Järvi pleit voor een plechtstatig verteld verhaal, met een perfecte dictie en een in stijl toewerken naar de ondergang van een mogelijk al wat grijzende gentleman-schurk Don Giovanni. De uitvoering is vooral esthetisch, wat zwaar, en soms zelfs een beetje log. Het "Là ci darem la mano" van Don Giovanni en Zerlina is geen vederlicht duet en het "Ah, fuggi il traditor" van Donna Elvira jaagt je niet terug in je schulp. Maar, waar de liefde verdedigd wordt, eerst door Don Ottavio en later door Zerlina, daar valt alles prachtig op zijn plaats. Järvi toont zich daar een volbloed romanticus.
De Don Giovanni op Chandos is een produktie met een heel eigen sfeer. Er valt genoeg te genieten, en deze driedubbele CD zal zijn weg naar het publiek zeker weten te vinden. Echt jammer is, dat door de galm en door het lichte floers over de opname de violen en de solo-passages van de blaasinstrumenten soms niet helemaal tot hun recht komen. Hierdoor wordt de prachtige orkest-architectuur van Mozart te kort gedaan. De diffuse klank komt ook de verstaanbaarheid van de solisten in kwartetten en sextetten niet ten goede. Op andere momenten geven de technici van Chandos er echter weer veel voor terug.
PAUL VAN DEN BELT
Naschrift redactie:
Dat Don Giovanni ook in het theater een blijvend grote populariteit
geniet, blijkt maar weer eens uit de negen (reprise uit 1988) voorstellingen
ervan, die in de maand juni in het Amsterdamse Muziektheater gegeven worden
onder leiding van Harnoncourt. Ruim voor de aanvang van deze serie waren
ze alle negen uitverkocht.
Een aardige invalshoek, die Huub van 't Hek in het radioprogramma Finale
ventileerde, is de figuur van Don Giovanni te beschouwen als de maatschappij,
waarmee het hele verhaal een soort parabel wordt en het publiek in zekere
zin gaat kijken naar zijn eigen ondergang.