Brouwers, Jeroen

'...KNIPOGEND NAAR ZIJN EIGEN SPIEGELBEELD?'


Jeroen Brouwers: 'Het circus der eenzaamheid' Kladboek 4

'Misschien moet Jeroen Brouwers een aanvulling schrijven op 'De laatste deur', zijn boek over Nederlandstalige auteurs die zelfmoord pleegden. Opdat ook Adriaan Venema een plek kan krijgen in de schitterende eregalerij, dat monumentale gedenkteken dat Brouwers voor dezen oprichtte, teneinde hen tenminste de glans van een zekere onsterfelijkheid te verlenen.'

Het bovenstaande schreef ik in november 1993, bij de dood van Venema. Die 'aanvulling' bestond toen natuurlijk al. Zoals alles wat Brouwers schrijft elkaar aanvult, spiegelt, met elkaar verbonden en verknoopt is en naar elkaar verwijst.

Het ene boek waaraan hij voortdurend werkt, is nooit af en zal waarschijnlijk altijd onvoltooid blijven. Bij voorkeur zouden alle nu als 'losse boeken' bestaande delen in één grote band moeten komen. 'Wie de ambitie heeft zo'n oeuvre te schrijven, weet dat hij het nooit zal voltooien: de schrijver beseft dat hij zal worden ingehaald door de tijd en dat hij zijn ultieme ervaringen ongeschreven zal laten. Wie zou verslag kunnen doen van zijn eigen dood?'

Dit citaat komt uit Brouwers' openings-essay in Kladboek 4 over Paul de Wispelaere, maar is karakteristiek voor zijn eigen werk.

Wat de schrijvers-zelfmoordenaars betreft schreef Jeroen Brouwers na 'De laatste deur' verschillende her en der gepubliceerde stukken, die hij in 1991 onderbracht in Kladboek 3 'Het Vliegenboek'. De titel van deze afdeling luidde 'De laatste deur'. In 'Het Vliegenboek' week hij in zoverre af van het boek, dat ditmaal geen Nederlandstalige, maar buitenlandse auteurs centraal stonden.

Ruim de helft van Kladboek 4 'Het circus der eenzaamheid' gaat opnieuw over het onderwerp zelfmoord. Naast schrijvers als Daniël Robberechts, Nico Slothouwer en Klaus Mann is een mooi portret opgenomen van Janis Joplin en een 'exit Adriaan Venema' voor de titel waarvan Brouwers teruggreep op een van Venema's eigen romantitels 'Christiaan, leven en lijden van een charlatan'. Uiteraard liet Brouwers de naam weg, al gaat hij in het stuk zelf uitvoerig in op de betekenis ervan.

Flatteus is het beeld dat Brouwers van Venema schildert niet, maar zelfs in de meest kritische opmerkingen weet hij een toon van grote integriteit te bewaren. Aldus werd ook Adriaan Venema bijgezet in het Brouwers-mausoleum.

De eerste afdeling van 'Het circus der eenzaamheid' bevat voornamelijk stukken over door Brouwers bewonderde Vlaamse auteurs (waartoe de van Nederlandse oorsprong zijnde doch in Vlaanderen verblijvende Benno Barnard inmiddels toch ook mag worden gerekend). Daarnaast zijn enkele beschouwingen over en rond Willem Elsschot opgenomen en een kritisch artikel over de verguisde biografie, die Greta Seghers schreef over Brouwers' voormalige werkgever, uitgeefster Angele Manteau.

De titel 'Anathema's' voor de derde en laatste afdeling van het boek is meer dan een verwijzing naar de Anathema-boeken van Rudy Kousbroek. Op de van hem bekende polemische wijze keert Jeroen Brouwers zich tegen Kousbroeks niet aflatende relativeringen over de Japanse gevangenkampen in het Nederlands-Indië van de tweede wereldoorlog. Vooral 'Het Oostindisch kampsyndroom', waarin Kousbroek de stukken verzamelde die hij in de loop der jaren schreef over Indië, moet het daarbij ontgelden.

Ook in 'Het Vliegenboek' stond al een tegen Kousbroek gerichte polemiek en ook toen, net als in 'Het circus der eenzaamheid', is het artikel in een afdeling ondergebracht met nog één andere beschouwing. Beide keren hebben deze essays Adolf Hitler tot onderwerp. De boosaardigheid van die keuze (want dat dit opzet is en niet 'toevallig omdat het zo uitkwam' hoeft niet betwijfeld te worden) werkt sterker dan welke bewuste suggestie in die richting ook.

Dat Brouwers inmiddels veel waardering en erkenning heeft gekregen door de wijze waarop hij met zijn roman 'Bezonken rood' de aandacht vestigde op wat er in Indië plaatsvond (en zeker ook door het rumoer dat naar aanleiding van het boek losbrak) bleek enkele maanden geleden, toen hij bij gelegenheid van de 4-mei herdenking in de Nieuwe Kerk van Amsterdam de indrukwekkende herdenkingstoespraak hield, later als boekje verschenen: 'Steeds dezelfde zon'. De berichten over Nederlandse vrouwen die door de Japanners werden gedwongen zich te prostitueren en de rechtszaak die daarover recent in Japan plaatsvond, illustreren uiterst navrant dat Brouwers 'helaas' het gelijk meer aan zijn kant heeft dan de van nostalgie druipende herinneringen over 'ons Indië' van Rudy Kousbroek.

Al gaat 'Het circus der eenzaamheid' in eerste instantie over anderen, altijd en overal gaan de beschouwingen tenminste ook over Brouwers zelf. Schrijvend over 'minor poet' en poëzierecensent Nico Slothouwer vraagt Brouwers zich af, bij een kanttekenig die de criticus maakte over het werk van een hermetisch dichter, of hij dat misschien had geschreven 'met een pro domo-bedoeling, knipogend naar zijn eigen spiegelbeeld?' Knipogen naar zijn eigen spiegelbeeld.

Wanneer Jeroen Brouwers bewonderend over een collega-auteur schrijft, is dat vooral vanwege de herkenning, vanwege de verwantschap in thematiek en/of gemeenschappelijk gedeelde opvattingen over literatuur.

In het openingsstuk van Kladboek 4 vallen op de eerste twee bladzijden al de begrippen 'vergetelheid' en 'het Gum van het Grote Vergeten'. Het boekstaven van het persoonlijke leven, in welke vorm dan ook, bedoeld als bezwering tegen de vergetelheid, als nimmer toereikende remedie tegen het Grote Vergeten, is dat niet Brouwers' voornaamste drijfveer voor het schrijven?

Het eerste 'Kladboek' (uit 1979) opent veelzeggend met een autobiografische beschouwing, getiteld 'Zelfportretje met vlakgom'.

Benno Barnard wordt geportretteerd als 'een oeuvreschrijver uit de school van Harry Mulisch, voor wie 'het heelal in ruimte en tijd één reusachtige goulash is, waarin alles met elkaar samenhangt'. In een stuk van Brouwers' hand over dezelfde Mulisch, getiteld 'Es Ergo Sum', opgenomen in 'Het vliegenboek', schrijft de auteur: 'Dat ik schrijf komt door Mulisch. Dat ik sommige dingen schrijf zoals ik ze schrijf, komt ook door Mulisch'. Dat alles verwijst naar iets anders, dat alles met elkaar te maken heeft, Brouwers noemt het o.a. in de stukken over Barnard en Leonard Nolens, hij heeft er in vele toonaarden over geschreven in en met betrekking tot zijn eigen werk en Mulisch, de grote roerganger, ging allen voor.

De eerste afdeling van 'Het circus der eenzaamheid', die voornamelijk handelt over het literaire werk van anderen, kreeg als titel 'Biografisch/Autobiografisch en die 'rubrieknaam' is niet zonder betekenis. Zeer nadrukkelijk beschrijft Jeroen Brouwers zijn verwantschap met en herkenning in anderen (de spiegelfunctie) in het mooiste en ontroerendste essay van de bundel 'Naakt in verblindend licht. Over Daniël Robberechts'. Oorspronkelijk was het de tekst van de derde Louis Paul Boonlezing, die de auteur in september 1993 in Antwerpen hield.

De identificatie met Robberechts, zoals deze zich in zijn werk laat kennen, omschrijft Brouwers als volgt: 'Zijn dagboeken gaven mij de schok der herkenning, die vooral bestond uit het besef van karakteriële verwantschap...'. Pal voor deze uitspraak heeft hij de aard van die verwantschap al uitvoerig beschreven, o.a. met de dwingende beginwoorden van enkele alinea's: 'Ook ik...'

Ook ik. Het had de titel kunnen zijn van het boek dat nu 'Het circus der eenzaamheid' heet.

HARRY FLEURKE


'Het circus der eenzaamheid'
Kladboek 4
Jeroen Brouwers
Uitg. De Arbeiderspers - Amsterdam
ISBN 90 295 0763 2
f. 34,90

© St NoPapers

Terug naar overzicht