Er is echter nog een andere reden waarom Van Wilderode in Nederland waarschijnlijk nooit echt is aangeslagen, dezelfde reden waarom Ida Gerhardt het laatste decennium minder aandacht krijgt dan voorheen het geval was. Aan allebei lijken nieuwe en vernieuwende poëzie-opvattingen voorbij te zijn gegaan; hun verzen zijn uiterst streng van vorm, maar die vorm beheersen ze dan ook perfect. Gerhardt heeft in sommige langere gedichten het rijm laten vallen, Van Wilderode doet dat zelden of nooit (althans niet in de bloemlezing 'Ex libris'). Ook in de onderwerpen-keuze zetten beide een traditie voort: het landschap, de antieke oudheid, bijbelse motieven, (jeugd)herinneringen, de natuur; het zijn de van oudsher bekende thema's in de poëzie.
Dat met name de antieke wereld van de Grieken en Romeinen een regelmatig terugkerend motief is in hun werk, is niet verwonderlijk: beide zijn klassiek geschoold en beide vertaalden Vergilius. En om de vergelijking compleet te maken: zowel Gerhardt als Van Wilderode hanteren behalve de klassieke versvormen (waaronder fraaie kwatrijnen) een zeer heldere taal, die hun werk voor een breed publiek toegankelijk en aantrekkelijk maakt.
Herman de Conincks veronderstelling is ondertussen in een opzicht achterhaald; inmiddels heeft een Nederlandse uitgever het wel aangedurfd om Van Wilderodes werk uit te geven. De Prom bracht een mooie gebonden bundel uit met een door de dichter zelf geselecteerde keuze uit zijn werk vanaf 'De moerbeitoppen ruisten' uit 1943 t/m 'Apostel na de Twaalf' uit 1992 en aangevuld met enkele ongebundelde gedichten en een toegift uit 1993.
Het overzicht geeft een goed beeld van het inmiddels grote oeuvre van Anton van Wilderode. Hij is zich al vroeg bewust van zijn roeping tot het dichterschap, zoals blijkt uit het gedicht 'Poëzie', waarin hij zichzelf opvoert als een jongetje van tien dat met een papieren bootje speelt aan de slootkant: '...de kleine papieren boot/ met versregels vol die ik schreef,/ een toegevouwen gedicht/ naar nergens en niemand gericht...'. Die roeping betekent in dit geval: overal poëzie zien en alles wat zich aandient in het leven als een mogelijkheid voor het schrijven van een gedicht overwegen. Het vers 'Poëzie' waaruit het bovenstaande citaat komt eindigt dan ook als volgt: '...Ik zie/ onveranderlijk poëzie'.
'Ex libris' bevat sfeervolle gedichten over het Griekse landschap zoals Van Wilderode dat zag, met uiteraard veel echo's van en reminiscenties aan het roemrijke antieke verleden. Met een uiterst fijnzinnig en liefdevol penseel schildert de dichter ontroerende portretten van zijn ouders en herinneringen aan zijn jeugd, vaak met enig heimwee aan het voorbije maar nooit zonder perspectief.
Wat in 'Ex libris', een bundel die toch vijftig dichtersjaren bestrijkt, overheerst is de positieve, bijna optimistische levensinstelling waarmee de dichter zowel naar buiten als naar binnen kijkt (wat overigens vaak hetzelfde is). Alleen al dat gevoel maakt de bloemlezing zo lezenswaard.
Maar een belangrijker reden lijkt mij dat Anton van Wilderode, wiens werk in eigen land meerdere malen met enkele grote letterkundige prijzen werd bekroond, ook in Nederland eindelijk eens die erkenning krijgt die hem, gezien de kwaliteit van zijn poëzie, rechtens toekomt. Van Wilderode wordt dit jaar 76. Nu kan het nog. Want er is niets zo beschamend dan postume eer, waardering die de dichter ten onrechte bij leven onthouden werd.
HARRY FLEURKE