De meeste van deze verhalen zijn bedoeld als lering en ook in de vroege Middeleeuwen was het principe al bekend dat leren gemakkelijker gaat als het tevens een vorm van vermaak was.
Bovendien was en is het gemakkelijker om rijmen dan om proza te onthouden, een belangrijk aspect in een tijd die de boekdrukkunst nog niet kent en die het wat betreft de overdracht voornamelijk nog van de orale overlevering moet hebben.
Zelf lezen was er immers niet bij: boeken waren een kostbaar bezit door de kostbare productie van het met de hand copiëren, door de belangrijkste taal waarin de boeken waren geschreven, het Latijn dat slechts door een kleine elite begrepen werd, en door het feit dat verreweg het grootste deel van de bevolking ongeletterd was.
Omdat in de Middeleeuwen religie het leidinggevende principe was, bestond de literatuur voor een niet gering deel dus uit 'leerdichten', bedoeld om stichtelijke, godsdienstige boodschappen over te brengen.
'De reis van Sint Brandaan' vormt daarop geen uitzondering.
De hoofdpersoon van het verhaal is gebaseerd op een Ierse monnik die leefde in het begin van de zesde eeuw, de abt Brendanus (Brendan), door de inleider bij de onlangs verschenen nieuwe uitgave van het reisverhaal W.P. Gerritsen een 'prototype' genoemd.
Deze Brendanus was afkomstig uit het graafschap Kerry in Zuidwest-Ierland en stichtte een reeks kloosters in het westen van Ierland. Het bekendste was Clonfert (in het graafschap Galway) waarnaar hij ook Brendan van Clonfert werd genoemd.
Van deze Brandaan is weinig bekend. Hij moet omstreeks 580 gestorven zijn. Zijn feestdag valt op 16 mei.
Dat uitgerekend een Ierse monnik centraal staat in een reisverhaal is niet verwonderlijk, omdat al in de vroege Middeleeuwen vanuit Ierland monniken de toenmalig bekende wereldzeeën bevoeren om het christendom over de aarde te verspreiden.
De 'monniken-odyssee' van Sint Brandaan zoals die in het Middelnederlands werd overgeleverd is gebaseerd op een Latijns proza-geschrift uit waarschijnlijk de 10de eeuw, de 'Navigatio Sancti Brendani Abbatis'.
De twee Middelnederlandse versies, waarin het Brandaan-gedicht in handschrift werd overgeleverd, het Comburgse handschrift en het handschrift-Van Hulthem, zijn waarschijnlijk geënt op een verloren gegane verdichting uit 1150, dat in het Rijnland ontstond.
De laatste honderd jaar werden zowel het Comburgse als het Van Hulthem handschrift (afzonderlijk en in combinatie) 'herdicht', wat een betere omschrijving lijkt dan het hier en daar gebruikte begrip 'vertaling'.
De laatste grote herdichting verscheen in 1949 en was van de hand van de dichter Bertus Aafjes.
In 1986 verscheen, ter gelegenheid van een expositie rond de heilige in Het Utrechtse Catharijneconvent, een prozabewerking van de hand van de eerder genoemde Gerritsen en nu dan een nieuwe herdichting van Willem Wilmink.
Wilmink beperkte zich zoveel mogelijk tot het Comburgse handschrift, in tegenstelling tot Aafjes, die van beide handschriften gebruik maakte. Slechts eenmaal heeft Wilmink, omdat de tekst in het Comburgse handschrift niet duidelijk was, teruggegrepen naar het handschrift-Van Hulthem.
De vorm van het verhaal is fraai. Het boek begint met een boek, waarin Brandaan met verbazing en later toenemende ergernis kennis neemt van alle wonderen der wereld die er in beschreven worden en de lezer tenslotte als hoogst onwaarschijnlijk overkomen.
Zo kwaad wordt Brandaan over die ongeloofwaardig lijkende beschrijvingen dat hij het boek verbrandt.
Bij wijze van straf moet hij zelf op reis en alles wat hij meemaakt en waarneemt opschrijven, zodat het verloren gegane boek alsnog en opnieuw geschreven kan worden.
Dat boek is niet 'De reis van Sint Brandaan' zoals de lezer aanvankelijk vermoedt.
De bezorger van het verhaal, wiens naam niet bekend is, maakt in de tekst verschillende keren duidelijk dat wat hij weergeeft gebaseerd is op het verhaal van Brandaan, dus niet het door Brandaan zelf bezorgde boek.
Dat is mooi, want de boodschapper kan zo niet beticht worden van sterke en leugenachtige verhalen, want hij geeft immers alleen maar door wat hij elders gelezen heeft.
Het verhaal is niet alleen literair-historisch belangrijk en interessant, wat betreft de inhoud geeft het een mooi beeld van de opvattingen die er in de Middeleeuwen leefden: over hoe de wereld er uitzag, door wie en wat de aarde bewoond werd en uiteraard over de godsdienstige opvattingen in die dagen.
Overigens is er nauwelijks een onderscheid tussen godsdienstige opvattingen en het wereldbeeld: de aarde wordt bevolkt door bijbelse wezens als engelen, demonen, en wezens die zo weggelopen lijken te zijn uit de bijbel: de parallellen met o.a. het boek Job en de beschrijvingen in verschillende boeken van profeten liggen voor het opscheppen.
Willem Wilmink maakte een fraaie herdichting: licht en luchtig van toon, daarmee de toon van het Comburgse handschrift dicht benaderend. Opnieuw: wie het volk wil bereiken moet zich niet te buiten gaan aan allerlei zwaarwichtige beschouwingen maar de 'taal van het volk' spreken. Daarom ook valt er regelmatig iets te lachen in de tekst.
De mogelijkheid om Wilminks bewerking te vergelijken met het origineel biedt het boek zelf, een van de aantrekkelijke kanten van deze uitgave.
Maar het biedt meer.
De oorspronkelijke Comburgse tekst is rijkelijk voorzien van woord- en zinsverklaringen die nog eens extra benadrukken hoe indrukwekkend Wilminks herdichting is en de inventiviteit waarmee hij heeft geprobeerd aan het originele werk trouw te blijven.
Samen met een inleiding op het werk en een uitvoerige literatuurverwijzing aan het eind is 'De reis van Sint Brandaan' een waardig eerste deel van wat een nieuwe serie 'Klassieken in de Nederlandse letterkunde' moet worden.
HARRY FLEURKE