Jerofejev, Viktor

HET EIGENZINNIGE LEZEN VAN JEROFEJEV


Viktor Jerofejev: 'Labyrint van de verdoemde vragen'

De Russische auteur Viktor Jerofejev is inmiddels geen onbekende meer. Zijn roman 'Een schoonheid in Moskou' verscheen in twintig talen en 'Leven met een idioot', het eerste verhaal uit zijn bundel 'Anna's lichaam', kreeg grote aandacht door de gelijknamige opera van Alfred Schnittke, waarvoor Jerofejev het libretto schreef. Voor hij in het westen doorbrak had hij in Rusland echter al naam gemaakt als literair criticus.

In 'Labyrint van de verdoemde vragen' werden acht essays van zijn hand opgenomen. En om maar met de deur in huis te vallen: de vertaling heeft een groot tekort: nergens is terug te vinden of de beschouwingen eerder afzonderlijk gepubliceerd werden, in welk tijdschrift ze verschenen en vooral: wat het oorspronkelijke jaar van verschijning was. Blijkens het colofon verscheen de oorspronkelijke Russische bundel in 1990, maar daar wordt de lezer niet zoveel wijzer van. De betekenis van de essays hangt immers nauw samen met het politiek-maatschappelijke klimaat waarin ze werden geschreven en gepubliceerd: voor of na de perestrojka, dat is de vraag. Niet uitgesloten kan worden dat zelfs een van origine avant- gardistisch auteur als Jerofejev onder het communistische regime een zekere mate van zelf-censuur of in het gunstigste geval voorzichtigheid betrachtte in hoe hij waarover schreef. Ook de keuze van onderwerpen kan daar nauw mee samenhangen en bijvoorbeeld de ruimte die onder een rigide politiek systeem letterkundigen werd geboden. De in de voetnoten opgenomen literatuurverwijzingen gaan tot 1986, maar een echt betrouwbare indicatie is dat allerminst. En het hier gesignaleerde tekort roept een enkele keer nogal wat vragen op, waarover dadelijk meer.

De bundel bevat acht essays over (semi-)Russische en Franse literatuur en verschillende keren past Jerofejev de techniek van de vergelijking toe. Soms is dat de grondslag van de beschouwing, zoals in een onderzoek naar de functie van het geheugen bij Proust en Tolstoj en in het essay over de rol en plaats van de esthetica bij Flaubert en Gogol. Andere keren zijn die vergelijkingen onderdeel van het betoog.

Twee andere essays die weliswaar een verschillend thema hebben vinden hun gemeenschappelijkheid in het feit dat het om 'niet-Russische' Russische auteurs gaat: Nabokov en Brodsky. Hoe Russisch zijn beide nog en in hoeverre zijn ze verwesterd, vraagt Jerofejev zich impliciet af. Wat Nabokov aangaat meent de auteur daaromtrent iets af te mogen leiden uit de centrale plaats die het 'ik' in Nabokovs werk inneemt tegenover het 'wij' van de grote Russische schrijvers. Dat 'ik' gaat in Jerofejev's ogen heel ver en in een briljant betoog weet hij aannemelijk te maken dat Nabokovs oeuvre desgewenst te lezen valt als een meta-roman, een roman over de roman met als extra betekenislaag: over zichzelf. Het essay heeft op sommige momenten de toon van een polemiek en bij alle serieuze 'literaire archeologie' doet dat weldadig en verfrissend aan.

In het essay over de poëzie van Brodsky (die in 1987 de Nobelprijs voor literatuur ontving) wordt gezocht naar enerzijds Russische elementen en anderzijds naar sporen van ontheemdheid van de in Amerika verblijvende Rus. Het is (misschien omdat het over dichtkunst gaat) het meest poëtische betoog in de bundel.

Met de verhoudingsgewijs weinig bekende schrijver Dobytsjin als voorbeeld probeert Jerofejev het fenomeen van 'het vergeten boek' te analyseren, een fenomeen dat hij omschrijft als een 'kerkhof van vergeten boeken' in de wereldliteratuur. De beschouwing laat zich moeiteloos invoegen in een lange traditie van andere auteurs die hun uiterste best doen om werk van vergeten schrijvers aan de vergetelheid te ontrukken, zoals dat in ons land o.a. wordt gedaan door Gerrit Komrij en Jeroen Brouwers.

Een van de verrassendste bijdragen is een onderzoek naar de moraal in het werk van Dostojevski, die de lezer in staat stelt met een geheel nieuwe en frisse blik het werk van de grote meester nog eens te herlezen. Afgaand op Jerofejevs interpretaties lijkt Dostojevski beduidend minder eenduidig dan lange tijd algemeen werd aangenomen en als 'verdediger van de christelijke waarden' valt hij aardig door de mand.

De essays over het werk van Sade en Céline zijn het minst vernieuwend, al stelt de auteur enkele fundamentele vragen. Het is dit jaar Céline-jaar, want het honderdste geboortejaar van deze controversiële schrijver. Jerofejev stelt de uiterst legitieme vraag hoe het kan dat de literaire waardering voor Célines werk geenszins te lijden heeft onder 's mans dubieuze opvattingen: hij was een rabiate anti-semiet en heulde in de tweede wereldoorlog openlijk met de Nazi's. Blijkbaar, zo luidt ongeveer Jerofejev's gedachte, bestaan er voor de literatuur (en misschien wel voor alle kunsten) geheel eigen wetten en regels, die los kunnen worden gezien van politiek-maatschappelijk niet correcte denkbeelden.

Het essay over het werk van Sade is het zwakste en komt niet veel verder dan het constateren van een aantal opvattingen over seksueel geweld, over sado-masochisme en de mogelijke verdiensten van Sade voor de letteren. Het betoog bevat veel aardige aanzetten die echter niet nader worden uitgewerkt. De opmerking dat het begrip sadisme sinds Auschwitz een geheel nieuwe dimensie heeft gekregen is natuurlijk waar, maar de auteur laat de kans om die gedachte verder uit te werken gewoon liggen. Als twintigste eeuwse navolgers van De Sades gedachtengoed noemt Jerofejev o.a. en terecht Jean Genet, maar over Céline rept hij met geen woord terwijl hij het in de beschouwing over Céline wel heeft over de sadistische elementen in diens werk. Dat SM als door beide partijen gewild en gezocht seks-spel niet aan de orde komt is in het kader van het betoog nog acceptabel. Dat Pasolini en met name zijn laatste film 'Salo of de 120 dagen van Sodom' (in de film worden de meest gruwelijke nazi-praktijken breed uitgemeten en de titel is een rechtstreekse verwijzing naar De Sades boek 'Les 120 Journées de Sodome') ongenoemd blijft valt te billijken. Maar dat op geen enkele wijze wordt gerefereerd aan het werk van Georges Bataille en met name aan zijn in 1956 verschenen werk 'L'érotisme' (vorig jaar gaf Arena het eerste deel van de Nederlandse vertaling uit) is zonder meer een omissie.

En hier wreekt zich het verzuim van de bundel. De jaartallen in de voetnoten van het essay gaan tot 1971. Pasolini's 'Salo' was nog niet verschenen. Als Jerofejev het stuk in die periode schreef is het begrijpelijk dat hij met geen woord repte over SM als seksuele variant (het sovjet-regime beschouwde alles wat afweek van de recht-op-en-neer-heteroseks als een abberatie). En misschien was het werk van Bataille wel niet toegestaan en dus voor de auteur niet bereikbaar. Maar we weten het niet. En gezien het ontbreken van die context is het onbegonnen werk om een eerlijke, Jerofejev recht doende analyse van deze essays te maken. Overigens is het niet persé noodzakelijk om het werk van de auteurs goed te kennen om van de beschouwingen te genieten. Desgewenst laten ze zich lezen als een hoogst aangename en de nieuwsgierigheid opwekkende inleiding op het werk van de besproken auteurs.

HARRY FLEURKE


'Labyrint van de verdoemde vragen'
Viktor Jerofejev
Uitg. Arena - Amsterdam
ISBN 90 6974 071 0
f. 39,50

© St. NoPapers

Terug naar overzicht