De titel laat niets te raden over. Hier is een leraar, een meester aan het woord, die zijn leerlingen kennis en inzicht in de poëzie bij wil brengen.Van enige dialoog tussen beide is geen sprake. De meester draagt zijn kennis over in een lang en doorlopend vertoog, de leerling luistert. Mentor voert Telemachus door een woud van taal en woorden over de woorden en de taal. Het lijkt de hoogleraar Algemene Literatuurwetenschap Bronzwaer er vooral om te doen dat de leerling, de lezer zo men wil, de dialoog leert aangaan met de dichter en zijn werk. Beschouwingen over poëzie, waarin interpretatie en analyse centraal staan, worden nogal eens met gemengde gevoelens ontvangen. Het analyseren en interpreteren zou de liefde voor het gedicht eerder doden dan stimuleren.
Hoewel een inleiding met een verantwoording van wat de auteur beoogt ontbreekt, blijkt uit de laatste regels van het boek wat zijn vooropgezette bedoeling moet zijn geweest: aantonen '...dat poëzie díe wijze van taal gebruiken is waarbij de betekenis allereerst te zoeken is in de vorm'. Anders gesteld: zonder het herkennen en onderkennen van de vorm is het bijna onmogelijk om door te dringen tot de betekenis van het gedicht. En juist die betekenis bepaalt in niet geringe mate de identificatie van de lezer met het geschrevene en, daarmee samenhangend, de waardering voor de poëzie.
'Lessen in lyriek' is geen eenvoudig boek. Op de achterflap wordt het een 'leerboek' genoemd, naar mag worden aangenomen allereerst bedoeld voor toekomstige neerlandici. Alle belangrijke hedendaagse opvattingen over poëzie worden besproken en het is praktisch onmogelijk om dat te doen zonder gebruikmaking van het moderne wetenschappelijke begrippenkader. Bronzwaer legt elk begrip echter helder uit (zoals het in een goed leerboek hoort) en voorziet zijn beschouwing royaal van citaten uit de meest uiteenlopende gedichten. Het werk van de gezaghebbende linguïst Roman Jakobson is de auteur vele malen tot leidraad. Jakobson schreef o.a. over de fundamenten (de basisprincipes) van de taal en op welke wijze die gestalte krijgen in de literatuur. Het moet een gelukkige coïncidentie zijn dat, ongeveer tegelijk met 'Lessen in Lyriek', waarin Jakobsons theorieën met betrekking tot de dichtkunst worden besproken, een bundel essays verscheen waarin met name de door hem geformuleerde principes rond het begrip metafoor' centraal staan: 'Verschuivingen, verdichtingen' van Maarten van Buuren.
In het vijfde hoofdstuk 'Het beeld' gaat Bronzwaer overigens eveneens uitvoerig in op zowel de metafoor als de metonymie, waar ook Van Buuren veel aandacht aan schenkt.
In de andere hoofdstukken besteedt de auteur o.a. aandacht aan de poëtische functie, metrum en ritme, herhalingsfiguren en aan de wijze waarop dichters omgaan met de grammatica.
Het boek sluit af met een literatuurlijst met hoofdzakelijk Nederlandstalige titels (voor zover buitenlandse auteurs vertaald zijn is de Nederlandse editie opgenomen) en een zakenregister met de gebruikte technische termen, die het naslaan zeer vergemakkelijken.
Hopelijk blijft de verspreiding van dit waardevolle boek niet beperkt tot de universiteiten. Voor de poëzieliefhebber kan kennisname van 'Lessen in lyriek' alleen maar leiden tot een grotere passie. En wie nooit gedichten leest omdat hij er geen verstand van heeft of er niks van begrijpt zou toch eens Bronzwaers poëtica ter hand moeten nemen. Grote kans dat er een mooie liefde geboren wordt.
Want hoewel de auteur meent dat de vorm essentieel is voor de betekenis van een gedicht, tegelijk relativeert hij alle wetenschappelijke beschouwingen over het fenomeen. Aan het eind van het tweede hoofdstuk vraagt Bronzwaer zich af of en in hoeverre dichters op de hoogte zijn van de theorieën. Achterberg bijvoorbeeld 'paste de theorie van Juri Lotman toe' (in de literatuuropgave staat een tekst uit 1973), terwijl hij het werk van de auteur absoluut niet gekend kan hebben. Die situatie geeft te denken, meent Bronzwaer. 'Ze laat vermoeden dat dichters de theorieën van de poëtische taal van nature kennen, nog voordat die theorieën zelf maar zijn geformuleerd. Daarmee zou de juistheid van die theorieën zijn bevestigd, maar dit feit zou de theoreticus tegelijk tot grote bescheidenheid moeten manen. Zijn theorieën zijn hoogstens descriptief: zij maken inzichtelijk wat de poëzie al lang weet.'
HARRY FLEURKE