Reizen, dieren, moeders of masturbatie: geen onderwerp of er valt een gedichten-bloemlezing van samen te stellen. In de voornoemde gevallen is dat dan ook gebeurd. Volgens Van Dale gaat het bij een bloemlezing om een verzameling van uitgelezen stukken (in dit geval dus gedichten) van een of meerdere schrijvers (lees dichters). Uitgelezen, dat wil zeggen, excellerend, zich in de meest gunstige zin onderscheidend van ander werk.
In de eerste druk (1939) van het standaardwerk over de Nederlandse dichtkunst, de 'Spiegel van de Nederlandse poëzie', neemt de samensteller Victor E. van Vriesland nog de moeite om tenminste enkele van de kriteria die hij bij zijn selectie hanteerde toe te lichten, al erkent hij zonder meer de subjectiviteit van de bloemlezer bij de gemaakte keuze.
Paul Rodenko, die een aantal drukken van 'Dichters van deze tijd' samenstelde, laat doorschemeren dat hij wel bepaalde criteria gebruikte, maar licht deze niet toe. Letterlijk schrijft hij bij de 22ste druk (1964): 'Over de door mij gehanteerde criteria zou zeer veel te zeggen zijn, maar het lijkt mij verstandiger de bloemlezing voor zichzelf te laten spreken'. Trachtte Van Vriesland nog om zich bescheiden op te stellen achter de bloemlezing, Rodenko mystificeert en laat het ontdekken van de criteria aan de lezer over.
Rodenko heeft, zowel in beschouwende stukken als door zijn eigen gedichten, veel gedaan voor de hedendaagse poëzie en zijn persoonlijke standpunten nooit onder stoelen of banken gestoken. Daardoor is het voor de lezer mogelijk een verband te leggen tussen de gemaakte keuze en de literaire opvattingen van de samensteller.
Te beginnen met Gerrit Komrij's 'De Nederlandse poëzie van de 19de en 20ste eeuw in 1000 en enige gedichten' (1979) vallen bloemlezing en bloemlezer samen. Het gaat in bloemlezingen minder om een 'uitgelezen' keuze die door een breed lezerspubliek wordt gedeeld, als wel over persoonlijke en vaak eigenzinnige voorkeuren van de samensteller. Bloemlezingen hoeven niet meer representatief te zijn (zoals Victor van Vriesland nog vond), maar mogen expliciet iets zeggen over de bloemlezer.
Weliswaar beweert Komrij -zij het op badinerende toon- dat zijn selectie 'geen persoonlijke voorkeur' is, maar wie de bundel kent, kan niet anders dan concluderen dat deze uitspraak ironisch bedoeld moet zijn.
In de inleiding van 'Ik heb de liefde lief' (de titel is ontleend aan een kwatrijn van Herman Gorter dat als openingsgedicht werd opgenomen) gaat samensteller Willem Wilmink nog een stapje verder. Hij neemt zelfs de moeite niet om zijn selectie te verantwoorden, negeert de vraag eenvoudigweg en beperkt zich tot enkele opmerkingen over het thema van de bundel: de liefde in al haar facetten. Dat zou allerminst bezwaarlijk zijn, ware het niet dat op het omslag van de bundel de bloemlezing wordt aangeprezen als 'De mooiste liefdesgedichten uit de Nederlandse en Vlaamse poëzie' en uitgever Prometheus in het persbericht schrijft over 'de beste liefdesgedichten'. Dat klinkt niet alleen pretentieus, dat blijkt het na lezing van het boek ook te zijn.
Zonder iets af te willen dingen op Wilminks deskundigheid als schrijver-dichter en neerlandicus doet het op z'n minst merkwaardig aan dat de samensteller oordeelde dat gerenommeerde dichters als bijvoorbeeld Gerrit Kouwenaar, Hugo Claus, Lucebert en Hans Warren blijkbaar geen liefdespoëzie schreven, die tot de 'mooiste' of 'beste' gerekend kan worden.
Impliciet valt uit deze keuze tenminste een criterium af te leiden: toegankelijkheid. Die indruk wordt versterkt doordat auteurs die vooral bekend zijn vanwege lied- en cabaretteksten wel ruimschoots vertegenwoordigd zijn: uiteraard de samensteller zelf, Freek de Jonge, Annie M.G. Schmidt, Hans Dorrestijn, Lévi Weemoedt, Jan Boerstoel.Verrassend is de bundel door die voorkeur van Wilmink wel geworden, al ontkwam hij er (uiteraard?) niet aan om enkele 'evergreens' op te nemen.
Over het algemeen getuigt zijn bloemlezing van originaliteit. Misschien is het ook wel onterecht om van een bloemlezing een bepaalde volledigheid te verwachten of te verlangen dat juist een bundel gedichten over de liefde representatief is. Daarom is het niet verwonderlijk dat Wilmink voor zijn bloemlezing af en toe gebruik maakte van andere bloemlezingen (al blijft dat een raar fenomeen). Want over weinig onderwerpen hebben zoveel dichters zoveel geschreven als over juist dit thema.
In het in de bundel opgenomen gedicht 'Des zangers min' verwoordt Piet Paaltjens het zo:
'Niet dat hij echt een liefje heeft;
HARRY FLEURKE