De klassieke oudheid is van grote invloed op de literatuur en voor veel auteurs een onuitputtelijke bron van inspiratie.
In het voorwoord van zijn boek 'Antieke motieven in de moderne Nederlandse letterkunde' onderscheidt Rudi van der Paardt "drie hoofdtypen van antieke inspiratie: allusie, adaptatie en (re)constructie". In het geval van adaptatie gebruikt en bewerkt de auteur oorspronkelijke teksten, zoals Hugo Claus dat bijvoorbeeld doet met zijn op Griekse tragedies gebaseerde toneelstukken.Van (re)constructie is sprake als een schrijver elementen uit de klassieke oudheid omwerkt, c.q. benut voor een nieuw verhaal. De in de oudheid gesitueerde romans van Simon Vestdijk kunnen tot dit genre worden gerekend. Bij de allusie ontbreekt elk direct verband met de bron. Wel zijn er indirecte aanwijzingen en verwijzingen, die de lezer op het spoor kunnen zetten van de antieke motieven die de auteur in zijn werk heeft verweven. Zo is Harry Mulisch' roman 'De elementen' o.a. een allusie op de mythe van Icarus en alludeert André Gide in 'De immoralist' op de tragische liefdesgeschiedenis van Narcissus en Echo, zoals deze wordt verteld in het derde boek van Ovidius' 'Metamorfoses'.
Mark Baltsers debuut 'Narcissus' Echo' laat zich niet zo gemakkelijk plaatsen in een van deze categorieën.Blijkbaar ontevreden over het bekende verhaal, de dominante aandacht voor Narcissus en de betrekkelijk kleine, hoogst ongelukkige rol van de nimf Echo schreef (of herschreef) de auteur de geschiedenis van de nimf: een nieuwe mythe van Echo.
De schrijver houdt niet van half werk en zet in het eerste deel van de roman hoog in met een scheppingsverhaal in de beste traditie van de mythologie. De eerste zin van het boek 'In het begin was er niets' laat wat dat betreft weinig te raden over.
Over de schepping van de stem, het geluid bij de gratie waarvan alle andere geluiden, de woorden en de taal bestaan, wordt niet eenduidig bericht, zoals het een goed scheppingsverhaal betaamt. De stem wás er: had er -ooit- een lichaam bij gehoord of moet dat lichaam, de behuizing van de stem, nog gevonden worden? Rond het raadselachtige begin onstaat een soort religie en groeien de legendes, door Baltser in schitterende, beeldende taal weergegeven: 'Iemand vertelde...'.
In het derde hoofdstuk van het eerste deel neemt de stem zelf het woord en vertelt Echo haar eigen verhaal. Zij verklaart hoe het vlees (alleen nog maar) woord, stem werd.
Het eerste deel besluit met het verhaal van een jager, op zoek naar zijn prooi. Eenmaal geconfronteerd met zijn jachtbuit -de stem- verliest hij zijn jachtinstinct. Want kun je iemand beroven van zijn stem, zijn woorden? En als het al zou kunnen, mag het dan ook?
Het laatste verhaal uit het eerste deel kan ook gelezen worden als een voorafschaduwing van het tweede deel: 'Het oor naast mij', een uitgesproken en moderne allusie op de mythe. Het verhaal wordt verteld door een 'ik', een man die zich als Narcissus laat identificeren. Hij kijkt veel door ramen, mijmert over de ander die hij in het glas weerspiegeld ziet, maar krijgt (in tegenstelling tot de Narcissus uit het oorspronkelijke verhaal) weinig gelegenheid om zich daar lang in te verdiepen. Steeds wordt hij in zijn bespiegelingen gestoord door een vrouw, Echo.
Voor de vrouw is alles geluid. Zelfs zien is voor haar 'horen met de ogen'. Geen geluid ontgaat haar, selectief horen is haar onmogelijk, alle geluiden komen even indringend en nadrukkelijk bij haar binnen. Zij lijdt, zegt de man, aan 'de ziekte van het oor'. Met deze vondst geeft Mark Baltser Echo een plaats binnen de wetenschap (de wetenschapper verschijnt later nog op het toneel) en staat zij op gelijke voet met Narcissus, die zijn naam immers gaf aan het door Freud geïntroduceerde begrip 'narcisme'.
Ooit moet er tussen de man en de vrouw iets moois zijn geweest, maar er is iets mis gegaan (een verkeerd woord?), waardoor er een onoverbrugbare kloof ontstond.
Meer dan de stem die de woorden voortbrengt, is het de onmacht van de woorden zelf die elke toenadering bemoeilijkt, praktisch onmogelijk maakt. Narcissus doet wanhopig zijn best maar blijkt niet in staat Echo wezenlijk te bereiken.
Waarom getroost Narcissus zich zulke grote inspanningen: houdt hij (toch of toch nog) van Echo? Of voelt hij zich schuldig over wat hij haar eerder had aangedaan? Hoe de man en de vrouw ook contact met elkaar zoeken (in een fraai fragment, getiteld 'Fuga', cirkelen ze, bijna letterlijk als twee vogels, om elkaar heen), elke poging lijkt gedoemd op onvermogen stuk te lopen.
Op een van de laatste bladzijden van het tweede deel zegt de vrouw: 'Wat je zoekt is nergens. Het komt tegelijk met jou, blijft met jou en gaat weer weg met jou'.
'Nadering' is de titel van het laatste deel van de roman. Narcissus, of de man uit het tweede deel, heeft 'de koning, de schrijver en de wetenschapper' gevraagd om hem te helpen in zijn zoektocht naar de stem, de vrouw, Echo. En hoewel hij haar inderdaad dichter dan tevoren nadert, blijft zij onbereikbaar. Sterker nog: uiteindelijk maakt Echo zich los van Narcissus.
In de tekst op de achterflap noemt de uitgever dit slothoofdstukje 'een soort dialoog'. Persoonlijk hoor ik in deze tekst vooral de stem van Echo. Echo heeft het laatste woord.
'Narcissus' Echo' is een knap geconstrueerde, verre van eenvoudige roman. Mark Baltser lijkt zich als auteur aan te sluiten bij de stroming die meent dat in een roman alles een functie, een betekenis moet hebben. Het boek heeft de compositie van een fuga met talloze variaties op hetzelfde thema.
In het laatste deel komen een aantal elementen uit de voorgaande delen op ingenieuze wijze samen. Het verhaal kan gelezen worden als een moderne bewerking van de Narcissus- en Echomythe. Maar evenzeer is het de bewogen geschiedenis van een onmogelijke liefde. Op weer een ander niveau is de roman te lezen als een metaforische beschouwing over de stem, het geluid en de taal.
Sommige fragmenten hebben de vorm van een proza-gedicht en verschillende deeltjes zijn pure poëzie, zoals dit (uit het eerste deel): '...maar troost je, wij allen zijn jagers, listig, aasdol in de nacht en zeer behendig, maar wij zijn nog niet ontsnapt aan wat ons bespiedt, tot op een dag stom en kil het licht te voorschijn valt, oneindig blind het oordeel velt, wie dat verliest, houdt nergens stil'. Dat maakt nieuwsgierig naar Baltser als dichter.
Met een debuut van dit niveau heeft de auteur het zich niet gemakkelijk gemaakt, omdat het immers verwachtingen schept die bij een eerste boek ontbreken. Aan Mark Baltser de niet eenvoudige opgave om te bewijzen dat hij die verwachtingen waar kan maken.
HARRY FLEURKE