In het gebruik van de bijvoeglijke naamwoorden in de titel is al te zien dat dit werk iets met literatuur te maken heeft en iets met filosofie.
Wat wil Palmen precies met dit boek. In de inleiding schrijft ze: 'Als ik een filosofisch werk zou schrijven, moest het in principe leesbaar zijn voor iedereen en zou het ook moeten gaan over iets wat iedereen raakt. Wat mij voor ogen stond was een filosofie van de straat, en dan verbonden met de door mij zo geliefde filosofische teksten, waar ook de vakfilosoof zijn kennis vandaan haalt, een filosofische smartlap, waarin complexiteit en trivialiteit elkaar niet bij voorbaat uitsloten, ingewikkelde denkbeelden en banaliteiten elkaar raakten en het cliché in een ander daglicht kwam te staan, omdat het als middel kon dienen om teksten die voor ontoegankelijk doorgingen te vertalen.'
Hoe pakt Connie Palmen dit aan? Ze schrijft een essayistisch getint boek dat uiteenvalt in drie afdelingen: 'de weerzin', 'de weerzin van de filosoof' en 'het weerzinwekkende lot van de oude filosoof Socrates'. Iedere afdeling bestaat uit een aantal kleine hoofdstukjes, stuk voor stuk anekdotisch, met meestal een aantal opmerkingen die de plaats in het grote geheel weergeven. In de eerste afdeling gaat ze in op een aantal woorden, kernbegrippen. Het gaat hier met name over 'de naam', en hoe de buitenwereld invloed op iemand krijgt door diens naam te kennen. Dit alles (uiteraard) in verband met het produkt dat aan die naam is verbonden, veelal een kunstprodukt (Artaud, Oscar Wilde), soms een filosofisch produkt (Socrates, Jezus) of zelfs 'het bedrog' (Odysseus).
In de tweede afdeling worden vijf historische figuren met elkaar in verband gebracht: Socrates, Jezus, Descartes, Plato en Lao Tze. Voor allen geldt dat ze op de een of andere manier slachtoffer zijn van hun eigen ideeën omdat de buitenwereld ermee aan de haal is gegaan.
In het derde en langste deel wordt ingegaan op de procesgang van Socrates (zoals beschreven door Plato: In een knap retorisch verhaal gaat de filosoof op zoek naar de betekenis van zijn eigen naam, raakt verstrikt in de consequenties van zijn eigen denkwijze (hij vindt zijn naam niet anders dan als geinterpreteerd door anderen) en is gedwongen daar de uiterste consequentie van te dragen: de gifbeker.
Het weerzinwekkende lot van de oude filosoof Socrates is een knap geschreven boek: het is aangenaam leesbaar en vrij verrassend gestructureerd. Maar waar gaat het nou eigenlijk over. Bij herlezing lijkt het te gaan over de relatie tussen waarheid/leugen en stijl. Socrates is van mening dat stijl (opgevat als retoriek, het manipuleren van het publiek) strijdig is met waarheid. Omdat hij de waarheid nastreeft stelt hij niets op schrift (in de interpretatie van Palmen). Plato huldigt een meer gematigde opvatting: de waarheid blijft de waarheid en heeft geen stijl (zie boven) nodig. Plato lijkt enkel de fictie te verwerpen, en geeft daarmee zichzelf de gelegenheid om in elk geval non-fictie te schrijven (wederom in de opvatting van de schrijfster, hoewel ze ook meldt dat Plato hierin zichzelf onderuit haalt, zie onder).
Zijzelf neemt een opvatting aan, tegengesteld aan die van Socrates: zij vraagt zich in de inleiding af of niet alle boeken 'in de kantlijn' van andere boeken ontstaan. Voor zichzelf beantwoordt ze deze vraag met een 'ja': haar ideeën zijn niet anders dan een eigen weergave van een verzameling ideeën die ze uit alle mogelijke bronnen heeft, van de grote filosofen tot aan haar eigen moeder.
Een met name genoemde bron is de 'Kritik der Praktischen Vernunft' van Immanuel Kant. Daaruit volgt dat wat voor haar wezenlijk is aan schrijven juist de stijl is. Alleen door zijn stijl onderscheidt een schrijver/denker zich van zijn voorgangers. Het valt echter te betwijfelen of ze met dit woord hetzelfde bedoelt als de filosoof tegen wie ze zich afzet.
Heeft Connie Palmen in het werk bereikt wat ze blijkens de inleiding wilde bereiken? Gedeeltelijk. Wat betreft de complexiteit en trivialiteit etc. is ze zeker geslaagd, hoewel naar mijn persoonlijke smaak de trivialiteit meer ruimte gekregen heeft dan strikt noodzakelijk. Of het iedereen raakt betwijfel ik daarom ook. Het gaat toch voornamelijk om schrijvers en filosofen. Ook voor de term 'filosofisch werk' lijkt dit essay me wat te mager. Wat gepresenteerd wordt zijn een aantal overwegingen bij het naar buiten treden met je ideeën. Wat resteert is de persoon Connie Palmen, die expliciet beweert dat haar ideeën niet origineel zijn, maar dat ze hun belang ontlenen aan haar stijl. Een stijl die zonder meer vlot leest, maar die af en toe toch wat narcistische trekjes heeft: 'Goh, kijk mij eens leuk schrijven'.
Ze vangt aan met een aantal intellectuele liefhebberijen die ze stuk voor stuk verwerpt, inruilt voor een volgende. Dit alles is niet ongelijk aan de wijze waarop ze in haar roman 'de wetten' met verschillende mannen omgaat, en dat boek wordt in deze context ook genoemd. Even verderop haalt ze Plato aan: 'De waarheid is de waarheid, ongeacht de manier waarop je het zegt.' en ze becommentarieert: 'vervolgens schrijft hij meer dan dertig dialogen, die je met een beetje kwaadaardigheid ook wel toneelstukken kunt noemen. Die kwaadaardigheid is mij zo nu en dan wel toevertrouwd.
Het is dit soort opmerkingen, juist in relatie tot haar opvattingen over stijl, die mij af en toe tegen het plafond doet vliegen. Socrates wilde niet behagen, daarom weigerde hij pertinent een letter op papier te zetten. Als mevrouw Palmen dan toch zoveel van hem weet, waarom leert ze dan niet van hem.
BERT OOSTERHOUT
Terug naar overzicht