Het varieté van de poëzie-
herinneringen aan de Mooiweerspelen
Ik heb een reis van dageraad naar dageraad gemaakt met klarinet,
piano, dwarsfluit, zang en percussie. We wandelden door de straten van
de vroege morgen. Versufte hoofden verschenen achter de vitrages.
Het spel van schaduw en licht werd gespeeld voor mijn ogen. Soms werd er
een kus gegeven, soms werd er een kinderhoofd naar voren geduwd.
En af en toe verscheen er een getergd gezicht voor één van
de ramen.
Maar 'n emmer water werd ons bespaard.
We oefenden voor de zomer. Maar toen het zover was had iedereen andere
verplichtingen en bleef ik alleen over met mijn drum en met mijn stem maar
evengoed zong ik met een schorre keel:
'Het was een mooie avond in januari, misschien wel in februari, maart of
april, ik stond op de hoek van de straat en het was er zo stil, maar plots
klonk het uit één der ramen, de radio en een stem tesamen:
Let's samba, let's samba pa ti, let's samba, let's samba pa ti, let's samba
pata pata, let's samba pata pata, let's samba let's samba pa ti. Let's
samba pampino let's samba sambino let's samba let's samba pa ti.'
En terwijl ik dit zong op de hoek van zo'n straat, beeldde ik me in dat
ik tijdens het carnaval van Rio speelde en dat ik daarna de rust zocht
op de pampas van Zuid-Brazilië, spelend met de kinderen, de pampinos,
en met de kleine speelgoedleeuw 'leaozinho'.
Zo maakte ik van de straat mijn kleine paradijs van de verbeelding tot
er een man met een kaal hoofd op mij afkwam en me introduceerde in de wereld
van de straattheaterfestivals en ik éen van de vele uitvliegende
trekvogels werd.
Eerst deed ik gewoon wat ik leuk vond, maar door de ontmoeting met deze
speurneus naar talent was ik ineens artiest geworden en daar voelde ik
me prima bij.
Eerst reisde ik naar Diessen in Noord-Brabant, toen naar de zomerse hitte
van Nijmegen. De cabasa-blues weerklonk, een meisje gooide ter verkoeling
een emmer water over me heen. Ik gebruikte een enorme gele kam als slagwerk-instrument.
Ik moest opboksen tegen de plaatselijke amateurtheatervereniging die Shakespeares
'Macbeth' uitvoerde. Ze speelden als houten klazen.
Nu zou ik wel honderden namen van plaatsen kunnen noemen waar ik heb opgetreden,
zowel buiten als binnen. Want in ons land is het te koud om altijd buiten
te spelen. En binnen is het knusser, hoewel buiten weer avontuurlijker
is en spannender omdat je mensen niet kunt dwingen om te kijken. Je moet
gewoon goed zijn om ze aan je te kunnen binden.
De straat! Leve de straat!
De poëzie ligt op straat. Wie herinnert zich niet deze strofe?
Voor een van mijn optredens zit ik twaalf jaar na Diessen op een bankje.
Ik zie regenachtig Den Haag langs mijn ogen deinen. Het grote raam voor
mij is bedekt met weemoedige tranen. Het raam is de spiegel van het verleden.
Ik denk terug aan het dansen op Hongaarse klanken. VASMALOM VASMALOM.
IK ZAG IN BRATISLAVA AL DE CIMBALLOM. Achter de gevulde noedels en
het cynische gezicht van een beeldhouwer lachte de oude cimballomspeler.
Nu zie ik zijn kleinzoon terug in Den Haag.
Regen miezert op de tent, traag, maar DE HONGAAR MAAKT DE ZON. En de zon
heeft mij gemaakt, denk ik, zittend op het knusse bankje.
Dan hoor ik een gedicht. De Hongaren verplaatsen zich naar een volgend
optreden. De titel danst door mijn hart. In de verte verdwijnt het hoofd
van de cimballomspeler in een Ford Transitbusje. Het korte varieté
van de onschuld kan alvast beginnen.
Het varieté van de onschuld
Uit buiken van vrouwen dansen
kinderen,
zij zullen lachen om de clowns,
hun rode zwalkende lippen,
hun tranen die leren van onschuld,
hun malle motoriek van overdrijving,
hun jassen, grapjassen
uit de kleedkamer van het varieté, het circus
oh, clowns,
trapezewerkers van de lach,
de vrouwen zullen meedeinen
met de kinderen
als dat tenminste van vader mag
Ik denk terug aan de clown
die kon lachen en huilen tegelijk en verdriet niet beschouwde als een kooi
maar als iets moois.
'Tranen zijn mooi' riep hij ' zij geven zelfs gezag aan de lach, want een
traan die lacht geeft 't hart weer kracht.'
Ik zie Oleg Popov voor me terwijl hij het licht in een koffer opbergt.
Een andere clown geeft een roos aan een vaas omdat hij verliefd is maar
vergeet de vaas te geven aan de vrouw die het onderwerp is van zijn liefde..
Alsof de vrouw zelf de roos zal moeten vinden. Gelijk de lezer die een
gedicht zoekt waar hij of zij niet omheen kan.
Ik herinner me de woorden van een dichter uit een interview in de krant
: 'een echt gedicht dringt zichzelf op. Poëzie is een vaardigheid
waarmee je het publiek kunt betoveren'.
Ik herinner me de woorden
van een lied: 'het leven is mooi, mooier kan het niet. Maak er geen vodden
van en als je dat toch doet, maak er dan mooie vodden van'.
Ik herinner me dat ik de dageraad na de nacht als dromende clown de trap
afdaalde tijdens het Droomfestival in het Leids artistiek café de
Droomfabriek en dat ik later als poëtische clown - of wellicht als
clowneske dichter - met andere dichters en dichteressen ben gaan varen
door de grachten van Delft en dat ik samen met Diana Ozon twee hondjes
aan de kant heb geholpen. 'Gooi maar' had hun bazin geroepen.
Ik droeg de grachtenblues voor, ik hoorde een house-gedicht van het jonge
Delftse talent Kasper Kaptijn. En dat op een rondvaartboot. De jongste
generatie-dichter, kroonprins der negentigers, legde aan Diana Ozon uit
dat je zijn poëzie kon vergelijken met haar op de punk geïnspireerde
gedichten van vijftien jaar terug. Na de Ozon-express dus nu de Kasper
Kaptijn-cruise door de grachtengordel van Nederland.
Vanaf de boot zag ik helaas geen straatartiesten, ik hoorde slechts collega-dichters.
'Waterdicht', zo had de organisatie van de Mooiweerspelen dit onderdeel
van het festival genoemd. En terwijl ik luisterde naar Herman Pieter de
Boer dacht ik aan mijn eerste inspiratiebronnen tijdens de nadagen van
de hippietijd: de Indiase dichter Rabindranath Tagore, de esoterische lyriek
van Herman Hesse (o, Siddharta, waar bent u nu? ), de Japanse haiku's,
de Beat Poets (Jack Kerouacs 'Eenzame engelen' waren aan mij nog meer besteed
dan 'Dharma Tuig' of 'Op weg'-en Allen Ginsbergs 'Howl' had ik ook in mijn
boekenkast staan') en Paul van Ostayens 'Music Hall'. 'Liefde' van Simon
Vinkenoog, las ik, al wandelend door de Jordaan, op zoek naar de toen nog
schaarse macrobiotische winkel.
Later kwamen John Cooper Clarke en de Last Poets voorbij: 'New York New
York' op de beat van de conga-drum. De Godfathers van de rap bleken mij
voor te zijn. Ik dacht origineel te zijn door gedichten te gaan voordragen
met begeleiding van bongo's , conga's en andere percussie-instrumenten
zoals de Zuid-Amerikaanse cabasa (een rond houten instrumenten met ijzeren
kralen die met de hand bewogen een snerpend geluid voortbrengen).
Ik schreef een gedicht over Jamaica aan het strand van Aeiras, dichtbij
Lissabon, en speelde er later een Angolese merengue bij, opgepikt van een
plaat met Angolese folklore
die ik ergens in een platenzaak in Lissabon had gevonden. Reggae was toen
- begin jaren tachtig - erg in maar van Linton Kwesi Johnson had ik nog
nooit gehoord. Wel van Bob Marley, Black Uhuru, Steel Pulse en Third World.
Van Diana Ozon, Bart Chabot of Ton Lebbink had ik ook nog nooit gehoord,
wel van Vinkenoog, Jules Deelder en Johnny the
Selfkicker.
Die kwam ik later allemaal tegen in het kleinschalige circuit van de podiumdichters.
Zij waren mijn voorland, ik werd zelfs het kleine broertje van Ton Lebbink
genoemd omdat hij drummer was en rare armbewegingen maakte net als ik.
Maar ik ben geen drummer, ik ben percussionist en dat is iets anders. Ik
speel niet met stokken, maar met mijn handen. Je gaat een gitarist toch
ook niet met een basgitarist vergelijken of met een ukelele-speler.
'Deze hoofden praten te veel' schreef een recensent. Wellicht moest ik
meer mijn mond houden, of vond hij de drum te hard, nee ik gebruikte te
veel woorden, dan wel vreemde klanken als SAMBINO PAMPINO
LA MORGANA JAMAICA RUMBA TSJUMBA.
'De poëzie is een gewonde vogel' schreef ik toen en hij meende mij
gelijk te moeten geven.
Na de punk-en de popdichters kwamen de Maximalen maar vergeleken met hen
voelde ik me vrij ingetogen en ik deed dus niet mee, zeker niet nadat de
popdichterstrend door pers en jongerencentra dood was verklaard.
De Maximalen zijn inmiddels gezonken of in verschillende richtingen met
hun bootjes weggedreven. Nu zou ik eerder schrijven:
De poëzie is een geverfde
vogel,
eenzaam of met bonte kleuren opvliegend
uit het nest
de blauw-vogel, weg van mij,
de grijsdierhaan zegt:
kukeleku,
en een traan zwijgt
voorbij het groene oog
de gele spriet
die ziet zij wel,
geschilderd op het witte vel
ik ben
ik ben
en daarom niet
wie te veel zegt
en die men ziet
die hoort men slechts
de afschuw
stijgt
de adem
stokt
ik raak
sprakeloos
woorden
doen er niet meer toe
een gulle lach helpt
de dichter valt en staat op,
staat op en valt,
twee hondjes springen op een boot
de poëzie helpt hen aan wal
de blauw-vogel keert terug
gelijk de grijze mug.
Maar de poëzie is niet
dood en de academische muggen mogen van mij steken wat ze willen, ik sta
gewoon weer op om te zingen. 'MOSQUITO-O-O-O, MOSQUITO-O-O: Als je 's morgens
vroeg in bed ligt, alleen of met een lief, je bent nog aan het dromen,
je hoort 'm net niet komen, maar ineens dan voelt ie jou-AU AU ! '.
En ik sta één jaar na Waterdicht weer in Delft. Nu op de
wal. Op de hoek van de Burgwal in het pittoreske centrum van Delft. Terwijl
de Belgische muzikale clowns Les Troyens zich opmaken voor hun volgende
optreden en Zekantboven het nog schaarse vroeg-in-de-avondpubliek opvrolijkt
met een mengsel van poëzie, pulp, verrassende clichés en enerverende
ideëen probeer ik een cassettedeck met verbindingssnoer te regelen.
Mijn Braziliaanse vriendin Patricia lacht om teksten die zij niet verstaat
maar waarvan zij wellicht de diepere betekenis begrijpt. Ze Kantboven vraagt
of het publiek wat te vragen heeft.
Niemand durft.
Als ik begin, is er nog steeds geen cassettedeck. Dus wordt het improviseren:
'Mooi waterdicht weer, verrassend
straattheater,
woorden dansend over het water,
de poëzie klimt aan wal, valt en staat op,
sprakeloos, verbaasd,
het gezicht van de clown,
tot hij valt en de poëzie
LUIDKEELS van het podium schalt:
DELFT LACHT, DELFT DICHT
WACHTEND OP HET WEERBERICHT'
Een echtpaar loopt voorbij
, lacht, alsof ze 't begrijpen. Eindelijk mooi weer na dagen van regen,
regen, en nog eens regen. Zure regen, zeurende regen, klamme wind, jammerende
regenbogen, zon die een dutje doet achter elke passerende wolk.
Mooiweerspelen, wat een prachtige naam. Het festival dat de weergoden in
verlegenheid brengt. Ik pak mijn djembé en zing als een everLASTing
POET 'There is a land where the sun always shines, sometimes it's raining
but that's good for the wines'. En even later : 'Sunshineland, o sunshineland,
where man reigns the grapevine with their hands, sunshine in their yard,
even in their art, sunshines'.
Ook in Portugal geschreven, in Santa Cruz, ergens aan de Atlantische Oceaan,
niet ver van de toeristische vissersplaats Nazaré.
In de dichtbije verte, op de hoek van de Burgwal, staat een jonge neger
met dreadlocks te lachen. Een moment van herkenning. Een ogenblikje, roep
ik dan: 'Twee ogen in een blikje die hadden zo'n plezier, ze zeiden: 'n
ogenblikje, dan halen wij wat bier (instemmend gemompel en geknik) , twee
oren in een doosje die trommelden op hun vlies, ze wasten graag een varkentje,
geregen aan het spies, twee ogen in een blikje, die hadden zo'n jolijt,
ze zeiden: 'n ogenblikje, want we hebben alle tijd'.
Want het is pas negen uur en de nacht moet nog komen. Om daarvoor in de
stemming te komen, lees ik speciaal voor de nog aanwezige kinderen gedichten
over de nacht voor:
Nacht is stilte,
nacht is de maan,
als onder het slapen
dromen opstaan
lacht die maan,
liggend op haar rug
en roept:
dromer kom terug!
Hé, droom jij ook wel eens
dat je wakker bent,
of ben je zo wakker
dat je niet droomt,
hé, hoe kan dat nou,
ik zie de maan niet meer,
dat gebeurt me elke weer.
O, kindje, slaap maar zacht,
want nu is het al weer nacht,
na elke dag kruipt zij uit haar bed,
sluipt tussen de kussens
en wiegt jou heerlijk in slaap:
gaap gaap!
Als ik niet slapen kan
komt dat door de nacht,
omdat zij om mij lacht,
zo donker, zo stil,
rrrrrrrrrr, ik tril,
uit mijn oog rolt een traan,
mag ik nu slapend naar dromenland gaan,
waar gekke dromen, zoete dromen,
rare dromen, stoute dromen
spelen rond de bomen in het bos
van de nacht, nacht, nacht,
zacht slapende macht,
ik weet dat je wacht
op het slapende kind
dat zich in zijn bedje bevindt.
De hoek van de Burgwal is
nu gevuld met mensen: volwassenen en kinderen. Achter hen staat een vreemd
uitgedoste Citroën DS, zo eentje waarin mijn vader reed in de jaren
zestig. Daaromheen staan 'Les Frères Grumaux', klaar voor hun 'spectacle
de rue mégafonique', voor 'un jeu d'artifice de bravoure'. Even
zie ik weer de straten van Terrasson voor me tijdens het theaterfestival
van 1993. Tut-tut, tut-tut! Wurre Wurre waren daar ook en nu zijn ze weer
in Delft, morgen pas maar hun tableaux vivants staan nog goed in mijn geheugen
gegrift.
'Het cassettedeck is gereed ' roept de gelegenheidstechnicus aan de zijkant
van het kleine houten podium. Ik pak mijn rode koffertje en roep: MUZIEK.
Geen muziek, de technicus kan de juiste knop niet vinden. Ik ga alvast
maar lopen. Het voor mij geijkte mimische pas-op-de-plaats-loopje brengt
me in beweging en het cassettebandje uiteindelijk ook.
Ik loop naar Parijs, naar de Sacre Coeur, naar één van de
oevers van de Seine, Montmartre, Quartier Latin waar couscouskorrels vechten
om constipatie, naar Centre Pompi-warme-douche, naar Montparnasse, Père
Lachaise. Een 'regrette rien'-tripje naar het fotograf van Edith Piaf en
van Jim Morrison. Ik weet niet of Kasper Kaptijn ooit zal treuren om de
tot halfgod verklaarde zanger van The Doors. Wellicht heeft hij een traan
gelaten om de dood van Kurt Cobain, de keizer van de grunge. Ik heb daar
niet zo om getreurd, de doden in Ruanda en Bosnië zijn betreurenswaardiger.
Die hebben het zelf niet gewild en zijn te anoniem om bekend te zijn.Ik
lees trouwens met meer interesse een
gedicht van Lucebert dat bij de ingang van jongerencentrum de Eland te
lezen is.
Ja, maar toen ik zeventien was, was ik wel geschokt door de dood van Jimi
Hendrix. Nu luister ik daar ook niet meer naar, net zo min als naar Pink
Floyd, Creedence Clearwater Revival of de Talking Heads.
Onlangs heb ik David Byrne nog gezien tijdens het Drum Rhythmfestival in
de RAI. Vervelende nostalgie-zoekers riepen steeds om Psycho Killer en
Stop making sense. Zijn die platen soms niet grijs genoeg gedraaid?
Ik herinner me Rei Momo, zijn concert in Vredenburg met de Brazilianen,
de Make believe Mambo, zijn houterige verschijning als kontrast met de
soepel swingende brasileiros. Ik herinner me de compilatie Beleza Tropical
met oa Caetano Veloso's Terra en met O Leaozinho van dezelfde zanger. Songs
uitgezocht door David Byrne himself.
En ik herinner me ineens de Canto de Wemba van de Braziliaanse gitarist
Joao Bosco (van de CD Gagabirô).
Na Parijs vergast ik het publiek op mijn Canto de Wemba (een ritueel lied
met een Afrikaanse oorsprong):
WEMBA BOSSA
de gitaar klinkt als een zoete
sensuele rivier
WEMBA RUMBA
stemmen kleuren de nacht
WEMBA SAMBA
't hart klopt gelijk de drum
WEMBA O WEMBA
BABA-WEMBA
Ik zie Patricia rustig dansen
aan de andere zijkant van het podium.
Dan roep ik: 'LET'S SAMBA LET'S SAMBA PA TI LET'S SAMBA PATA PATA......'
Vlak daarna draag ik voor: 'In een droom zag ik Jules Deelder gitaar spelen
als was hij Jimi Hendrix en zag ik Simon Vinkenoog dansen op de Afrikaanse
Rumba, de Rumba Tsjumba van de Soukous. Hij danste de poëzie-rumba,
de RUMBA MACUMBA RUMBA BA UMBA RUMBA BABATUMBA RUMBA Y TUMBA.
Ik hoorde de Zairese rumba, de Cubaanse rumba, de Highlife Rumba, de woorden
dansten op de poëzie van de rumba. In een droom zag ik mezelf naast
een rumbero conguero bongosero timalero; we speelden de son, el ritmo de
corazon, de mozambique, de guacango, de pilon en we speelden de rumba RUMBA
RUMBA PO ZIE VAN DE RUMBA'.
Tot slot zing ik: 'DAAAAANS OP HET RITME VAN DE DRUMS, O EN VERGEET JE
ZORGEN, DUS DANS, ZWEEF EN ZWEET TOT DE DAGERAAD VAN MORGEN'.
Ik herinner me de trance-dance uit Brazilië, het 'batoqen in Belem'.
Een man in het publiek raakt in trance. Ik zing: 'de ceremonie is een offer
aan de geesten, niet boos maar goedaardig zijn de meesten, zij manifesteren
zich in het stoffelijk leven, in ruil zullen ze je daar iets voor teruggeven'.
Waar raakt de man van in trance, vraagt mijn beschouwende ik zich af terwijl
ik zing. Van de beat van mijn djembé of van de poëzie? Wellicht
van beiden.
Iets verderop staat Simon Vinkenoog voor te lezen. Hij komt niet boven
het geluid van mijn djembé uit en stopt geïrriteerd zijn voordracht.
Zo zitten de orale poëten elkaar in weg. Omdat men van de podiumdichtkunst
te veel een markt heeft gemaakt.
Laten we maar weer te water gaan, denk ik later. Maar ook de straattheateracts
zitten de orale poëzie in de weg. Ze houden zich niet aan hun tijdschema
en gooien alles in de war. Het publiek vergaapt zich aan de muzikale clowns
en loopt door bij een te sombere dichter.
Kinderen aaien de namaakhondjes van de 'bobbies' van het Engelse Natural
Theatre. Na 'n uur hebben deze hun politie-kostuums verwisseld voor die
van elegante dames. Hun hoofden zijn verdwenen achter enorme bloempotten.
Een van de leden van Ze Kantboven roept een van de Bloempotten aan, maar
die reageren niet. ' Ik vind het moedig om als dichter op staat op te treden
' zegt een van de leden van het Natural Theatre tijdens het nachtelijk
samenzijn in Hotel Ricardis.
Ik moet terugdenken aan de discussie in het café van de Eland tussen
een aantal dichters. Of je performance-dichters wel kan laten optreden
tussen de 'gewone' dichters, de poëten die alleen maar voorlezen.
Simon Vinkenoog is daar niet bij. Jammer, want hij is tenslotte de peetvader
van de orale poëzie in Nederland.
'Saai hé, alleen maar lezende dichters' zou een gewone voorbijganger
wellicht zeggen. Die stopt waarschijnlijk wel bij de muzikale clowns of
bij de muzikale dichter of bij Simon Vinkenoog omdat hij een Bekende Nederlander
is. Maar niet bij de Sombere Onbekende Dichter.
Poëzie, performance,theater, het bijt mekaar wellicht. Maar het kan
wel, mits strak georganiseerd. De ene vorm, de andere inhoud, ze vullen
elkaar wel degelijk aan. Een vreemd amalgaam wordt het misschien.
Midden in de nacht komen die gedachten aan mij voorbij terwijl Patricia
al in zoete dromen is verwikkeld. Over Natal, haar geboortestad in het
noord-oosten van Brazilië. Over mij misschien, over mijn Braziliaans
getinte gedichten en liedjes.
Ik zong nog een ander lied: 'Titou Tattoo Tutu Maria, ze komt uit een stad
genaamd Bahia'. Ik zing het nu zachtjes terwijl zij slaapt en ik langzamerhand
op reis ga naar de volgende dageraad.