Theo Gaasbeek (1957) studeerde af aan de Frederik Muller Akademie.
Van november 1986 tot mei 1989 was hij redacteur van het roemruchte studentenweekblad
Propria Cures en schreef in die hoedanigheid onder meer het volgens Renate
Rubinstein 'enige verhelderende stuk' over de Fassbinder-affaire.
In 1991 debuteerde deze auteur met de verhalenbundel 'Een nieuw onderkomen'
bij uitgeverij Veen.
Momenteel werkt Theo Gaasbeek aan een boek over 'S5', waarin al dan niet
bekende Nederlanders die ooit op deze grond zijn afgekeurd voor de militaire
dienst hun verhaal vertellen.
Speciaal voor NoPapers schreef hij dit reisverhaal, dat zich in Polen afspeelt.
Ridders van de Onbevlekte
Niepokalanow, "de stad van de Onbevlekte", is een klein
dorp dat wordt overheerst door het klooster van de Minderbroeders Conventuelen.
Het kloosterterrein is uitgestrekt en biedt plaats aan vele gebouwen. Men
vindt er een kerk en een seminarium, slaapzalen, eetzalen en gebedsruimtes,
een klein museum, een goed geoutilleerde drukkerij en een brandweerkazerne.
Stenen nieuwbouw en half verzakte houten barakken leunen broederlijk tegen
elkaar. De velden rondom zijn bedekt door een dikke laag sneeuw. Grote,
zwarte raven kleumen op de kale takken van de vruchtbomen. Twee eenzame
doelen markeren de plek waar 's zomers gevoetbald wordt.
Ontbijten doe ik liever niet in het klooster. Niet vanwege het karige beleg
- plakjes kaas waar geen enkele smaak aan zit, sardienen uit blik, smurrie
die voor smeerworst door moet gaan maar voor negentig procent uit gestold
vet bestaat en een alleszins aanvaardbare zelfgemaakte jam - maar vanwege
het opgewarmde suikerwater dat als thee wordt opgediend.
In het aangrenzende wegrestaurant heeft men maar één soort
beleg: warme saucijzen.
Je kunt er niet ongestraft je vork in zetten. Maar je kunt er koffie bestellen
en meer heb ik niet nodig voor mijn ontbijt.
Het serviesgoed en vooral het jugendstil bestek zijn een lust voor het
oog en je zit er gerieflijker dan op een houten bank aan een van de lange
schragen in de kloostereetzaal. Ook pater Andrzejewscy blijkt er zo over
te denken. Hij knikt me vriendelijk toe, licht zijn pij een stukje op en
neemt plaats op de stoel tegenover mij. "Napoleonska," zegt hij
en kijkt me veelbetekenend aan. Ik ken het verhaal, maar laat het me welwillend
nogmaals vertellen.
Napoleonska is de naam van het wegrestaurant, gebouwd op de fundamenten
van de herberg waar de Franse keizer ooit de lunch gebruikte op doorreis
naar het Oostfront. Volgens pater Andrzejewscy heeft hij er zelfs de nacht
doorgebracht. "En niet alleen," voegt hij er met een knipoog
aan toe. Het lijkt me een apocrief.
Ik doe mijn best niet toe te geven aan mijn ochtendhumeur, nu er zo'n gezellige
prater bij me is aangeschoven. Over de rand van mijn porseleinen kopje,
observeer ik hem. Een rond, open gezicht met een fikse onderkin. Ik schat
hem op een jaar of vijftig.
Aan de etiketten laat hij zich weinig gelegen liggen. Telkens wanneer hij
zijn tanden, voorzover hij die nog heeft, in een saucijs zet, spatten de
druppels vet me om de oren. Hij eet met open mond en praat ondertussen
onverdroten door. Of ik het museum al heb bezocht, wil hij weten. "Al
drie keer," zeg ik.
Dit is de vierde keer dat ik Niepokalanow aandoe. Het aanbod van een vierde
rondleiding weet ik beleefd af te wimpelen. Ik kan ze dromen, de foto's
van de uitrukkende brandweerwagen waarop monniken met wapperende soutanes
hun evenwicht proberen te bewaren. De foto's van de rijen monniken die
emmers water aan elkaar doorgeven. De foto's van het bezoek dat paus Johannes
Paulus II aan het klooster bracht. De replica van de cel waarin de zaligverklaarde
Maximilliaan Kolbe, stichter van de Ridderschap der Onbevlekte en het mariaal
centrum Niepokalanow, zijn laatste uren doorbracht.
Ik ken het uit den treuren, het verhaal hoe pater Kolbe in het concentratiekamp
Auschwitz de plaats van een terdoodveroordeelde innam. Ik hoef ze niet
nog eens te zien, de exemplaren van de krant en het tijdschrift, die hier
in gigantische oplagen van de rotatiepers zijn gerold tot meerdere eer
en glorie van de Heilige Maagd. De foto's van de eigen krakkemikkige radio-studio.
Ik stel hem zichtbaar teleur. Er komen hier 's winters niet zoveel bezoekers
en pater Andrzejewscy mag graag vertellen. Hij protesteert luid als ik
zeg dat ik er weer eens vandoor moet. "Er wordt op me gewacht,"
zeg ik, maar zo makkelijk kom ik niet van hem af. Ik mag pas gaan nadat
ik beloofd heb die avond een glas met hem te drinken. "Er gaat niets
boven Poolse wodka," glundert hij en bestelt nog een portie saucijzen.
We toosten op Maria en pater Andrzejewscy slaat zijn borrelglas in
een keer achterover. Hij legt me uit dat zubrowka een kruid is en tevens
het favoriete voedsel van de wisent, de Europese bizon, die uitsluitend
nog in Poolse reservaten in het wild voorkomt. Toegevoegd aan wodka geeft
de zubrowka een milde, exquise smaak aan deze drank die de keel en de maag
ontziet. Het risico van een kater wordt door het kruid vrijwel weggenomen.
Ik kan hem rustig geloven, zegt hij terwijl hij nog eens inschenkt, want
hij spreekt uit een ruime ervaring. Kant en klare Zubrowka-wodka is duur,
je kunt beter op de markt voor een paar honderd zloty een handje van het
kruid kopen en van goedkope wodka je eigen Zubrowka trekken. Zijn pogingen
het kruid zelf te verbouwen zijn vooralsnog mislukt.
Stevig innemend dist hij de ene na de andere anekdote op. Over broeder
zus die ze stomdronken uit een half bevroren sloot hebben moeten vissen
en over broeder zo die ze uit het bordeel hebben moeten halen, waarbij
hij nogal tegenstribbelde omdat hij zijn geld immers alleen maar aan Haar
had geofferd. Het hoertje van zijn gading heette toevallig Maria.
Verbazen doet dit soort verhalen mij allang niet meer, daarvoor heb ik
al te vaak in kloosters overnacht. Vorig jaar werd ik hier nog ruw uit
mijn slaap gehaald door een jankende elektrische gitaar. Ik ging op onderzoek
uit en belandde in een kelder met een piepklein podium waarop vier monniken
in vol ornaat rock 'n roll stonden te spelen. Zo'n twintig broeders waren
met opgetrokken pijen aan het swingen als in een discotheek. Ik moest meedoen
uiteraard, in m'n pyjama. Waar gebeurd, maar vertel ik het aan mijn vrienden
dan halen ze hun schouders op. Mijn Nederlandse vrienden omdat ze er geen
zak van geloven, mijn Poolse vrienden omdat ze er niets bijzonders in kunnen
ontdekken. Een ongemak dat de onervaren reiziger wel vaker ondervindt,
de ervaren reiziger weet wat hij maar beter voor zich kan houden.
"Ben je eigenlijk katholiek?" wil hij plotseling weten. "Welnee,"
zeg ik lachend, "maar als u nog even doorgaat met uw sappige verhalen,
wie weet, geef ik me nog gewonnen." Hij werpt me een bezorgde blik
toe, maar die blijkt gelukkig verband te houden met mijn drinktempo, dat
inderdaad schromelijk achterblijft bij het zijne.
"Als je niet katholiek bent, dan moet je het worden. Wat houd je tegen?"
"De katholieken." Notoire drinkers als jij niet te na gesproken,
denk ik er achteraan.
"De katholieken? Wat is daar dan mis mee?"
Ik schraap mijn keel, neem nog een slok Zubrowka en steek van wal. Dit
is wat ik kwijt moet.
De eerste keer dat wij naar Polen kwamen om voedsel en kleding te brengen,
hebben we alle pakketten bij een kerk in Poznañ afgeleverd. De pastoor
verzekerde ons toe te zien op de verdere distributie. Zowel het voedsel
als de kleding zou worden verdeeld onder de armen. Toen we het jaar daarop
weer bij hem aanklopten en informeerden hoe een en ander in zijn werk was
gegaan, had de pastoor opeens geen tijd voor ons. Hij was erg nors en wat
hij zei kwam er kortweg op neer dat we de nieuwe lading pakketten moesten
uitladen en weer opsodemieteren. We hadden echter besloten om dit keer
zelf de armenwijken in te gaan en de pakketten persoonlijk te overhandigen.
De pastoor reageerde woedend op dit plan. Hij ervoer het als een motie
van wantrouwen, waar hij overigens niet helemaal ongelijk in had. We hielden
voet bij stuk en in de armenwijken vroegen we iedereen of hij of zij vorig
jaar ook zo'n pakket had ontvangen. We werden aangekeken of we geestverschijningen
waren. Ze hadden nog nooit iets gehad. Geen voedsel, geen kleding, geen
medicijnen, niets. En zeker niet van de kerk.
Uiteindelijk troffen we iemand die ons kon vertellen hoe de vork in de
steel zat. Het was gebruikelijk dat bij dit soort transporten de pastoor
een eerste keuze mocht maken. Als hij de mooiste kleren en het lekkerste
eten uit de dozen had gevist, kwam de kerkeraad aan de beurt. Daarna volgde
de koster en zijn vrouw en tenslotte diegenen die trouw ter biecht gingen
en bij iedere mis vooraan in de kerk zaten, op de plaatsen kortom die gereserveerd
zijn voor de gegoede burgerij. Pas als er dan nog wat overschoot, kwamen
de armen aan de beurt, mits ze goed katholiek waren uiteraard. Vorig jaar
was er niets overgeschoten.
"En dat is wat ik tegen katholieken heb," besloot ik mijn betoog.
Pater Andrzejewscy bulderde van het lachen.
"Maar dat is nog niks, beste vent," zei hij nadat hij de tranen
uit zijn ogen had gewist. "Die pastoor van jou, dat was een fidele
kerel." Hij hikte nog wat na en schonk de glaasjes vol.
"Het zal een jaar of acht geleden zijn," begon hij te vertellen.
"Die liefdadigheidstransporten van jullie waren net zo'n beetje op
gang gekomen. En zo rijdt er op zekere dag bij pastoor X, ik noem geen
namen, een vrachtwagen voor met hulpgoederen. Pastoor X laat de boel uitladen
en verzekert, net als die pastoor van jou, dat hij de distributie zal regelen.
Enfin, die vrachtwagen rijdt weer weg, ik geloof dat X de chauffeur zelfs
nog heeft staan uitzwaaien, en hij is nog maar net om de hoek verdwenen
of pastoor X rent naar de garage twee straten verderop en begint daar te
brullen dat ie onmiddellijk een vrachtauto nodig heeft. Hij krijgt er een
mee, hij is tenslotte niet voor niets pastoor, laadt alle pakketten weer
in en rijdt er mee naar een opkoper. Hij verpatst de hele handel, brengt
de auto terug en keert innig tevreden naar huis.
Maar wat blijkt nu? Die pastoor X is verzot op chocola en vandaar dat ie
een flink aantal tabletten achter heeft gehouden. Hij vindt dat ie wel
zo'n plak verdiend heeft, dus hij pakt er een en scheurt het wikkel eraf.
Ziet ie tot z'n stomme verbazing een biljet van vijf D-mark op de vloer
dwarrelen! Zat onder de wikkel geschoven! Hij pakt de andere tabletten
erbij en ja hoor, bij elk tablet vindt hij vijf D-mark onder de wikkel
verstopt.
Goed, hij terug naar die opkoper en uitleggen dat er een vergissing in
het spel is geweest. Die chocola bleek bedoeld te zijn om uit te delen
in de kerk en hij moet ze terughebben. Een rotsmoes natuurlijk, maar die
opkoper zegt: "Niks mee te maken, verkocht is verkocht. Als je ze
terug wil, betaal je de verkoopprijs."
Nou moet je bedenken dat er in heel Polen nauwelijks chocola te krijgen
was toentertijd en die opkoper was sowieso niet vies van woekerprijzen,
dus je begrijpt dat X het bedrag dat hij die middag ontvangen had, voor
een groot deel meteen weer kon gaan investeren.
Thuisgekomen haalt hij alle wikkels van de tabletten, maar wat denk je?
Niks geen vijf D-mark, niks niemendal. Die opkoper hield ook van chocola!"
En opnieuw giert pater Andrzejewscy het uit.
Ik lach dapper mee, maar als medewerker van zo'n jaarlijks voedseltransport
gaat het niet helemaal van harte. Dat heeft pater Andrzejewscy ook in de
gaten en hoewel hij zijn buikspieren nog niet helemaal onder controle heeft,
klinkt er ernst door in zijn stem als hij zegt: "Dit verhaal kun je
maar beter niet doorvertellen. Als ze dit in Nederland horen, hebben ze
vast geen zin meer om nog door te gaan met hulpgoederen inzamelen."
"Ach welnee," stel ik hem gerust, "ze zullen er geen pakket
minder om sturen. Ze geloven er toch geen barst van."
Theo Gaasbeek