Zodra RIK VAN BOECKEL ons bericht een tijdje afwezig te zijn,
weten we bij NoPapers 'hoe laat' het is. Dan gaat Rik weer op reis en kunnen
we steevast een reisverhaal verwachten over de plaats van bestemming. Of
een gedicht. Of allebei.
Riks meest recente reis voerde hem naar Samos...
Retour Samos
'Naar Samos gaan wij,
een ode aan het verleden,
in 1973, in 1985,
hoe het zal zijn
zal de tijd mij leren'
De tijd is vreemd, ongrijpbaar, als een slang die langzaam voortsluipt
over het eiland. Alsof het zand steeds weer aanslibt en 't eiland dat je
als mens bent steeds groter wordt naarmate je ouder wordt.
Hier op Tsamadou Beach, een paar kilometer verwijderd van het voormalige
pittoreske vissersplaatsje Kokkari liggen de herinneringen opgestapeld
als kiezels langs de branding van de zee. Wat is 21 jaar vergeleken met
de eeuwigheid ?
In 1973 was ik voor het eerst op Samos en schreef er mijn eerste gedicht,
geinspireerd op de poëzie van de Indiase dichter Rabindranath Tagore:
Scherende stenen worden in de kiem gesmoord
op de bruisende golven van de oneindige oceaan
als waren het sterren van liefde
flitsend langs de gedachtenplaneten
in het heelal van de menselijke ziel
Op het groenste eiland van Griekenland vlakbij de kust van Turkije was het in die tijd nog idyllisch rustig. De tijdelijke parasols, de naast elkaar liggende toeristenlijven waren er toen nog niet. We werden slechts gestoord door schorpioenen en enorme ziekmakende kwallen, de 'Portuguese men of war'. Een andere storende factor waren wijzelf.
Na een paar gemoedelijke dagen
werd iedereen kwaad op iedereen omdat iedereen iets anders wilde. De een
wilde weg, de ander wilde blijven en de vakantiegeliefden kregen ruzie
omdat ze elkaar niet begrepen.
We waren met een klein groepje: mijn zus, 'n vriendin en wat Amerikaanse
freaks met paardestaarten die ze hadden laten groeien sinds Woodstock '69.
Met wie we onenigheid kregen over de plek van onze tenten. Idealisten en
hippies, maar net als ieder mens behept met territoriumdrift.
Ik kijk naar de tamarinde op de foto die ongereptheid suggereert. Waren
we niet gewoon pioniers van het Neckermantoerisme? Die een fantastische
plek ontdekten op het moment dat onze ontdekkingsreis door het leven zo
ongeveer begon.
In het begin van de jaren zeventig in de nadagen van de hippietijd.
Voorbij de tamarinde staat één tent, in 1973 waren het er
wel vijf.
Nu is er nauwelijks ruimte meer voor tenten en is een pension toch een
aantrekkelijk alternatief. We zijn ouder geworden en een lekker bed is
niet te versmaden.
Voor de tamarinde staan tientallen parasols en ligstoelen die bijna allemaal
bezet zijn. De tijd heeft ze hier neergezet.
De toeristenstroom naar Griekenland is sinds 1973 goed op gang gekomen.
In de jaren zeventig reisde ik bijna elk jaar naar Griekenland. In 1985
was ik er voor het laatst. Op Tsamadou Beach.
Toen was het toeristisch beest al iets verder opgerukt, spraken buren al
wat minder met elkaar, was de sfeer van strandslapers onder elkaar al bijna
verdwenen.
Melancholiek starend naar de kade van Samos Stad was ik in 1985 met de
boot naar Piraeus vertrokken. Ik wilde eigenlijk niet weg maar het vliegtuig
wachtte in Athene.
Voor het laatst voer ik langs al die eilanden met mythologische namen:
Ikaria, Naxos, Syros, Serifos, Antiparos. Eilanden die onvergetelijke dagen
en nachten afwisselden met
momenten van lome eenzaamheid en onuitstaanbare hitte.
Maar al die nostalgie zou je bijna doen vergeten dat je hier 'nu' bent
en niet 'toen'. 'Toen' is een stomme film die niet meer praat, er het liefst
het zwijgen toe doet.
In 1973 was niemand bezig met Macedonië, maar met het 'ja' of 'nee'
tegen de kolonels van Papadopoulos. Toch is Samos nog steeds Samos, even
groen, even heet, even mooi.
En wie ben ik om te zeggen
dat niemand anders van deze fantastische plek mag genieten. Van de mooie
keistranden, van ideaal gelegen dorpjes als Kokkari.
De geest van Marbella, St.Tropez en Mykonos is neergedaald over de kades
en over de tientallen op elkaar gepropte terrassen. De bootjes lagen er
'toen' ook, terrassen waren er nauwelijks. En degenen die er waren zijn
bekwaam en met grandeur opgelapt met behulp van het grote geld.
In mijn ongenoegen noem ik Kokkari een door de commercie verpest oud nest.
Ik denk nog één keer terug aan de tijd dat wij er rondliepen
als een van de eerste toeristen.
Soms herken ik een plek waar ik heb gezeten. Lezend in 'De gebroeders Karamazow'
van Dostojevski. Ik tracht de terrassen weg te denken, maar het lukt me
niet. Het verleden is niet meer. De herinneringen zijn vervaagd. 21 jaar
terug, het lijkt wel 'n ander leven. En
het was zeker een andere tijd.
De eigenaar van de strandbar van Tsamadou had 's avonds zijn nette pak
aangetrokken en liep als een machtige horecabaas heen en weer tussen de
vakantievierders.
Hij had ons een lift gegeven van Tsamadou naar Kokkari. Achter in zijn
gammele kar zaten we samen met twee Duitse meisjes van rond de 20 die net
als wij verlegen over de weg staarden.
Ik keek naar de zonnebloemen en luisterde naar het fluisteren van de zee:
'hou je taai' hoorde ik 'er zijn nog mooiere zonnebloemen in dit veld,
die heb je nog niet gezien, het zijn er minstens tien'.
Ik keek verder naar het naderende Kokkari dat er aan de buitenkant net
zo uitzag als 21 jaar geleden. Van binnen was het paradijs van rust echter
veranderd in een doolhof van ijsberende flaneurs. In dat kleine labyrinth
maakte de metaxa (Griekse brandewijn) mijn zinnen vrolijk en ging de carrousel
van verlangen steeds sneller draaien.
Ik keek ernaar met de blik van de voyeur die er middenin zit maar er eigenlijk
niet aan deel wil nemen.
'Gaan die lelijkerds naast ons zitten' zei Fred, mijn metgezel en al vijftien
jaar een goede vriend. Met aangeschoten stem voegde hij eraan toe dat het
toch geen Nederlanders waren. Dat waren ze uiteindelijk wel maar ze waren
te verstrikt in hun eigen conversatie om zijn woorden te kunnen horen.
Het meisje met het parelkettinkje voor ons greep teder de arm van haar
jeugdige vriend, die voorzien was van een hip paardestaartje.
Lagen zij in 1973 niet in de wieg ?
Even later kocht zij een ijsje voor hem. Hij wachtte braaf naast de twee
in het zwart geklede meisjes die van onder hun donkere kalotjes vrolijk
babbelden met een jonge Griek. Toen het parelkettinkje het ijsje overhandigde
stonden de modepopjes er nog steeds. Waarschijnlijk drie minuten later
nog maar toen was mijn blik al afgedwaald naar een andere paardestaart
met glad gebruind gezicht die even daarvoor niet in staat bleek een gesprek
met de popjes aan te knopen.
Oh, maskers van verlegenheid! Oh, opgemaakte arrogantie!
Zorba de Griek dwarrelde erlangs alsof hij in de verkeerde film terecht
was gekomen.
Ik dacht terug aan Zweedse Ingeborg met wie ik geheel ongekleed in 1978
naar de overkant van de baai van Kokkari was gezwommen. En aan Zweedse
Hilde met wie ik in datzelfde jaar was overgestoken naar het Turkse Kusadasi,
waar het landschap weinig verschilt van dat op Samos. Waar het Midden-Oosten
begint met café's met alleen maar mannen achter kleine bakjes koffie,
met een kameel langs de weg, met minaretten die ooit ook op Samos hebben
gestaan.
Verder Turkije in werd het landschap ruiger, mysterieuzer en vijandiger.
De zachtheid van het oude en moderne Griekenland botste met dat van het
harde onherbergzame Turkije.
Ik zag Turkse gastarbeiders voorbijrijden in auto's met Duitse of Nederlandse
nummerborden. Bij Turkije dacht ik aan vuur, bij Griekenland aan water.
In Istanbul wilde een Somaliër Hilde van me afpakken. Een Irakees
wilde haar als vierde vrouw. Ze was evenmin van mij, doch gewoon van haarzelf.
Dronken liep ik langs de Aya
Sofia en hoorde in de jeugdherberg voor het eerst de Dire Straits met 'Sultans
of swing'.
Een vriendelijke dikke Turk wilde met mij naar een badhuis zoals laatst
een Turk in het Oosterpark me vroeg of hij bij me kon komen wonen. Zo ongegeneerd
dat je je afvraagt hoe ze het durven te vragen. Geen maskers van verlegenheid,
geen arrogantie of toch wel. Maar dan schaamteloos.
In de Pudding Shop tegenover de Aya Sofia wemelde het van hippe reizigers,
van Turken uiteraard, van Afrikanen en van Arabieren. De weg naar Teheran
en Kabul lag toen nog open. Khomeini zat nog in Frankrijk en Afghanistan
was nog niet bezaaid met mijnen. Ik had er wel heen gewild maar gebrek
aan geld weerhield me ervan.
Ik was 'n maand afgestudeerd socioloog en voelde me drs. Hippie. Ik had
echter niet Marcuses 'De eendimensionale mens' in mijn rugzak maar Erica
Jongs 'Het ritsloze nummer'.
Met Hilde ging ik naar Thessaloniki waar net een aardbeving was geweest.
De bewoners van de stad bivakkeerden in tenten langs de spoorlijn.
Terwijl ik door de trein wandelde om de slaap uit mijn ogen te krijgen,
struikelde ik over echte hippies, net teruggekeerd uit India. Ze keken
me boos aan.
Mijn spijkerjasje zag er iets te nieuw uit.
Toch was ik al twee maanden onderweg en had ik voornamelijk op het strand
geslapen. Op de stranden van Skopelos, Skyros, Serifos, Mykonos, Syros
en Samos.
Op Skopelos was ik bongo blijven spelen terwijl de een na de ander aan
het vrijen was geslagen. Toen het kampvuur uit was, bleef ik alleen achter.
Op Syros hadden ze me vol gegoten met ouzo terwijl ik aan het spelen was.
Ik had nog geprobeerd een Duitse te zoenen. Toen was ik out gegaan om mezelf
de volgende ochtend terug te vinden in
het witte huisje van Australische Olga.
Olga zou ik, nu na zestien jaar, wel weer eens willen ontmoeten. Hilde
en Ingeborg zijn vast allang getrouwd. Ik denk niet eens meer dat ik ze
zou herkennen.
Bij Olga denk ik terug aan de LSD-trip die ik in 1979 op Syros met haar
en anderen nam. In de grotten van Galisas had ik een van de mooiste vakanties
in Griekenland gehad.
'It's not easy to be a hippie'
was een uitspraak van Amsterdamse Joost. Vijf jaar later kwam ik hem tegen
als theatertechnicus van de Melkweg toen ik daar speelde met een theatergroep.
Ik had eerst niet door dat hij degene was met wie ik zoveel lol had gemaakt,
met wie ik in psychedelische toestand dubbel had gelegen om de maat van
mijn schoenen: 45.
Langzaam ging de film der herinnering weer draaien. Toen in 1984 leek 1979
al weer zo lang geleden, zoals nu in 1994 het Samos van 1973, 1978 en 1985
nog soepeler in de tijd is verdwenen.
Zou ik Joost nog steeds herkennen ? Heeft hij nog steeds een snor? Wellicht
is hij nu technicus bij de Amsterdamse Stadsschouwburg of bij de Kleine
Komedie.
De eigenaar van de strandbar
van Tsamadou meen ik ook eerder te hebben gezien, al weet ik het niet zeker
meer. Ik heb hem niet gevraagd of hij mij soms herkende. Ik heb het maar
gelaten.
Goodbye Kokkari, riep ik toen de taxi 's avonds laat het stadje uitreed.
Ik zwaaide naar het verleden. Een verleden dat steeds verder weg raakt.
We reden van de chaos van de moderne tijd naar de rust van het oude Griekenland.
We troffen het aan in Agios Konstantinos, liggend aan de weg Samos-Kokkari-Karlovassi.
Een nog ongerept dorpje met een klein strand waar echter al flink gebouwd
wordt voor nieuwe hordes toeristen.
Wereldreizigers zou je hen
niet kunnen noemen. Die term bewaar ik liever voor de Australiërs
en Nieuw-Zeelanders die ik vroeger in Griekenland tegenkwam. Twee jaar
onderweg met geld van pa in de buidel, werkend in Engeland of Nederland
( in de conservenfabriek).
Of voor de Amerikaanse hippies cq freaks uit 1973/ 1974. Nu zittend op
hun advocatenkantoor of op hun ranch in de Californische wildernis.
'Fade away into eternity' zoals een van hen bij het afscheid zei.
Herinneringen ophalend aan Woodstock '69 tijdens Woodstock '94- of willen
ze wellicht niets meer weten van die tijd en stoppen ze hun jeugdzondes
in het verdomhoekje ?
De wereldreiziger gesettled. Met veel geld op zak vliegend naar de Seychellen,
Kenya, Thailand of Japan. Maar niet meer naar Griekenland waar tegenwoordig
ook de gewone Hollander of Duitser komt. Mien Dobbelsteen van de winkel
op de hoek.
De jongeren van nu zijn heel anders dan de jongeren van toen. De generatie
Nix versus de generatie Alles, de baby-boomers uit gegoede gezinnen. Niet
behept met het naieve idealisme van de jaren zestig, het punky nihilisme
van de jaren zeventig, het doemdenken van begin jaren tachtig of de zielloze
zakelijkheid van de jaren tachtig-yuppies. Maar waarmee dan wel?
De nieuwste vondst is de generatie
M, de media-generatie, de jongeren die hun eigen computer, hun eigen digitale
geluidsstudio hebben, hun eigen house-muziek kunnen maken. Maar gaan zij
de straat op voor Ruanda, voor Bosnië, voor Haiti ?
Ik ben ze in Griekenland nog niet tegengekomen, wellicht gaan ze naar andere
eilanden, naar Ios bv, het sex-eiland, in 1973 nog een hippie-eiland.
Op Samos zou je Rob de Nijs kunnen tegenkomen. Agios Konstantinos is populair
bij Nederlandse artiesten, hoor ik van Peter, zanger van de Jazzpolitie,
een steeds bekender wordende Nederlandstalige band uit Groningen die al
enkele hits op haar naam heeft staan. O.a. 'Liefdesliedjes'.
We hebben hem en zijn vriendin Annet ontmoet bij de taxi-standplaats voor
het minimale vliegveld van Samos, vlakbij Pythagorion waar het standbeeld
van Pythagoras staat.
Dezelfde man die tegenover mij zit in het knusse restaurantje aan de stille
kade van Agios Konstantinos, stond op Bevrijdingspop voor 50.000 man te
spelen. Hij vraagt aan hen 'alles goed'. Het massale antwoord is 'ja' en
daar gaat ie dan.
Ik heb hem nooit gezien, maar ik moet denken aan het Goede Doel, de Dijk,
de Raggende Manne, Tröckener Kecks, The Scene. 'Als je nou geen goede
noot speelt, bel ik de jazzpolitie'.
Zo ontstond de naam van de groep in het repetitiehok. 'Je steunt op het
geloof in de kwaliteit van wat je doet'. Dan gelooft het publiek je namelijk
ook en als ze het niet leuk vinden, dan gaan ze maar een deur verder.
En drinken daar hun biertje. Ik denk aan het bierglas dat ooit 'n keer
rakelings langs mijn hoofd zeilde toen ik op het podium van een jongerencentrum
een gedicht stond voor te dragen.
We nemen er nog eentje 's avonds na het eten. In het iets verderop gelegen
hotel Koala liggen onze bedden te wachten op onze steeds bruiner wordende
lijven.
Voordat ik ga slapen denk ik aan Surinaamse Charmaine. Voor haar speelde
ik Donald Duck en clown op een Disney-party in Amsterdam-Noord ter gelegenheid
van haar vijfde verjaardag.
Gedurende de nacht droom ik van 50.000 schreeuwende kinderen die 'ja' roepen
als ik in
clownstaal vraag 'sjabbedirabbedijoep' ( alles goed).
Swingend lig ik onder de walkman
op het zwarte zand van het strand van Agios Konstantinos, ook wel Platanakia
geheten. Ik swing terwijl het ruisen en klotsen van de Egeische Zee eveneens
mijn oren binnendrijft.
Griekse families komen en gaan. Na 'n uurtje verdwijnen ze weer van dit
strandje.Tussen mij en het witte bootje ligt zo'n familie. De dochter glimlacht
af en toe naar mij. Waarom dat weet ik niet want ik ben veel te oud voor
haar.
Wellicht ziet ze dat ik swing met mijn ogen, dans met mijn hart op de grootste
hits van de Zimbabwaanse zanger Thomas Mapfumo.
Als ik naar de buigende bamboes kijk zou ik kunnen denken dat ik ergens
in Afrika ben, aan het strand van de Casamance bv of van het eiland Goree
voor de kust van Dakar. 'Viva Africa, viva Zimbabwe' zingt Mapfumo.
Een politie-agent met sirene scheert langs. Vanaf de kaft van 'Een nacht
in Tunesië' kijkt de jonge Cees Nooteboom me wat melancholiek aan.
'Nefta, de laatste oase' is het
hoofdstuk dat me interesseert. Daar begon voor mij 1994.
Nooteboom voert me mee naar het Nefta van 1963. Hij beschrijft precies
wat ik zag. Net als hij hoorde ik de trommels en de middeleeuwen waren
er dit jaar nog steeds.
Tien nachten in Tunesië, die werkelijkheid lijkt ver weg. In café
Adam & Eva aan het naaktstrand van Zandvoort dacht ik er voor het eerst
weer aan toen ik het boek van Nooteboom opensloeg.
De broeierige hitte van ozon-zomers Nederland had me de Noordzee in gedreven,
eerst met 'Brazilië Brazilië' van Joao Ubaldo Ribeiro, toen met
de reisverhalen van Nooteboom. 'Brazilië Brazilië' was bedorven
door een leeggelopen fles water op Schiermonnikoog. Nederland had met 3-2
van Brazilië verloren en mijn relatie met Braziliaanse Patricia was
de avond voor die nederlaag op de klippen gelopen. Voor mij is God geen
Braziliaan, had ik gedacht, dus keerde ik met Nooteboom terug naar Tunesië
en ben ik nu met Fred
op Samos.
'Al lijkt liefde niet op voetbal, euforie en ontgoocheling liggen bij beiden
dichtbij elkaar' schreef ik op Schiermonnikoog. Koeman was reeds thuis.
Gullit lachte in zijn vuistje en ik liep door een kwelder, omringd door
krijsende meeuwen.
Ik ging ergens zitten en las over het ontstaan van de Braziliaanse ziel,
over de tijd dat dit land zich losrukte van de moederschoot. Ik las over
de 17e eeuwse Hollander Sinike die al vrijend met de half-Indiaanse, half-Afrikaanse
Vu de Braziliaanse ziel verder ontwikkelde. Een Portugees was er toen nog
niet aan te pas gekomen, die kwam een generatie later pas. Maar toen was
mijn boek al kletsnat van water en tranen en zag ik Romario huilend met
de wereldbeker in zijn handen staan. De Braziliaanse god was even op Schiermonnikoog.
Reisgenoot en bioloog Kees tuurde door een telescoop naar vogels zoals
Fred en ik nu naar de zee en het schimmige Turkije. Zoals Nooteboom naar
mij, vanaf de achterkant van het boek. Ouder en grimmiger.
In Zandvoort schreef ik ' denkend aan Brazilië-Schiermonnikoog worden
mijn tranen droog. Brazilië Brazilië, Afrika o Afrika, zelfs
de straten van Havana kwamen voorbij, Miramar de droom die al weer verleden
is, een bliksemflits die mijn hart schampte. Alsof zij al die plekken bij
mij heeft aangeraakt: haar geboorteplaats Natal, mijn conga's van het merk
Natal, Caetano Veloso's lied Terra, de droom van de Braziliaan 'sonho meu'.
Die zoete droom die ik volgde tot zij uiteenspatte en ik terugkeerde tot
de werkelijkheid, wandelend door de zomerse nachten van Amsterdam of door
het broeierig Vondelpark (Kralingen '94) tijdens het concert van Candy
Dulfer.
Kometen dansten op dat moment de atmosfeer van Jupiter binnen. Hoe nietig
voelde ik mij toen, een lilliputter in het oneindige heelal.
Kijk omlaag naar het geluk, kijk omhoog naar de bodem, de grond voor een
andere toekomst, de sterren voor een komend verleden.'
De laatste week voor het vertrek naar Samos las ik over Romario die nog
vakantie hield in Rio. In het vliegtuig Amsterdam-Samos zei Cruyff in de
Volkskrant dat hij Romario wel kon missen en reisde ik met schrijver Cees
Nooteboom naar Athene-in 1963 als elfjarige.
Tijdens die vlucht schreef ik in een notitieboekje: 'Rouwen is loslaten
ten einde nieuwe vreugde te vinden'.
Op het strand van Agios Konstantinos keer ik terug tot mezelf. Zou dit
ook Brazilië kunnen zijn, vraag ik mij af.
Ik reis nu niet via de muziek, maar via de liefde. Niet zo melancholiek
Nooteboom, anders zet ik Mapfumo weer op. Want de cassette is inmiddels
gestopt.
Ik swing even niet meer. Ik heb geen Braziliaanse muziek meegenomen.
Ik herinner me de foto die Patricia me van Natal liet zien, van de stranden
daar.
Ik zet Grupo Sierra Maestra op. Muziek uit Cuba, verwant aan de salsa.
Authentieke son die Patricia moet hebben gehoord toen ze in Havana woonde.
Ik zie dat de Griekse familie naast me is verdwenen. Fred draait zich nog
'n keer om om meer zon te vangen op zijn rug. Ik ga de zee in en bezeer
mijn voeten aan de stenen in het water.
Als ik even later weer op
mijn handdoek lig, verruil ik Cuba voor Zimbabwe.
Mapfumo neemt me mee naar één van de kusten van Afrika:
'Afrikaanse tonen in mijn oren voeren me weg over zee, de veerboot neemt
me mee zodat ik andere stemmen zal horen. Stemmen uit een ander hart gedragen
door kruiers van weemoed. Zij ploegen het land terwijl hun meesters zingen
in hun luxe huizen. 's Avonds dansen de slaven, hun heersers zijn als zwarte
raven, ze bespelen de ziel van de drum.
Afrikaanse tonen in mijn oren laten mijn ziel lekker dansen over de akkers
van de tijd, dragen haar naar een oude realiteit'.
Ik zie Mapfumo voor me op het podium van de Amsterdamse Melkweg, onverstaanbaar
murmelend in zijn microfoon. De rijzige gestalte gleed soms op zijn knieën
naar de boxen toe. Ik zag de pijn van de vrijheidsstrijd in zijn gezicht.
Hij koos daarvoor en vertolkte die pijn in zijn liederen zoals Theodorakis
dat in Griekenland deed.
Zittend op een terras in Karlovassi,
25 km van Agios Konstantinos, lees ik over de sultans, niet de 'sultans
of swing' maar die van de Turkse Titanic, het zinkende Ottomaanse rijk.
Ooit zaten ze hier op Samos.
Op de plek waar ik een biertje drink zwegen de janitsaren (priester-soldaten
met een grote macht). De Grieken keken hen nauwelijks aan, bang als ze
waren. Ondertussen is de tijd verder gegaan en het lijkt wel alsof de geschiedenis
zich afspeelt in de krant of in boeken. Ik denk aan de gedachten van een
Turkse kemalist ( aanhanger van Kemal Ataturk die na de val van het Ottomaanse
rijk de macht naar zich toetrok). 'Je koos steeds op losse gronden en moest
maar afwachten wat het werd. De dingen konden niet opnieuw worden beleefd.
En zelfs als dat zou kunnen, zou de kennis die je nu hebt, niet meer helpen.
Iedere keer opnieuw moet je bij jezelf te rade gaan. En iedere keer opnieuw
is dat een haast onmogelijke opgave'.
Ik kan Turkije niet zien, toch is het daar als een donderende steen achter
de horizon en ondertussen lees ik over de sultansdochter Selma in Kenizé
Mourads 'In de naam van de dode prinses'. Een persoonlijke levensgeschiedenis
van deze prinses tegen de achtergrond van historische gebeurtenissen. In
Turkije, in Libanon waarheen ze met haar familie verbannen wordt.
Ik wordt meegenomen naar het voorspel voor de latere burgeroorlog. In India,
waar zij woont met haar man, een Indiase maharadjah. Zij is getuige van
wat zich afspeelt aan de
vooravond van de onafhankelijkheid, van de gevechten tussen moslims en
hindoes en van de splitsing in India en Pakistan en laat zich inspireren
door de ideëen van Mahatma Gandhi.
Haar verlangen naar vrijheid wordt steeds groter. Vanwege haar afkomst
heeft ze altijd
een rol moeten spelen. Maar wie ze nou eigenlijk zelf is, dat weet ze nauwelijks.
Ze sterft aan het begin van
de Tweede Wereldoorlog in Parijs, slechts 30 jaar oud en laat de wereld
een dochter achter.
Al lezende zie ik de beelden voor me alsof ik naar 'n film kijk. Terwijl
ik rondkijk in een tijd die ik nooit gekend heb.
Ik kan me de weelde aan het Ottomaanse hof enigszins voor de geest halen
omdat ik in 1978 'n keer het Topkapi-paleis in Istanbul bezocht heb. Libanon
en India liggen te ver weg, toch reis ik mee wat de verdienste van de schrijfster
is. Wanneer een boek goed geschreven is, kan lezen een vorm van geestelijk
reizen worden.
Zo reisde ik mee met Nooteboom naar Tunesië en vergeleek zijn ervaringen
met de mijne, voelde dat die overeenkwamen. Al was hij daar 31 jaar geleden.
In Karlovassi was ik 21 jaar terug. Veel weet ik daar niet meer van behalve
dan dat ik slecht geslapen heb op een kiezelstrand bij de haven en dat
ik uiteindelijk in slaap ben gevallen door konstant naar 'n ster te kijken.
Dat ontspant namelijk.
Nu zou ik een gedicht kunnen
schrijven over de heer van Karlovassi zoals ik dat ooit deed over de heer
van Praag.
Een man met een zonnebril, 'n verweerd gebruind gezicht en donker plakkend
haar. Zonder snor. Hij kijkt vrolijk uit zijn ogen vooral als hij backgammon
speelt. En hij heet Nikolaos.
Zijn vrouw Melina is te dik en schreeuwt te veel. Toch heeft hij een mooie
dochter. Zo was zijn vrouw ook toen ze nog jong was. Anastasia heeft lang
zwart haar, een slank figuur en felle donkerbruine ogen.
Ze lacht vaak, te vaak misschien. Haar vriend Nikos werkt bij de Bank of
Greece. Zo'n jongen die zich 's avonds flink door haar laat verwennen,
met eten en nog veel meer.
Vadertje Nikolaos is gek op metaxa en drijft samen met zijn vrouw een pensionnetje.
Pension Anastasia, naar de grootmoeder van zijn dochter.
Daar komen veel toeristen, vooral Duitsers en Hollanders. Met verwachtingsvolle
gezichten. Omdat ze komen voor de vakantie van hun
leven op het eiland dat er in de folders zo mooi uitziet. Samos was hen
aangeraden door hun vrienden. Of ze hadden er al eens de vakantie van hun
leven gehad. Die wilden ze gewoon weer opnieuw. Portugal, Turkije, Malta,
Tunesië, het was leuk geweest maar haalde het niet bij Samos of andere
Griekse eilanden.
Vadertje Nikolaos lacht hen vriendelijk toe. Moeder Melina maakt het ontbijt
voor hen klaar: broodje jam, eitje, koffie, jus en soms een appeltje of
peertje. Anastasia helpt niet meer mee. Ze woont en studeert in Athene
waar bijna alle Grieken wonen. Een deel van hen houdt ook vakantie op Samos
of op één van de andere eilanden. Want naar het buitenland
gaan is voor hen te duur. 'But the sun becomes monotonous' zei een van
hen 'n keer tegen mij.
Anastasia komt af en toe 's zomers naar Samos maar liever gaat ze met Nikos
naar Mykonos, Ios of Korfu. Daar valt meer te beleven en Samos ademt voor
haar te veel de sfeer van haar ouders. Vroeger kwam ze graag in Kokkari
maar nu niet meer. Ze voelt zich er niet meer thuis.
Het gedicht over vadertje Nikolaos gaat als volgt:
Op een balkon staat 'n heer,
sigaret schuin in de mond,
zijn ogen dansen
rustig over zee,
de rustig glimmende zee
schepen van het verleden
verzonken in herinnering
varen steeds verder
voorbij de hete horizon
de heer van Karlovassi
voer tijdens de oorlog
over zee, glimmende blauwe parel
van een verscheurde natie
tegen de kolonels zei hij liever 'nee',
de inkt maakte 'ja'
van zijn gedachten,
waarom,
dat begreep hij zelf niet
de heer van Karlovassi
groet de toerist
'kalimera',
zijn stem klinkt hees
'two breakfasts please'
voor 'n vreemde,
de heer van Karlovassi
denkt aan zijn land,
hoe het eruit ziet
weet hij niet.
'n Uur na het schrijven van
dit gedicht liggen Fred en ik aan het strand bij de haven. We dachten dat
de boot naar Ikaria om twee uur 's middags zou gaan. Dat hadden we in Agios
Konstantinos op een informatiefolder over boottijden zien staan. Maar de
boot vertrekt
pas om zeven uur vanavond.
Dus lees ik over prinses Selma in Libanon, over haar liefdesaffaire met
een Druzenleider. Een verboden liefde. Want de standsverschillen zijn te
groot.
Maar wellicht vindt ze via deze liefde iets terug van haarzelf. Want wat
verboden is, is niet per definitie verkeerd.
's Avonds op de boot naar
Ikaria neurie ik: 'Liefdesliedjes klinken in mijn oren, liefdesliedjes
je zou ze moeten horen'. Het is een tekst van Peter van de Jazzpolitie.
Hij is met Annet achtergebleven op Samos. Even denk ik terug aan de gezellige
avonden met hen in Agios Konstantinos, soms met live Griekse muziek.
Ik herinner me de gesprekken; onderwerpen als tekstschrijven en het Nederlands
muziekwereldje passeerden de revue net als het fenomeen optreden dat voor
ons beiden zo vanzelfsprekend geworden is maar voor de meeste mensen iets
waar ze liever naar kijken dan dat ze het zelf zouden doen.
Ik herinner me het verhaal over Mick Jagger die tijdens de opname van zijn
solo-CD samen met zijn Nederlandse producer onverwacht een gewoon verjaardagspartijtje
bezocht omdat hij er even uit wilde.
En natuurlijk kwamen onze relaties ter sprake. De liefde is een dankbaar
onderwerp, om over te praten en om over te schrijven. En om over te denken
als het er niet is.
'Zolang je bij me blijft hoef
ik geen goud of wereldreis' zong Peter in mijn oren terwijl ik met mijn
walkman op aan het strand van Agios Konstantinos lag. Ik denk nog steeds
aan een wereldreis. Bijna was ik met Patricia naar Brazilië of Cuba
gegaan. Naar Miramar bij Havana waar ze gewoond heeft in haar jeugd. De
straten van Havana, hoe romantisch. Niet voor de Cubaanse bootvluchtelingen.
'In de verte zie ik bootjes, zij gaan naar Miami toe, 'working for the
yankee dollar' en 'n villa in Malibu' is een zin uit het liedje 'De guacango'
( naar het gelijknamige Cubaanse congaritme)
'Héhéhé hallo hallo, zeg dans jij de guacango (spreek
uit:wawanko), 't is het ritme van de tumba, verre familie van de rumba,
hé hé hé, kom dans met mij, dans met mij en voel je
vrij' neurie ik terwijl de boot wegvaart van de kust van Samos. In de verte
zie ik de lichtjes van de Fourni eilanden en nog verder die van Ikaria.
Vanuit mijn ooghoeken zie ik Fred praten met een blonde vrouw, waarschijnlijk
Duits. Met hem heb ik vaak over relaties gesproken. Over de leuke kanten
ervan, over de mislukkingen, de verloren liefdes. 'Ik hou van alle vrouwen'
zou Fred kunnen zingen. 'Ik hou er maar van één' is mijn
refrein.
Waarschijnlijk ligt de waarheid ergens in het midden. Toch kijk ik met
een schuin oog naar een donkere Griekse. Even later komt haar vriend naast
haar zitten en kijk ik de andere kant op.
Als ik zie dat de blonde vrouw ruimte maakt voor haar langharige vriend,
ga ik naast Fred zitten en hoor dat hij met haar - een Zwitserse - gesproken
heeft over het eiland waar we naar toe gaan: Ikaria.
Over 'n uur zullen we in haar hoofdstad zijn: Agios Kirikos, een plaats
waar ik vaak langs gevaren ben maar nog nooit aan wal gegaan ben.
RIK VAN BOECKEL