De verhalen van ELS GOUDRIAAN hebben soms een column-achtig karakter.
De lezer wordt meegenomen in een wereld die verdacht normaal lijkt, totdat
die zich ongemerkt vermengt met de dagdroom.
'KOMT TIJD KOMT RAAD' gaat over een winkel die geen winkel is, omdat de
manier van werken enige overeenkomst vertoont met die van de ik-figuur.
'PILS' verhaalt van een kater die niet wil wennen in een kraakpand.
Wat er gebeurt in een 'ZWEMBAD TEGEN SLUITINGSTIJD' kunt u vervolgens lezen.
In 'OVERSPEL' wordt een verliefdheid gefrustreerd, waarbij erotische visoenen
een partij schaak beïnvloeden.
In het verhaal 'DE PROFITEUSE' tenslotte wordt uit verschillende perspectieven
gekeken naar het gegeven dat de ik-persoon geen vaste baan heeft in een
nogal verharde maatschappij.
KOMT TIJD, KOMT RAAD
fietsverkoop & reparatie
Het bedrijfje bevindt zich achter in een steeg die vol ligt met frames, fietswielen en kistjes. Er is nog een looppad vrijgelaten, het voert naar de voordeur van een schuur; een verrassende voordeur: wit en glimmend schoon.
Een dikke jongen doet open.
"Hallo", zegt hij vrolijk.
Ik vertel dat ik een damesfiets zoek omdat ik nu alleen een herenfiets
heb die trouwens ook niet meer zo goed is, en omdat je met een herenfiets
moeilijk met een strakke rok aan kunt fietsen vanwege het vallen bij het
afstappen... "ho, ho", zegt de jongen, "niet zo snel, niet
zo snel".
"Ga even zitten, ik kom zo bij je".
Ik kijk om me heen. De werkplaats ziet er donker en rommelig uit. De kasten
en muren hebben vale kleuren; de ramen zijn bijna onzichtbaar door het
stof.
Tegenover me staat een omgedraaide tandem waar de fietsenmaker kennelijk
aan bezig is.
Hij loopt naar me toe. "Pilsje?".
Hij pakt er zelf ook een en opent een notitieblokje.
"Hoe moet de fiets er uit gaan zien?".
Oei, denk ik, daar heb ik niet over nagedacht.
"Wat voor rem bijvoorbeeld?", helpt de fietsenmaker.
"Terugtraprem", zeg ik, "en hij moet niet al te hoog zijn
en een bel hebben en liefst ook licht".
"Zo, zo... ".
"Het heeft geen haast hoor", voeg ik er aan toe.
"Kom over twee weken maar terug", zegt hij.
Als ik weer langskom is de fietsenmaker haken aan het plafond aan
het hangen, en aan enkele ervan hangen al op maat gesorteerde wielen. "Nee,
deze zou nog wat meer naar links moeten", hoor ik hem mompelen.
Ik kijk m'n ogen uit. De werkplaats is behoorlijk opgeknapt: de ramen zijn
gelapt, er hangt nieuwe TL verlichting, bijna alles is opnieuw geschilderd
en schroefjes, boutjes en onderdelen zijn gesorteerd.
Aan de omgekeerde tandem is zo te zien nog niets gebeurd.
Met de woorden: "hè, hè eerst even een shaggie",
neemt de jongen zuchtend en steunend op een kistje plaats.
Ik ga tegenover hem zitten.
"De werkplaats wordt prachtig", zeg ik.
"Dank je, dank je", zegt hij.
"Pilsje?".
Ik laat hem uitpuffen en informeer dan : "hoe gaat het met
mijn fiets?".
"Ik ben er niet aan toegekomen", zegt hij, "ik zal proberen
er nog deze week aan te beginnen".
Ik blijf nog een tijdje hangen; de fietsenmaker vertelt hoe de werkplaats
moet gaan worden en hoe hij dat wil gaan aanpakken.
We spreken af dat ik over een week terug zal komen om mijn fiets op te
halen.
Na deze week hangt er neon reklame aan de schuur: "komt tijd,
komt raad", om en om knipperend.
Binnen is alles glimmend schoon. Er staat een chique kapstok en er is een
toilet gebouwd.
De fietsenmaker zit in kleermakerszit voor een aquarium bij de ingang.
Achter hem staat de tandem, nog steeds in dezelfde staat.
Hij begint een verhaal over het merkwaardige leven van stofzuigervisjes.
"En mijn fiets?", onderbreek ik hem ongeduldig.
"Het had toch geen haast?", reageert hij kortaf.
"Het duurt wel lang", zeg ik.
"Ik hou niet van dat gehaaste werken", zegt hij. Mopperend draait
hij zich weer om naar het aquarium, maar even later kijkt hij me glunderend
aan, ondersteunt z'n hoofd met z'n handen en zegt: "Ik heb zitten
denken, misschien moest ik maar weer eens iets heel anders gaan doen".
"En de werkplaats dan, waar je al die tijd mee bezig geweest bent?".
"Ach", zegt hij, "ik doe vaak dingen waarvan het nut niet
direct duidelijk is; maar komt tijd, komt raad".
Nog diezelfde middag kan ik een fiets van m'n moeder kopen en doe dat onmiddellijk. Al fietsend denk ik regelmatig terug aan de fietsenmaker wiens manier van werken ik herken maar waar ik niet openlijk trots op durf te zijn.
PILS
Of er een hemel bestaat weet ik niet, maar een poezenhemel bestaat er zeker.
Mijn kat kwam uit het asiel.
Ik had hem gekozen vanwege zijn uniek grote snor- en wenkbrauwharen.
Z'n naam werd Pils, wat meer met mij dan met hem te maken had.
Pils was een dikke, zwarte kater; een sloom beest.
Bij ons - m'n ouders, m'n twee broers en ik - had hij het goed naar z'n
zin want hij was de enige kat in een buurt vol tuinen. Bijna altijd lag
hij te knipogen in het gras.
Toen ik op kamers ging wonen kon hij niet mee: m'n kamertje was te
klein en lag aan een druk verkeersplein. Ik zag 'm alleen nog op zondag,
als ik bij m'n ouders ging eten.
Na een jaar kraakte ik een huis met drie vrienden. Zodra er een redelijke
zekerheid was dat we konden blijven wonen haalde ik Pils bij m'n ouders
vandaan. ("Ja, ik weet wel dat jullie aan hem gehecht zijn geraakt,
maar het is toch nog steeds mijn kat?".)
In het kraakpand woonden al twee katten. "Ganja" en "Müsli", alletwee eigendom van onze huis-hasj dealer. Doordat er iemand hasj verkocht kwamen er regelmatig gasten over de vloer en stond de kamer vaak blauw van de rook. De vreemde katten, de drukte en de zoete lucht waren niets voor Pils. Hij zat op een laag kastje tussen de kamer en de keuken waar hij verhardde: hij bewoog bijna niet meer, en besprong de andere katten als ze in de buurt kwamen terwijl hij altijd zachtaardig was geweest.
We hoopten dat hij langzaam zou wennen en gaven hem extra veel aandacht, maar hij reageerde er nauwelijks op.
Op advies van andere kattenbezitters hielden we hem de eerste dagen
binnen. Toch ontsnapte hij door een openstaand raam. Ik belde de dieren-opsporingsdienst,
en een paar dagen later kwam er bericht dat hij gevonden was bij een flat
in de buurt.
Om er te komen moest ik een drukke weg oversteken; verontrust realiseerde
ik me dat de kat dit ook gedaan moest hebben.
Achter de flat lag een grasveldje met rozenstruiken langs de randen.
Pils rolde door het gras. Toen hij me zag kwam hij naar me toe om m'n hand
te likken te knorren.
"Hij is hier al twee dagen", riep een medelijdend kijkende mevrouw
vanaf haar balkon. "Ik heb hem melk en voer gegeven, hij had honger".
"Goed", zei ik, "bedankt". "Ik neem 'm nu weer
mee".
Ik pakte Pils op en begon in de richting van ons huis te lopen. Na een
paar honderd meter begon hij zo heftig te spartelen dat ik hem bijna niet
meer hield. Ik belde aan bij het dichtstbijzijnde huis waar een jonge vrouw
in badjas opendeed. Ik sprong naar binnen, Pils rende de kamer in. Ik legde
de vrouw uit wat er aan de hand was.
We dronken thee en we kletsten een tijdje gezellig over poezen. Pils lag
even verderop te spinnen in het hoogpolige tapijt.
Ik belde m'n ouders die Pils en mij met de auto terugbrachten naar
het gekraakte huis. Hier zette Pils z'n kwijnerige levensstijl voort.
Koppig hoopte ik dat hij toch nog zou wennen. Dit kon ik al snel uit m'n
hoofd zetten want hij liep een derde maal weg.
Ditmaal belde de vrouw uit de flat zelf op om te zeggen dat hij bij haar
op het gazon lag. Ik was wijzer geworden en belde direct m'n ouders om
hem te gaan halen. Pils leek nog sterker geworden: het kostte moeite om
hem in de auto te krijgen en om hem vanuit de auto het huis in te krijgen.
Dadelijk werd hij weer de oude: gespannen en stil.
Inmiddels had ik natuurlijk wel door wat hij wilde zeggen: "Geef
mij gewoon een eigen stukje gras en ik ben een tevreden kat".
Ik schaamde me: Pils was duidelijk in wat 'ie wilde; ik verstopte me achter
het algemeen geaccepteerde idee dat mensen kunnen beslissen over het leven
van dieren.
Ik beloofde mezelf dat, als hij weer weg zou lopen, dat hij dan maar
bij de flat zou moeten blijven of terug naar m'n ouders moest gaan.
En dat gebeurde ook, het weglopen bedoel ik. Deze keer zat hij niet op
het gazon achter de flat. Ik belde de dierenopsporingsdienst, bracht briefjes
in de buurt rond, riep 's ochtends vroeg overal "Pils"; zonder
resultaat.
Na een paar weken gaf ik de moed op en begon ik te geloven dat hij niet
meer leefde. Ik voelde me rusteloos, teneergeslagen en schuldig.
Op een nacht droomde ik het volgende:
Ik bevind me op een feestje. Ik sta in de keuken bij een tafel vol drank
genoegelijk te zuipen en te lachen met vrienden. Pils komt binnen - de
deur stond op een kier - hij kijkt me aan en zegt: "Met mij is het
goed; voel je niet bezwaard", en dat hij nu moet gaan.
Ik kijk hem na als hij over een brede verlaten straat heuvelop loopt naar
de horizon die dichtbij is en een rose-gouden kleur heeft.
Pas na deze droom keerde de rust in m'n lichaam terug en kon ik om hem huilen.
ZWEMBAD TEGEN SLUITINGSTIJD
Op weg naar het zwembad, eindelijk. Maandenlang heb ik getwijfeld. Stel je voor dat m'n bikini te wijd is, af zal glijden, en dat ik de enige in het bad ben op drie sexistische badmeesters na......, of dat ik me vreselijk zal vervelen: zwemmen bestaat immers uit alsmaar dezelfde bewegingen; of dat ik me niet meer weet te herinneren hoe het moet....; onzin! Hier lag het breekpunt. Ik besloot te gaan.
De ingang bevindt zich op een andere plek dan vorig jaar en even
ben ik verward.
De juffrouw bij het loket zegt lusteloos: "We gaan om zeven uur sluiten,
om kwart voor zeven moet iedereen eruit".
Ik kijk op de klok: tien voor half zeven.
"Wil je desondanks toch nog naar binnen?", vraagt ze.
"Ja", zeg ik.
"3,40", zegt ze. Allemensen, voor een kwartier.. .
Omdat ik, toen ik hier voor het laatst was, veel jonger was, lijken
de kleedhokjes lager; als je lang bent kom je er met je borsten bovenuit.
Dan in bikini naar het bad, het is niet eng, ik zie helemaal geen badmeesters.
Alleen een meneer aan de overkant die zielig grijnzend de aandacht van
meisjes probeert te trekken.
Behalve hij zwerven er nog minstens tien mensen in en om het bad, waarvan
er een paar zwemmen en een op de hoogste duikplank springt.
Ik ben het inderdaad wat ontwend maar na een tijdje voel ik hoe goed
het m'n spieren doet, en hoe ik bijna automatisch zwem, regelmatig en soepel.
Ik kijk naar de kant om te zien hoe snel ik ga: dat valt tegen. Het gaat
wel sneller dan vroeger, toen ik kleiner was en nog maar net in het diepe
zwom.
Ik keek wel eens naar wedstrijdtrainingen; mensen, nog maar iets ouder
dan ik zwommen alsmaar banen, sommigen bijna huilend, maar de meesten met
plezier.
Voor hun stelde de afstand naar de overkant weinig meer voor.
Na een paar baantjes schoolslag ga ik over op borstcrawl.
Zo rustig is het, dat er geen gevaar bestaat dat ik tegen iemand opbots.
Ik draai m'n hoofd steeds naar een kant opzij om te kunnen ademen.
Als ik dit na een kwartier voor de zoveelste keer doe, valt het me op dat
de randen van het bad dichterbij lijken te komen. Vermoeidheid, veronderstel
ik, of ik zwem scheef. Ik dwing mezelf nog een baantje te zwemmen om dan
eruit te gaan. Dan zie ik wat er echt aan de hand is: het zwembad gaat
sluiten, de stenen randen komen van vier kanten op me af.
Stroming bij m'n voeten: ik duik onder en zie dat het water aan
de randen door roosters wordt weggezogen. Weer aan de oppervlakte zie ik
dat het bad nu half zo klein is.
Het lijkt me vreselijk te worden ingesloten, toch wil ik nog zolang mogelijk
doorzwemmen: steeds kleiner wordende baantjes.
Nog maar twee bij vier is het bad als ik via een trappetje eruit floep. Ik pak m'n handdoek en kijk toe hoe het zich sluit. Op dat moment springt er iemand van de duikplank.
Hij hangt in de lucht, onder hem liggen stenen tegels.
Het vervolg kan ik raden: splatsj!
Liever ren ik een hoek om. Ik klap tegen een badjuffrouw op:
"Iemand sprong van de plank, roep ik ongelovig, en het bad was al
dicht!".
Ze kijkt langs me heen.
"O, dat is Harry", zegt ze neutraal. "Dat doet hij altijd,
het is nogal een macho". "Hij wacht op het moment daat iedereen
het water verlaten heeft, dan opent het bad zich weer langzaam en als hij
springt is er dan, als het goed is, net weer voldoende water".
"Tot nu toe heeft hij geluk gehad".
Terug draai ik me, naar waar water was, en zie dat ze gelijk heeft. Het
bad neemt geleidelijk weer in omvang toe, en al iets sneller als Harry
zich via een startblok eruit hijst.
"Sorry dat ik je liet schrikken", grijnst hij.
Met z'n handdoek om zich heen wandelt hij wijdbeens naar de kleedhokjes.
OVERSPEL
Ik zit in de kroeg, een paar krukken van mij vandaan zit Hans, die ik al lang leuk vind. Met aanmoediging van een vriend en met hulp van de drank besluit ik eindelijk iets te ondernemen.
Hij zit rechtop, hij heeft een stevig lichaam, blonde stekeltjes
en een gezonde kleur. Z'n ogen zijn zacht donkerblauw maar helder onder
zware wenkbrauwen.
Hij lijkt me zachtaardig en niet al te ingewikkeld.
Ik zeg hem dat ik iets moet vertellen en schrijf een briefje met een liefdesgedichtje.
Even later zitten we hand in hand aan een tafeltje. Ik ben trots en vooral
verliefd, hij is in ieder geval niet afwijzend: wat kan er nog mis gaan?!
Vluchtig vertelt hij dat hij een vriendin heeft - Anne heet ze, ik heb
haar wel eens gezien - en dat hij leraar is en morgen weer vroeg op moet.
Dat lijkt me vervelend want het is al laat. We maken een afspraak om elkaar
over een week weer in dezelfde kroeg te ontmoeten.
Samen met hem ga ik naar buiten. Ik probeer wat steviger te vrijen, maar
hij wil niet en we fietsen alletwee naar ons eigen huis. Onderweg dringt
het tot me door dat we afspraken op de vaste schaakmiddag van het café.
De combinatie schaken en verliefdheid is zelfs met een hoop fantasie moeilijk
te combineren, denk ik vrolijk.
De eerste dagen ben ik uitbundig verliefd. Ik heb 't al lang niet
meer meegemaakt en geniet: dat 't zo heerlijk was!
Dan hoor ik dat Hans een feest geeft voor zijn verjaardag. Een feest wat
nog voor onze schaakafspraak zal vallen. Natuurlijk wil ik er heen. Dan
dringen nadelen tot me door. Op het feest zal ik hem voor het eerst weer
zien, ik zal m'n verliefdheid moeilijk voor me kunnen houden en dat terwijl
z'n vriendin er natuurlijk ook zal zijn. Daarnaast woon ik zelf al vier
jaar samen en zegt mijn vriend jaloers te zijn.
Met deze dingen zit ik een tijdje; tenslotte durf ik Hans te bellen en
we maken een afspraak om over het een en ander te praten in een park bij
ons in de buurt.
Tot die tijd kan ik het niet voor me houden. De spanning wordt te groot
en ik vertel m'n vriend over Hans. Hij vat het anders op dan ik verwachtte.
"Ik vind het niet erg als je eens met een ander vrijt", zegt
hij, "als je maar terugkomt en eerlijk blijft."
Geweldig! Opluchting.
In het park bloos ik nog wel maar denk ook: is dat 'm nou? Hij dreunt
een tekst op die meer van zijn vriendin lijkt af te komen dan van hemzelf:
"Voorlopig wil ik niks nieuws; ik ken Anne ook nog maar een jaar,
ik moet m'n trouw nog bewijzen."
Hij zegt dat hij de avond in de kroeg met mij leuk gevonden heeft. Ik
accepteer het (voor hem valt het ook niet mee).
Hierna drinken we koffie in een atelier waar hij soms schildert.
Eigenlijk zijn we vrij snel uitgepraat.
Alhoewel we nu binnen zitten ziet Hans er fris "buiten" uit,
als tijdens een boswandeling; zijn nu groen uitziende ogen lijken de rust
en beloven het fysieke genot er van.
Ik ga naar huis en vertel mijn vriend wat er gebeurde.
Na een dag of twee komen m'n ware gevoelens boven: ik hoef geen relatie met Hans, ik wil niet concurreren met Anne; ik wil met Hans naar bed, of een schuur of de vloer; ik stel geen hoge eisen.
Op zijn feest ziet hij er stralend uit, chique in rood en zwart.
Zoenen geef ik hem en een fles rode wijn.
Ik praat met Anne. Ze is van alles op de hoogte. Inderdaad is ze jaloers,
"vooral omdat ik jou ook leuk vind en me kan voorstellen dat Hans
op je valt". Ze zegt het goed te vinden dat ik met haar kom praten.
Ik zeg dat ze niet bang hoeft te zijn, er is immers niets gebeurd.
Ik swing op het feest. Hans ook. Hij kijkt me intens aan, open. Ik twijfel:
hij wilde toch niets?
Vrienden van mij willen naar een volgend feest - het is ook oud en nieuw
- en ik ga met ze mee. Bij de deur moet ik lang Hans. "Krijg ik geen
zoen meer", zegt hij, en hij vraagt, serieus: "Gaat de schaakafspraak
nog door?".
Hij weet niet wat hij vraagt, denk ik, schaken is voor mij geen spel, het
is een gevecht, al varieert het in hevigheidsgraad: het ligt eraan wie
er tegenover me zit.
We maken een afspraak.
Buiten lachen m'n vrienden om het verslag wat ik doe.
Op het feest beloofde ik Anne eens in haar schilderatelier te komen
kijken, maar ze loopt om me heen. Hans zie ik af en toe, en ik blijf wat
van hem dromen.
Eenmaal geef ik hem een gevonden speldje met een roos erop waardoor hij
in de war lijkt te raken. Dan begin ik ook om zijn vriendin heen te lopen.
Ze is vast aardig maar ik vind haar vriend ook heel sexy en huichelen gaat
me slecht af.
Op m'n werk komt hij onverwachts langs om te zeggen dat hij met mij
heeft afgesproken op zijn moeders verjaardag.
"Hoe kon je dat nou doen", zeg ik kwaad. Ik troost me met de
gedachte dat hij blijkbaar niet oplette - misschien door mij toen we de
afspraak maakten.
We maken een nieuwe.
Hij is er, ik ben er: we kletsen even maar ik dump al snel het schaakbord
op tafel.
Niet vrijen? Geen verliefdheid?
Er is een -mager-alternatief: een confrontatie in het schaakspel.
Ik kies wit en open met de damepion.
Ik zie hem diep nadenken. Tenslotte schuift hij twijfelend diezelfde pion
naar voren.
Na een paar zetten wordt het ingewikkeld en ik probeer - zonder hoop op
resultaat - zijn gedachten te lezen. Maar dit lukt, en wel bijzonder gemakkelijk:
ik kom geen barrieres tegen en zelfs vraag ik me af of hij het bewust toelaat.
Ik zie zijn zetten en plannen duidelijk voor me: ze lijken me niet al te
ingewikkeld, ik zal simpel kunnen winnen.
Als ik weer aan zet ben probeer ik me te concentreren maar het lukt me
niet om het bord om te draaien, ik blijf het spel zien door Hans' ogen.
Dientengevolge doe ik precies de zet die hij van mij verwacht. Ook de komende
beurten blijf ik in zijn hoofd zitten. Nog groter is mijn verrassing als
hij na enige tijd niet meer aan schaken denkt, maar aan mij:
Ik zie mezelf met een leeuweklopper op een hoge houten deur slaan.
Als er na enige tijd nog niemand gekomen is duw ik de deur open. De zaal
waarin ik terecht kom is hoog, wit en licht; hier en daar staan zuilen.
Op het plafond zweven gebeeldhouwde engeltjes en de vloer spiegelt mat.
Hij ligt in het midden van de zaal, op z'n buik, met één
been opgetrokken. Hij is naakt en z'n huid straalt rossig. Een wit laken
reikt tot aan zijn middel.
Ik schuifel langs de randen van de zaal om te wennen aan het licht en de
nieuwe omgeving.
Voor ik aan de oversteek naar het midden begin leg ik m'n kleren netjes
in een hoek.
Dan sluip ik. Ik bekijk je van boven; het lijkt alsof hij slaapt maar ik
zie 'em stiekem kijken. Ik ga bovenop hem liggen.
Zijn billen zijn fors maar zacht en warm; met één hand schuif
ik langzaam het laken van hem af.
"Mat binnen een zet of acht", zeg je, "als ik het
goed zie tenminste".
Ik schrik, kijk hem aan en vloek.
"Raak je in de war?", vraagt hij lachend.
Ik knik.
"Van mij?".
"Ja", zeg ik.
Ik denk: het had mijn fantasie kunnen zijn. We denken aan hetzelfde, maar
hij verstopt zich achter z'n vriendin. Het maakt me kwaad maar een uitweg
zie ik zo gauw niet. Ik blijf zetten vanuit Hans' ideeen en raak nog meer
in de war als ik hem zie staan wijdbeens in de deuropening van zijn huis.
Achter hem is het donker.
IJzig zijn z'n anders zachte ogen op mij gericht.
Even kijken we elkaar aan, dan zie ik dat de knoop van z'n broek los
is en dat z'n gulp open staat. Uit z'n lage zwarte onderbroek steekt recht
omhoog een dikke, hard uitziende pik, die tot aan zijn navel reikt; er
om heen groeien donzige bruine krulletjes.
Ik stap binnen, zoen hem welkom en duw hem ruw tegen de muur aan de overzijde
van het halletje.
Op m'n tenen staand druk ik m'n borsten tegen 'm aan en beweeg m'n onderlichaam
rond z'n stijve lid en daarna stevig op en neer. Zelfs door m'n broek heen
wordt m'n clitoris goed gestimuleerd. Hans kreunt en zakt door z'n knieen.
Ik stuur z'n handen naar m'n tepels, tastend wrijft hij er teder overheen
met vlakke handen.
"Je staat schaak", zegt hij.
In één oogopslag zie ik dat de stelling hopeloos is en met
een vingerknip schiet ik m'n koning van 't bord. Ik grom iets als "gefeliciteerd",
ondertussen woedend omdat ik de situatie niet lijk te kunnen beïnvloeden.
Als ik in het café achterblijf ben ik niet alleen een verliezer
maar vooral een verward persoon.
Gedachten zijn voor mij niet voldoende en zouden dat voor hem ook niet
moeten zijn.
Natuurlijk zal ik proberen de dingen in mijn voordeel te doen keren, maar
ik heb geen idee wat mijn volgende zet zal moeten zijn.
DE PROFITEUSE
Ik werk nu niet meer, nee. M'n hele leven heb ik gewerkt, nu mag ik rustig van m'n oude dag genieten, toch?
Vorige week hoorde ik dat er iemand bij ons uit de buurt was weggehaald:
een niet-werker.... Ja! Ik was naief! Ik dacht dat ze niet meer bestonden.
Dat tegenwoordig iedereen weer van negen tot vijf werkte.
Hij woonde in een schuurtje met een half verrotte deur. Ik wist niet eens
dat er iemand in dat schuurtje woonde!
Ze hadden het gemerkt doordat er een kat rondliep. Dat heeft hem verraden.
De Mobiele Arbeids Bewakings-Dienst heeft hem met zes man er uit moeten
sleuren, 't is wat... Eigenlijk zag 'ie er nog best verzorgd uit, ja, van
ons geld natuurlijk...
Wat ze nou precies met 'm gaan doen....., meestal moeten ze werken, hè,
als uitbener, met bewaking van de MABD dan.
Ze zeggen dat het een schilder was. Nou, stel je voor dat iedereen maar zo'n beetje thuis zou gaan zitten schilderen, dan zou het toch een zootje worden? Wij maar sloven en zij maar zuipen en lol maken... Ja! Ik durf het tenminste te zeggen, toch! Iedereen moet werken voor z,n geld! Zo is 't toch, niet dan?
Toen ben ik bij de plaatselijke dienst gegaan. Ik was gelijk aangenomen want ze vragen tegenwoordig veel oudere vrouwen vanwege die ouderen-herwaarderingswet. Het enige wat we moeten doen is de buurt in de gaten houden en af en toe met mekaar kletsen. Nou, nogal gemakkelijk! En dankbaar werk, dat ook...
-----
Ik kom thuis met boodschappen. Ik zie haar staan. Ze probeert door
m'n vitrages te gluren. Ik zucht, loop dan naar de voordeur en zet de tassen
neer om m'n sleutel te zoeken.
"Woon jij hier?", vraagt ze.
"Dat weet u toch wel", zeg ik, want ik woon er al twee jaar.
"O....., studeer je?".
"Nou, zeg ik, op het moment studeer ik niet, maar ik schrijf verhalen
en doe vrijwilligerswerk."
"En daar kom je je tijd wel mee door?", vraagt de vreemde vrouw.
"Ja, hoor", mompel ik machteloos, want ze is niet de eerste die
de belangrijke dingen in m'n leven in één keer vernietigt.
Wat doet u dan eigenlijk?, zou ik willen vragen, maar omdat ik dat wel
vermoed, loop ik naar binnen zonder verder iets te zeggen.
Ik denk: ik zal weg moeten. Onlangs zag ik nog dat ze een schilder
uit een schuur hebben gehaald, met z'n zessen..... een van de laatste
"niet werkenden" uit de buurt. Ook bij hem bleef er steeds een
oud vrouwtje staan loeren en kletsen, en op de dag zelf was ze er ook.
Hem wacht verplichte tewerkstelling. Dat nooit.
Ik besteed het volgende kwartier aan het zoeken naar de originelen van
m'n verhalen, en aan het bij elkaar grabbelen van nog wat dierbare spullen.
Vooral het schrijven is belangrijk, weet ik, dat vrijwilligerswerk doe
ik eigenlijk meer voor de afwisseling.
-----
Gelijk toen ik dat meisje gezien had heb ik de MABD opgeroepen met
m'n zendertje.
"Hier is 't", zeg ik.
Ze belden, maar ze deed niet open. Toen hebben ze de deur maar ingetrapt.
Achter hun aan ging ik naar binnen. Een puinhoop in dat huis!
Overal papieren, en een gekladder daarop, nou, nou...
Die papieren hebben ze gelijk verbrand, hier vlak voor het huis.
Het hoofd van de MABD zei nog dat het erg was dat ze gevlucht was,
maar ik zeg: "Ja, hadden jullie maar eerder moeten komen". En
het is toch al heel wat dat ze uit de buurt weg is, niet dan? Dat is waar
het mijn om gaat.
Ze stopten me nog wat geld toe, wel niet veel hoor, maar ik kan 't best
gebruiken bij m'n pensioentje.
-----
Ik vluchtte door de achterdeur en zit hier nu op een zolder; ik kijk
door een driehoeksraampje naar de mensen met koffertjes 's ochtends naar
links, en 's avonds naar rechts.
Gelijkheid, denk ik, gelijkheid....., veel mensen raken gefrustreerd omdat
ze eigenlijk wat anders hadden willen doen. Maar ja, ze moeten toch werken,
he, voor hun geld en voor de buren.
Liever gelijk aan de anderen en chronisch depressief, dan dat ze voor hun
eigen geluk durven kiezen.
In dit huis verblijven ook andere voor de MABD gevluchte mensen.
Er zijn vage plannen voor een massaal protest, voor opstanden zelfs. Maar
ik zie het somber in, eigenlijk hebben we weinig gemeen, behalve dat we
geen betaald werk hebben. Ook zijn de meesten nogal fatalistisch: "De
tijd is gewoon tegen ons", "we moeten afwachten", en meer
van dit soort opbeurende taal.
Soms denk ik er zelfs aan maar "gewoon" te gaan werken, zo erg
kan het toch niet zijn... Maar ik blijf zitten en ik schrijf. Verhalen
voor morgen, voor overmorgen, en misschien voor nooit meer.....
ELS GOUDRIAAN