FRED WITTENBERG is als auteur op vele terreinen actief; als schrijver
van proza, poëzie en als journalist. Dat laatste zowel schrijvend
als voor radio.
Van Fred verscheen al eerder een reisverhaal in NoPapers (zie de file PROZ0002.HTM)
In deze file maken we kennis met zijn talenten als dichter. (En zijn affiniteit
met beren...)
Zijn gedichten vallen op door een apart beeldgebruik. En het bijna surrealistische
effect van de compositie: vaak biedt een nieuwe strofe in zijn gedichten
een tegenwicht van de vorige.
Late oogst
De beer spreekt
IJsbeer
Jagers
Lente
Oogcontact
November
Sprakeloos
Welkom
Sneeuw
Late oogst
Als de beer geschoten is,
het vlees begraven, besterven laten.
Verbergen voor de honden.
Of beter nog, zoals bij inktvissen;
het vlees slaan tot het mals is,
de taaiheid van het leven murw maken.
Later dan met kunststof tanden,
in kruiden, oude boeken
de smaak hervinden van bestorven liefde.
De beer spreekt
Het wintert in de balzaal.
Moe zijn wij. Onze ledematen
stuiptrekken in het kunstlicht.
Voel de kou in onze ruggen,
de jager is nabij.
Hij laat ons dansen aan zijn ketting
of als vloerkleed slijten
voor de haard.
Kom, slaap met mij, vel aan
vel.
In dromen brullen wij nog altijd
met klauwen in de honingpot.
IJsbeer
Vlees noch vis
komt van de Witte Bergen.
Schots en scheef
lopen al mijn sporen terug naar jou.
In dun licht
kluif ik op de oude botten.
Wij slaan om en om
in de golven van ons bloed,
sneeuwblind.
Maar de poolnacht zal van
houtskool zijn
en ik zal je schetsen als een ster,
brandend in mijn klauwen.
Jagers
Wij jagen op wat zich schuil
houdt
tussen bloed en botten.
Wij jagen op wat niet beklijft
op het scherp van onze snede.
Later, in de geronnen nacht,
de trek gestild,
weten wij niet meer waarom
de klauw van een diep verdriet
ons aangezicht vervormt
en ons opnieuw
met lege handen achterlaat.
Lente
Vogels schrijven God's handtekening
boven de jeukende huid van april.
In de naverbranding van een
vliegtuig
breekt de stilte open als een puist.
Laag en klein tuimelt het
dorp
uit zijn winterbeelden:
De kerk krabt aan zijn kruis
en de bus legt eieren in de halte.
Oogcontact
Mijn adem stokt in de ogen
van voorbijfietsende vrouwen.
Zoemende dynamo's schieten vonken
in al hun spieren.
Voor zij mijn landschap uitrijden
post ik brieven naar
de plaatsen waar zij afstappen
en de dag op slot doen.
Tussen lauwe stenen dragen
zij
vermoeide handen die
de nacht als een liefdesbrief
verlangend openscheuren.
November
In de kamers van mijn hart
ligt herfst en oude liefde.
Zijn er nog holen waar de
beer kan slapen,
is er nog vuur voor in de nacht?
Het hout is nat, de ogen licht
ontstoken.
Er lopen grijze draden naar het buitenlicht,
waar daklozen hun handen warmen
aan de kleuren van de bomen.
Sprakeloos
De kleuren smelten tot staal
waar penselen op breken
en woorden op stukslaan.
In de roestige overgang
van avond naar nacht
boren sterren
met diamanten punten
luchtgaten in de uren.
De hemel stroomt vol verhalen.
Ik sta als een uitroepteken
tussen donkere zinnen.
Welkom
Strakke nacht
vier de touwen naar verleden tijd.
Bleek licht
woelt door de holen van de muis.
Kleine vluchteling
zoek dekking voor de ogen van de uil.
Blinkend kind
ze bonden lood onder je voeten,
omdat ze bang zijn
dat je vliegen kan en luiert op de wind.
Adem in en adem uit
in alle vleugels van mijn
huis
is rust en speelgoed.
Sneeuw
De uren sneeuwen geruisloos,
roos op de schouders van de stad.
Oh Verschrikkelijke Sneeuwman,
laat uw koninkrijk smelten,
opdat ik stroom door de polsen
van deze stad in scheermeslicht,
opdat ik een hand kan zijn
waarmee men de nacht ombrengt,
opdat ik een schouder ben
voor
het vermoeide hoofd van de wijsheid.