Dit verhaal is in meerdere opzichten een jeugdprodukt; Het stamt uit een reeks verhalen voor kinderen die de auteur voor een plaatselijke krant schreef in de periode 1962-1964... En hoewel ze het niet helemaal kon laten een paar wijzigingen aan te brengen, heeft de auteur zich met enige moeite beheersd en geen drastische ingrepen in de stijl gepleegd. Het besef dat juist die schrijftrant een extra illustratie is van de sfeer van de tijd waarin het verhaal geschreven werd, gaf echter de doorslag. Overigens is de auteur geboren in 1951.
"Hoi, hoi hoi!"
Daar ging de deur van de Sint Maartenschool open en stormden de kinderen
uitgelaten naar buiten; de kerstvakantie was begonnen!
Meneer Terhaar, het hoofd van de school, die bij de deur stond en handjes
uitdeelde en goede wensen kreeg toegeroepen, moest er om glimlachen.
Die jongens, dacht hij, zouden ze nu werkelijk zo'n hekel aan school hebben?
In ieder geval vonden ze vakantie fijn. Vooral deze kerstvakantie, nu er
sneeuw en ijs op de plassen lag.
Twee dagen ervoor was meneer Terhaar nog met zijn hele klas naar de ijsbaan
gegaan. In de zomer was dat een tennisbaan, maar die was nu onder gespoten.
Op die ijsbaan hadden we wedstrijden gehouden en Flip Wildschut had de
eerste prijs gewonnen. Een boek, door meneer zelf ter beschikking gesteld.
Flip was nu nog bezig het bord in de klas schoon te maken. "Ja ook
prettige feestdagen, Mary. En doe je de groeten thuis?" zei meneer
Terhaar tegen het meisje dat als laatste door de deur ging, die meneer
Terhaar achter haar sloot.
Flip kwam de klas uit lopen. "Ik ben klaar meneer," kondigde
hij aan.
"Goed zo. Kun je deze krijtjes nog gebruiken voor je eigen schoolbord?"
Een beetje verbaasd keek Flip hem aan. "Goh meneer, dat hebt u nog
goed onthouden, van dat schoolbord," lachte hij.
Natuurlijk had meneer Terhaar dat onthouden. Flip was het hem een tijdje
geleden heel enthousiast komen vertellen; hij had een schoolbord gekregen!
Wel geen nieuwe, maar voor Flip, die niet veel cadeaus kreeg op zijn verjaardag,
was het een hele gebeurtenis.
Ze waren bij Flip thuis met z'n dertienen en vader was veel ziek, zodat
er niet veel extra's vanaf kon. Dat zou met de Kerst ook wel zo zijn.
Flip was met zijn dertien jaar de oudste van de elf kinderen en zijn moeder
was altijd wat blij als haar oudste zoon vakantie had. Dan kon hij haar
een beetje helpen. Flip wilde dan ook nu zo gauw mogelijk naar huis en
zei daarom meneer Terhaar goedendag.
"Tot volgend jaar meneer," grapte hij.
Meneer lachte met hem mee: "Tot volgend jaar dan maar, Flip en groet
je ouders maar van me."
Dat zou Flip doen en opgewekt stapte hij de sneeuw in.
Het was ruim een kwartier lopen van school naar huis. Maar dat vond hij
niet erg.
Met trots dacht hij aan zijn mooie rapport dat hij vandaag had gekregen
en waar maar liefst drie achten op stonden! Wat zouden zijn vader en moeder
blij zijn!
Vrolijk fluitend liep hij door de straten, waarvan de grote door het vele
verkeer tot één grote modderpoel waren geworden. Zonde, vond
Flip.
Gelukkig woonden zij in een buitenwijk. Daar bleef de sneeuw langer liggen
dan in het centrum van de stad.
Het was er nogal stil, maar dat zou wel beter worden, dacht Flip. Want
de meeste kinderen hadden nu ook kerstvakantie.
Daar begon het weer te sneeuwen. Heb ik tòch gelijk gehad, dacht
Flip tevreden. Hij had de jongens in zijn klas voorspeld dat het vandaag
weer zou gaan sneeuwen, dat kon hij aan de lucht zien. Maar ze hadden allemaal
volgehouden, dat het weerbericht het tegendeel had voorspeld.
Zo zie je maar weer, die stadskinderen weten er niets van.
Flip en zijn ouders, broers en zusjes woonden nog niet zo lang in de stad.
Ze hadden altijd in een klein dorpje gewoond. Voor vaders werk waren ze
verhuisd naar de stad. Het huis had wel een kamer minder, maar dat was
niet zo'n erg groot bezwaar.
Brr, sneeuw was wel fijn om in te spelen, maar niet om in je kraag te
krijgen. Flip dook nog dieper weg in zijn jas. Het was nu wel fijn om thuis
te zijn. Daar was het tenminste warm.
Hij nam de weg door het park maar, die was korter.
Er liepen maar weinig mensen in het park De bomen waren kaal en op de vijvers
lag ijs, waar nu niemand op schaatste.
Even baantje glijden? Nee, hij wilde gauw thuis zijn.
Maar wat was daar? Normaal werden alle stronken uit het park verwijderd.
Toen Flip dichterbij kwam, zag hij dat het helemaal geen boomstronk was,
maar... een klein, donkerbruin hondje. Toen Flip zich over hem heen boog,
hief het diertje aarzelend zijn kopje omhoog en piepte wat.
"Stil maar hoor, ik doe je niets. Je hebt al nauwelijks de kracht
om te janken. Tsjonge, jonge, wat zie jij eruit!"
Voorzichtig haalde Flip wat sneeuw van de hond. "Arm hondje, je poot
ligt niet goed. Nee, ik doe je niets, ik kijk alleen maar... Ik geloof
dat hij gebroken is."
Voorzichtig voelde Flip de poot van het broodmagere en vuile hondje dat
het gewillig toeliet alsof hij begreep dat Flip het goed met hem meende.
"Wat moet ik nu met je doen?' mompelde Flip. "Je poot is werkelijk
gebroken en ik kan je hier toch niet laten liggen? Mee naar huis gaat niet,
want hoe zouden vader en moeder het vinden als er nog een mond bijkwam?
En jij moet toch ook eten hebben?"
Flip tilde het dier voorzichtig op. Wat moest hij nu doen? Als hij hem
nu eens meenam en zolang op zolder verborgen hield? Ja, dàt was
een idee. Dan zou hij later de hond naar een dierenarts brengen die hem
vast wel wilde verzorgen tot hij, Flip, de baas van het hondje had gevonden.
"Heb je eigenlijk wel een baas?" vroeg Flip aan het hondje. "Dat
zal haast wel niet. Want welke baas laat zijn hond nu zó mager worden.
Je ziet er echt pips uit, voor zover een bruine hond dat kan, tenminste."
Medelijdend keek Flip naar het stumpertje dat met gesloten ogen in zijn
armen lag. Pips was inderdaad het juiste woord.
Als hij het hondje nu eens Pippie noemde? "Wat denk jij ervan, Pippie?"
vroeg hij aan het hondje. Maar Pippie deed alleen maar even zijn ogen open
om ze daarna weer te sluiten. Pippie was duidelijk erg ziek.
Zou het niet het beste zijn als hij meteen naar een dierenarts ging? Maar
waar vind je zo gauw een dierenarts? Dat moest Flip eerst nog uitzoeken.
Dan toch maar de zolder! Maar hoe krijg hij de hond ongemerkt op zolder?
Ze waren nu vlak bij Flips huis en het werd tijd om daarover na te denken.
De enige kans was zo snel mogelijk naar de zolder rennen. En dan maar hopen
dat hij niemand op de trappen zou tegenkomen. Flip gokte het maar.
Zo zachtjes mogelijk stak hij zijn sleutel (wat een geluk dat hij die nu
eens niet vergaten was) in het slot en deed de deur open. Niemand te zien.
Op zijn tenen liep Flip naar de trap. Nog niemand te zien. Vanuit de huiskamer
klonken stemmen. Voetje voor voetje liep Flip de trappen op en kwam tenslotte
veilig op de derde verdieping aan.
Gelukkig had Pippie zijn mond gehouden, anders was het plannetje vast mislukt.
In een hoekje van de zolder legde Flip wat stro en maakte een bedje voor
Pippie. Uit zijn schooletui nam hij zijn kleine, van een vierkante centimeter
dik hout gemaakte liniaal. Zonder te aarzelen scheurde hij de nieuwe zakdoek
die hij op zijn verjaardag had gekregen in reepjes. Voorzichtig spalkte
hij het pootje.
"Ik hoop maar dat je je rustig houdt tot ik straks weer kom. We hoeven
gelukkig niet bang te zijn dat er iemand op zolder komt. Dat heeft moeder
ons verboden. Ze is bang dat er ongelukken gebeuren."
Voorzichtig liep Flip naar de zoldertrap. O, daar vergat hij bijna zijn
tas. Zo stil als hij maar kon deed hij de deur die toegang tot de zolder
gaf dicht, liep op z'n tenen de trappen af naar de voordeur. Zachtjes deed
hij de deur open en smeet hem met een klap dicht. "Joehoe! Ik ben
thuis!", riep hij.
Z'n moeder kwam uit de huiskamer. "Kan het niet wat zachter?"
mopperde ze. Maar ze lachte toen Flip haar een kus gaf en z'n rapport voor
haar neus zwaaide. "Fantastisch jongen. Laat maar gauw aan je vader
zien. Hij ligt nog op bed, maar slaapt niet."
Ook Flips vader was enorm tevreden met het rapport. "Keurig jongen,"
Op het vermoeide gelaat van zijn vader kwam even een glimlach. "Jij
wordt nog eens wat later. Ik had vroeger ook van die goede rapporten, maar
ja, als je zo vaak ziek bent..."
Flip onderbrak hem. "Stil nu maar vader. Zal ik de kussens nog even
opschudden?" "Ik kom er al uit. Ik wil nu weer eens gezellig
met jullie aan tafel zitten, we gaan zo eten."
Flip ondersteunde zijn vader naar de huiskamer. Hij zag er een stuk beter
uit dan een paar dagen terug, vond Flip. "We hebben hutspot, mét
klapstuk vandaag!" kondigde moeder aan.
Als wolven schaarden ze zich allemaal om de tafel. Flip voerde zijn kleine
zusje van twee, zodat het heel moeilijk voor hem was om wat eten achter
te houden.
Op een moment dat hij dacht dat niemand het zag, frommelde hij snel zijn
stuk vlees in zijn servet. Maar z'n moeder zei al vrij snel daarna: "Jij
hebt toch ook vlees gehad, Flip?" "Ja moeder, maar ik heb het
't eerst opgegeten."
Als Flip ergens een hekel aan had, was dat jokken. Hij kreeg altijd een
kleur als vuur.
Zijn ouders schenen het gelukkig niet te merken. Maar zijn kleine zusje
merkte op dat Flip heel rood zag. Flip vertelde dat hij het warm kreeg
van de hutspot en werd zo mogelijk nóg roder. Maar gelukkig geloofden
ze hem.
Na het eten moest Flip helpen afwassen. Het vlees stopte hij zo lang in
zijn schooltas. Maar zodra de afwas klaar was ging hij naar boven, zogenaamd
op vast wat huiswerk voor na de vakantie te maken.
Hij deed de deur van zijn kamertje, dat hij deelde met zijn broertjes Hans
en Johan, op slot. Dat deed hij wel meer als hij niet door zijn kleinere
broers of zussen gestoord wilde worden. Maar dan sloot hij de deur van
binnen en nu van buiten.
Op zolder was het donker. Gelukkig was er in het midden aan de zoldering
een klein peertje, dat nog net een beetje licht gaf in het hoekje waar
Pippie nog steeds op zijn 'bedje' lag.
Het hondje probeerde overeind te komen toen hij Flip zag, maar Flip duwde
hem zachtjes terug. Het vlees werd gretig geaccepteerd. Hoewel klapstuk
voor hem een zeldzaamheid was, zat Flip tevreden toe te kijken.
Je kon zien dat Pippie al een hele tijd niets gegeten had, want het stuk
was zo weg. Pippie keek hem vragend aan, maar Flip had niet meer.
"Maar morgenochtend krijg je meer," beloofde hij en liet Pippie
drinken uit de beker die hij bij de afwas in zijn broekzak had gesmokkeld
en bij het w.c.- fonteintje met water gevuld. Met een natgemaakt restje
zakdoek verwijderde hij zachtjes wat vuil van Pippie's vacht.
De volgende ochtend smokkelde Flip het grootste deel van zijn ontbijtboterhammen
naar de zolder. En ook zijn lunch en een deel van zijn avondeten verdween
daar in de maag van Pippie.
's Middags ging hij onder het mom dat hij buiten in de sneeuw ging spelen
langs de politiepost in de wijk. Maar daar waren geen meldingen binnen
gekomen dat er een bruin hondje werd vermist.
Een vriendelijke agent legde hem uit waar de dichtstbijzijnde dierenarts
was. Dat was een flink eind lopen.
Flip liep zo hard hij kon, als hij zo lang uit de buurt van huis was, zou
vast een van zijn broers of zussen zich afvragen waarom ze hem niet konden
vinden.
Met enige moeite vond hij het huis van de dierenarts. Daar hing een papier
op de deur: 'Wegens vakantie gesloten tot 3 januari. Voor spoedgevallen
bel:...'
Dan moest hij naar een telefooncel! Maar hij had geen geld bij zich.
De hele weg naar huis herhaalde hij het telefoonnummer in zichzelf. Op
zijn kamertje schreef hij het gauw op een papiertje.
"Waar was je nou?" vroeg zijn broer Johan.
"Huh? Oh, in het park."
"Dat had je ook wel eens mogen zeggen. Ik wil wel mee naar het park,"
pruilde Johan.
"En mij weer onder de sneeuwballen gooien zeker. Nee, dank je,"
zei Flip.
"Je moet lekker boodschappen doen," zei Johan.
"Oh ja? En waarom jij niet?"
"Ik moet morgen."
Flip deed zijn mond open, maar bedacht zich. Dat kwam mooi uit. Dan kon
hij bij de winkel meteen in de telefooncel bellen. Maar het duurde een
tijd voor zijn moeder het boodschappenlijstje gemaakt had en toen Flip
bij de telefooncel kwam, was het al bijna donker.
"De dierenarts is niet thuis. Is het dringend?" vroeg een vriendelijke
vrouwestem.
"Uh, nou het pootje van mijn hond is gebroken," zei Flip.
"Weet je dat zeker?" vroeg de vrouw.
"Uh, nou eh, het lag zo raar en hij kan niet lopen."
"Hoe kwam dat?" vroeg de vrouw.
"Dat weet ik niet."
"Oh." zei de vrouw. "Hoe zei je dat je heette?" vroeg
ze.
"Uh, Flip."
"Flip, en hoe nog meer?
" O jee, dacht Flip.
"Pi- Pips" bedacht hij toen.
"Pips?" vroeg de vrouw verbaasd.
"Flip, geef me je moeder maar even."
"Uh, uh... Dat kan niet."
"Dat kan niet?"
"Nee, uh, ik sta in een uh, telefooncel enne..."
"Zijn jullie al eens eerder hier geweest?" vroeg de vrouw.
"Uh, uh.. Nou eh, ik geloof 't niet," stamelde Flip.
"En je weet zeker dat het gebroken is? Of is het gekneusd?"
"Uh eh, dat weet ik niet," zei Flip.
"Weet je wat je doet Flip? Om zeven uur is de dierenarts er weer en
dan kom je met je hond en je vader of moeder even hierheen, goed?"
"Met m'n.... Eh ja, eh nee."
"Nee?! Je neemt me toch niet in de maling he Flip?"
"Ja, eh nee.. ik eh... mmm." Hij wist nu echt niet meer wat ie
moest zeggen.
"Tot zeven uur dan he, Flip."
"Eh ja, eh "
"Dag Flip." Klik.
Z'n vader of moeder mee! Wat moest ie nu?
Onder het eten vroeg hij aan z'n moeder: "Wat is het verschil tussen
gebroken en gekneusd?"
Zijn moeder keek hem verbaasd aan. En meteen daarna een beetje geschrokken.
"Heb je je bezeerd?" vroeg ze.
"He? Nee. Maar ik wilde het gewoon weten."
"Als iets gekneusd is, is het meestal alleen dik," antwoordde
zijn vader. Gekneusd is meestal snel over. Maar gebroken... "
"Maar hoe weet je nou of iets gebroken is of gekneusd?"
"Als iets gebroken is, kun je dat meestal voelen omdat je een botje
voelt bewegen of een scherp stukje voelt of zo. Maar waarom wil je dat
weten?"
"Uh, gewoon, zomaar."
Flip hoopte maar dat hij nog genoeg rood van de buitenlucht op z'n wangen
had om z'n andere kleur achter te verbergen.
Zodra hij na het eten zijn kans schoon zag, sloop hij weer naar de zolder.
Voorzichtig haalde hij de lapjes en het liniaaltje van Pippies pootje.
Pippie gaf een korte blaf toen Flip voorzichtig aan de dikke plek op z'n
pootje voelde.
"Sssst!" siste Flip.
Terwijl hij met zijn ene hand het kopje van de hond aaide, onderzocht hij
zo goed en zo kwaad als het ging, het pootje. Maar hij voelde nergens iets
scherps of iets schuiven.
Opgelucht haalde Flip adem.
"Ik geloof dat we geluk hebben, ouwe jongen," zei hij. "En
je ziet er al een stuk beter uit!"
Alsof Pippie het met hem eens was, kwispelde hij, voor het eerst sinds
Flip hem had gevonden, met zijn staart.
Maar er was nog een groot probleem, merkte Flip, toen hij begreep waarom
hij een natte knie kreeg... Hoe kon hij dat nou opruimen zonder dat iemand
dat in de gaten kreeg?
Maar de volgende ochtend had Flip alweer een idee.
Bij hem in huis kwam geen krant. Zijn ouders konden het geld daarvoor niet
missen.
"Ik denk dat de groenteman in deze tijd best weer oude kranten kan
gebruiken," zei hij tegen zijn moeder. Even later ging hij met hun
houten slee en een van zijn kleine zusjes langs de huizen om kranten op
te halen.
Wat hij verwacht had, gebeurde. Zijn zusje wilde na een uurtje weer terug
naar huis.
Met veel ingewikkelde trucjes lukte het hem een groot deel van de kranten
in de schuur achter hun huis te smokkelen. De rest bracht hij met de slee
naar de groenteman, die hem er een zak appels voor gaf.
"Het zijn er elf", zei de groenteman nog.
Flip dacht: En mijn vader en moeder dan? Zou hij meer appels gekregen hebben
als hij ook die stapel die nu in de schuur lag aan de groenteman had gegeven?
Het werd steeds moeilijker om Pippie op zolder verborgen te houden.
Flips broertjes en zusjes vroegen steeds vaker: "Waar was jij nou?".
En hoewel het Flip heel blij maakte te merken dat Pippie snel begon op
te knappen, zorgde dat ook voor steeds grotere problemen.
Als hij de zolderdeur open deed kwam Pippie al naar hem toegelopen. Iedere
keer een stukje vrolijker. Flip had al een keer zijn handen om Pippie's
bek moeten leggen om z'n vrolijke geblaf te stoppen. Pippie leek het begrepen
te hebben, maar Flip snapte ook wel dat het niet lang meer zou duren voor
Pippie niet meer genoeg zou hebben aan zijn verblijf op zolder.
Hij ging elke dag naar de politiepost, maar nog steeds was er niemand die
een hondje als Pippie leek te missen.
Hij had al een paar vriendjes van zijn school gevraagd of zij misschien
een hondje wilde. Maar geen van de jongens dacht dat het mocht van thuis.
Aan geen van de jongens durfde hij te vertellen van Pippie. Als ze dan
vroegen, "waarom vraag je dat?" zei hij kort: "Ik wou gewoon
weten of jij een hond zou mogen van je vader en moeder."
De tijd drong en het ergste moest nog komen.
Het was bijna kerst en vroeg of laat zou zijn moeder op zolder komen om
de doos met kerstversieringen te halen.
Een kerstboom konden ze niet betalen, maar moeder kocht ieder jaar een
paar ballen die ze met een lintje op allerlei plaatsen in de huiskamer
ophing.
Misschien zouden ze volgend jaar een klein boompje kopen, ballen hadden
ze nu bijna genoeg. En ja, als moeder die ballen ging halen, wat dan? Ze
zou Pippie zeker zien, want die stond al bij de deur te wachten als Flip
die open deed.
Flip dacht en dacht, maar kon geen oplossing vinden. Want ook als hij een
manier zou bedenken om te zorgen dat hij de kerstballen kon halen... waren
er nog problemen zat.
Die kranten. Waar moest hij daarmee heen? En hij merkte ook dat hij steeds
vaker honger begon te krijgen... En Pippie kon toch niet de rest van zijn
leven op zolder blijven???
Nee, er zat niets anders op dan alles eerlijk op te biechten.
Maar wat zou er dan met Pippie gebeuren? Maar er was geen andere oplossing;
er zat dus niets anders op.
Elke donderdag werkte moeder bij mensen in de huishouding. Dan paste
de buurvrouw op de kleintjes en in de vakanties deed Flip dat. Ook die
donderdag voor Kerst paste hij op zijn jongere broertjes en zusjes en hij
had er zijn handen aan vol. Weliswaar hielp zijn één jaar
jongere zusje Joke hem daarbij, maar Flip was wat blij toen zijn moeder
eindelijk thuis kwam. Met de dokter.
"Is er iets met vader?" vroeg Flip een beetje benauwd.
"Dat weet ik niet, maar de dokter wil nog even naar hem toe."
Het duurde even voor de dokter weer uit de slaapkamer van zijn ouders kwam.
"Nu, mevrouw Wildschut, het is in orde hoor," zei hij. "Na
de kerstdagen krijgt uw man nog één injectie en dan heeft
u goede kans dat hij met een maand, twee maanden, weer aan de slag kan
gaan."
Dat was goed nieuws! Uit blijdschap pakte Flip zijn moeder na het vertrek
van de dokter bij haar arm en maakte met haar een dansje door de kamer.
"Zou je niet eens naar je vader gaan," lachte zijn moeder.
Dat liet Flip zich geen tweede keer zeggen. Zijn vader zat rechtop in de
kussens en lachte tegen Flip die opgewonden op het bed ging zitten. "Wat
fijn hè, vader," was het enige wat hij zei en zijn vader knikte
tevreden.
"Ik zal nog wel een poosje moeten aansterken en flink moeten oefenen
om weer normaal te lopen, maar dat geeft niet. De dokter zegt dat ik nu
al met oefenen mag beginnen. Ik mag nu elke dag een half uurtje lopen.
Na de kerstdagen komt hij nog even kijken."
Flips ogen glommen toen hij zei: "Wat een mooi kerstcadeau, he vader?"
En zijn vader stemde daar helemaal mee in.
Even was het stil in de kamer en de stilte werd verbroken door moeder,
die de slaapkamer binnenkwam. Ook haar gezicht glom van blijdschap.
Nu moest hij het vertellen, vond Flip.
"Vader, moeder," begon hij aarzelend en toen zijn ouders hem
vragend aankeken, ging hij verder: "Ik moet u iets vertellen."
En met een aarzelende stem, die echter steeds vaster werd, vertelde Flip
hoe hij Pippie had gevonden, verstopt en verzorgd had. Hij vertelde dat
hij een baas had willen vinden, maar dat dat niet gelukt was. Dat hij naar
de dierenarts had gewild.Enzovoort enzovoort.
Het was een hele opluchting voor hem dat hij al zijn jokkerijen, al zijn
stiekem doen kon vertellen.
Zijn ouders lieten hem rustig uitpraten. Maar toen hij klaar was vroeg
zijn moeder: "Dat eten dat je steeds achter hield was dus voor Pippie?"
Verbaasd keek Flip haar aan. "U wist het..."
"Niet al die tijd. Maar sinds gisteren weet ik het zeker. Ik heb hem
ook al gezien. Ik moet zeggen, het is een schat van een beestje."
"Bent u niet boos op me?" Flip was verbaasd en blij tegelijk.
"Dat niet. Ik vind het zelfs heel goed van je. Maar het was toch niet
nodig dat je er om jokte?"
Nu vertelde Flip waarom hij had gejokt. "Ik dacht, we hebben al zo
weinig geld voor eten en zo en..."
Zijn moeder had glinsterende ogen toen ze zei: "Malle jongen. En nu
is het nog een beetje voor niets geweest ook."
Niet-begrijpend keek Flip haar aan.
"Je weet, die mevrouw waar ik donderdags werk? Die is al enige tijd
haar hondje kwijt. Hetzelfde hondje dat jij nu verzorgt. Ik heb haar vanmorgen
verteld dat jij Kees, zo heet hij werkelijk, verzorgt. Ze had hem nog niet
zo lang, hij is nog vrij jong, en hij was plotseling weggelopen. Je begrijpt
dat ze hem graag terug wil hebben. Over een uurtje komt ze Kees halen."
Mevrouw Wildschut streek haar zoon zachtjes over zijn haar. Grote tranen
biggelden over Flips wangen.
"Ik begrijp dat je het moeilijk vindt, maar ja, die mevrouw is natuurlijk
dolblij, dat begrijp je toch wel?"
Dat begreep Flip wel. Maar hij begreep nu ook dat naar een baas zoeken
voor Pippie toch iets heel anders was dan een baas vinden.
"Sorry, ik doe kinderachtig."
"Ga die Kees, eh, Pippie nu maar eens van die zolder halen,"
zei zijn vader.
Met een bedroefd gezicht liep Flip de slaapkamer uit. Het was een hele
slag voor hem. Nu begreep hij pas hoe veel hij van Pippie, oh nee, Kees,
was gaan houden. Maar ja, er was niets aan te doen. Pippie had al een baas.
Verdrietig aaide hij Pippie, die hem blij tegemoet kwam, over zijn kop.
"Je moet weg, ouwe jongen," zei hij en hij kon het niet helpen
dat er weer tranen tevoorschijn kwamen.
Pippie blafte. Alsof hij wist dat dat nu ook niets meer uitmaakte...
"Zul je me een beetje missen?" vroeg Flip aan de hond.
Pippie jankte zachtjes en likte Flip in zijn gezicht.
"Ik kom je nog wel eens opzoeken, als het mag," stelde Flip Pippie
en zichzelf gerust.
"Kom, je mag naar beneden," bedacht hij zich toen.
Beneden werd het een uitgelaten boel. Flips broertje en zusjes verdrongen
zich om het hardst om Pippie, die duidelijk van de aandacht en alle ruimte
genoot. Toen ging de bel.
"Dat zal je vrouwtje wel zijn," zei Flip.
Dat was inderdaad zo, maar het vreemde was, dat ze amper aandacht aan Kees
schonk.
"Zo, ben jij Flip," zei ze, na Kees, alias Pippie, een vluchtige
aai te hebben gegeven. "Je bent zeker erg dol op Pippie he?"
Ja, dat was Flip. Maar hij wilde dat ze nu maar gauw met de hond wegging,
anders ging hij vast weer huilen en dan stond hij lelijk voor aap, vond
hij.
"Nu, ik hoop dat je erg goed voor hem bent."
"Ik?" Flip snapte er nu helemaal niets meer van.
Maar zijn moeder kwam hem te hulp: "Mevrouw bedoelt dat je Pippie
mag houden, Flip!"
"Ik?" vroeg Flip weer en hij streek eens langs zijn ogen. Droomde
hij?
"Ja, wij hebben eigenlijk geen tijd voor een hond," legde de
mevrouw uit. "Mijn man en ik zijn vaak op reis en dan is de hond meestal
alleen thuis. En jullie schijnen het nogal goed met hem te kunnen vinden.
Nu, ik ga er weer vandoor. Dag Flip."
Flip kon zijn oren en ogen niet geloven. Hij mocht Pippie houden!
Vragend keek hij zijn moeder aan. Die knikte van ja, dat het ook van haar
mocht en ook vader knikte.
Van pure blijdschap vloog Flip de vreemde mevrouw om haar nek en gaf haar
een dikke pakkerd op allebei haar wangen.
"Nou, nou," lachte ze. En ook Pippie was uitgelaten alsof hij
ook alles begreep en misschien deed hij dat ook wel. Hij leek helemaal
geen last van zijn poot meer te hebben, want hij sprong als een dolleman
en blafte dat horen en zien je verging.
En toen Flip de mevrouw bij de deur uitzwaaide riep hij: "Dit is het
mooiste kerstgeschenk dat ik had kunnen bedenken!"
MARJA OOSTERMAN