In deze file publiceerden we eerder het korte verhaal 'De Kers'.
NORA KAPTEIN gaat nog steeds door met het schrijven van, vaak heel korte,
kinderverhalen. Maar ondertussen ontwikkelt deze auteur zich steeds verder.
Zoals blijkt uit haar eerste manuscript. Ze won er bijna een debuut- prijs
mee, maar zag op het laatste moment de publikatie die aan die prijs verbonden
was, aan een voor volwassenen bedoeld manuscript worden toebedeeld.
Wij van NoPapers zijn ervan overtuigd dat dit manuscript ooit de verdiende
druk zal bereiken. In de tussentijd bieden we u hierbij vast het eerste
hoofdstuk aan uit het kinderboek KABOUTER GROSSIUS;
Kabouter Grossius krijgt een brief
Kabouter Grossius sluit met een zucht zijn winkel. Weken al heeft
hij zo goed als niets verkocht. Niet omdat zijn spullen zo slecht zijn.
Nee, dat zeker niet. Die zijn van de allerbeste kwaliteit. Maar steeds
meer kabouters en boselfen trekken weg uit het Lijsterengbos, waar de mensen
steeds vaker dingen vernielen of hun afval laten slingeren. Grossius kijkt
zijn winkel rond. Misschien moest hij ook maar weggaan, en ergens anders
opnieuw beginnen.
"Tik, tik, tik!" Er wordt op de deur geklopt.
Grossius trekt verbaasd zijn wenkbrauwen op. Wie kan dat nu nog zo laat
zijn?
Hij opent de deur. Voor hem staat een grote kraai.
"Goede avond meneer kraai, kan ik u van dienst zijn?"
"Ben jij Grossius?"
"Ja meneer, die ben ik."
"Dan heb ik een brief voor je."
De kraai haalt tussen zijn veren vandaan een brief. Grossius buigt zich
voorover en neemt de brief aan.
"Dank u. Wilt u misschien iets drinken?"
"Nou dat sla ik niet af."
"Komt u dan binnen."
Grossius gaat de kraai voor, naar zijn woonkamer achter de winkel. Hij
legt de brief op tafel en steekt de lamp aan.
"Wat wilt u drinken? Ik heb water uit de bron, vlierbessensap, berkesapwijn
of sparrebier."
"Vlierbessensap. Ik moet nog vliegen."
Grossius neemt de fles met sap, glazen en een schaal beukenotekoekjes uit
de kast. Hij schenkt de glazen vol en schuift de schaal met koekjes naar
de kraai.
"Tast toe."
De kraai, hongerig van zijn tocht, laat zich dat geen twee keer zeggen.
Als de schaal bijna leeg is pakt hij zijn glas, en drinkt het in één
teug leeg.
"Wilt u nog een glas?"
"Graag."
De kraai houdt zijn glas op en boert. Na zijn tweede glas kijkt de kraai
naar de brief op tafel.
"Moet je hem niet lezen?"
"Ja, natuurlijk. Wilt u het antwoord gelijk mee hebben?"
De kraai lacht. "Nee zeg, dank je. Ik ga zo verder naar het Noorden."
"Dan zal ik hem straks lezen. Vertelt u eens, waar komt u vandaan?"
"Ik kom uit het Zuiden, waar ik tussen de groene heuvels gejaagd heb."
"Wonen daar óók kabouters? En wie heeft u die brief
meegegeven?"
"Jazeker. Lees de brief en je weet het."
De kraai lacht krassend. "Ik ga, gegroet."
"Wacht, dan laat ik u er even uit."
Grossius loopt snel de winkel door en opent de deur.
"Bedankt voor de brief meneer en goede vlucht."
"Tot ziens."
De kraai vliegt met een trage vleugelslag weg tussen de bomen. Grossius
sluit de deur en loopt naar de kamer terug. Hij pakt de brief op en bekijkt
hem van alle kanten. Er staat geen afzender op, alleen zijn naam en adres.
Gespannen maakt hij hem open. Bij het lamplicht leest hij:
"Geachte heer Grossius,
Het is onze droeve plicht u mede te delen dat uw oom Serinus is gestorven, op 13 april van dit jaar. Daar u het enige in leven zijnde familielid bent, wordt u verzocht zich zo spoedig mogelijk te melden bij ons kantoor, in verband met uw erfenis. Wij hopen u spoedig te mogen ontvangen.
Uw dienaren,
Advokaten Presiessius en Zoïsit, Elzetterbos."
Grossius laat zich op zijn stoel vallen.
"Ik héb geen oom Serinus. Dit moet een vergissing zijn."
Hij leest de brief nog een keer en nog een keer. Dan staat hij op en loopt
naar de boekenkast. Hij pakt het familieboek en bladert het door, tot hij
de naam van zijn vader ziet. Verbaasd leest hij:
"Pratius en Serinus, broers."
Grossius gaat weer zitten; het boek legt hij voor zich op tafel.
Leefde zijn vader nou nog maar. Dan kon hij hem vragen waarom hij nooit
over zijn broer heeft gesproken. Hij piekert en piekert. Wat moet hij nu
doen?
Het is al laat als hij gaat slapen. 's Nachts droomt hij dat hij
tussen veel mensen staat, en geen kant op kan. Ineens verandert het beeld
en er verschijnt een lang metalen monster dat alle mensen opslokt, en hem
ook.
Gillend wordt hij wakker.
Bibberend staat hij op en pakt een glas water. Na wat gedronken te hebben
gaat hij weer naar bed, en het duurt niet lang of hij slaapt alweer.
Opnieuw droomt hij, maar nu is alles anders. Het is groen om hem heen;
bloemengeuren zweven hem tegemoet. Hij hoort vogels zingen en alles is
mooi en goed. Wazig verschijnt er een jonge kaboutervrouw.
Steeds duidelijker wordt haar beeld. Haar lange blonde haren vallen als
een gouden waterval om haar heen tot op haar enkels. Haar lachende ogen
zijn als donkere bosbronnen. Ze wenkt hem met haar slanke hand. Hij wil
opstaan, maar kan het niet. Hij strekt zijn handen naar haar uit. Langzaam
vervaagt ze...
Zwetend wordt hij wakker. Een lijster voor zijn raam zingt een lied in
het prille morgenlicht. Grossius staat op en gaat voor het raam staan.
In gedachten ziet hij het kaboutervrouwtje voor zich staan. Na zijn ontbijt
loopt hij de winkel in en kijkt eens goed om zich heen. Hij loopt langs
de rekken met kleding, langs de planken met koperen pannen, en houten en
tinnen borden. Eén voor één bekijkt hij de sieraden.
Hij zucht diep.
"Goed, ik ga," zegt hij ineens hardop. "En ik neem alleen
wat kleding, sieraden en geld mee. Verder eten en drinken voor onderweg.
Dan moet Sinkel mijn winkel maar overnemen."
Nu zijn besluit eenmaal gevallen is, heeft hij haast. Hij pakt zijn schoudertas
en stopt daar alles in wat hij mee wil nemen. Het geld bergt hij in een
zakje onder zijn buis. Nog éénmaal dwaalt hij door zijn huis
en zijn winkel. Neemt afscheid van zijn spullen. Pakt het familieboek van
tafel en stopt het in zijn tas. Hij slaat zijn schaduwgroene cape om, die
gevoerd is met schaduwgrijs, en verlaat de winkel. Plechtig sluit hij af
en gaat naar zijn vriend Sinkel. Daar legt hij alles uit. Sinkel vindt
het jammer dat Grossius weggaat, en hoopt dat hij gauw terug zal komen.
Grossius haalt zijn schouders op. "Misschien Sinkel, misschien ook
niet. Maar nu moet ik gaan. Het ga je goed, vriend."
"Dag Grossius. Goede reis."
Nog éénmaal kijkt Grossius om en zwaait. Dan zet hij er flink
de pas in, naar het Zuiden. Op zoek naar het Elzetterbos.
NORA KAPTEIN