FRITS TEN HOVE heeft zich toegelegd op het schrijven van verhalen
voor kinderen in de leeftijdsgroep van 4 tot ca. 12 jaar.
Frits is van mening dat ook kinderen voor hun plezier mogen lezen of worden
voorgelezen. Verhalen hoeven dus niet perse 'belerend' te zijn.
Echte leer-elementen komen in zijn verhalen uitsluitend voor als deze elementen
op 'natuurlijke' wijze in het verhaal kunnen worden geïntergreerd
en daar geen speciale omwegen voor nodig zijn.
Dit standpunt komt voort uit zijn idee dat kinderen volwaardige individuen
zijn met hun eigen wijsheden, waar zij menig volwassene versteld mee kunnen
doen staan.
Het verhaal 'HET ONDEUGENDE KABOUTERTJE' is bedoeld voor de leeftijdsgoep
van 5 tot ca. 9 jaar.
Het ondeugende kaboutertje
"HOI!" juichte Kareltje. "Wanneer gaan we, ma?"
Als het aan Kareltje lag had hij dat niet hoeven te vragen. Het liefst
had hij onmiddellijk zijn jas van de kapstok gepakt om te vertrekken.
"Over een half uurtje! Tenminste, als je opschiet, want je hebt je
nog niet gewassen!"
"Ik ben zo klaar, ma!" danste Kareltje. Nog nooit was hij zo
snel de kamer uit gerend, de trap op en de badkamer in om zijn gezicht
nat te maken. Maar ja, vandaag had Kareltje een goede reden om op te schieten.
De Efteling! Hij en zijn moeder zouden naar de Efteling gaan! Dat heerlijke
pretpark met die grote speeltuin en het Sprookjesbos!
Vlug... vlug... de handdoek! Waar is de handdoek! "Vergeet je tanden
niet!" riep moeder van onderaan de trap. "N... nee!" schreeuwde
Kareltje zenuwachtig terug. Hij pakte het washandje weer op en haalde het
over zijn tanden. In de spiegel zag hij wat hij deed.
Hij haalde het washandje voor zijn mond weg en begon te lachen. "Rare
ik!" mompelde hij. "Sta ik mijn tanden te wassen! Poetsen moet
ik natuurlijk!" Hij legde het washandje neer en pakte zijn tandenborstel
uit het glas op de wastafel. Snel draaide hij de dop van de tube en kneep
flink. De tandpasta spoot eruit tegen de spiegel. "Oei! Als mama dat
ziet..." Kareltje greep de handdoek en poetste de spiegel schoon.
Nou ja, schoon...
De spiegel zat nu onder de witte strepen, maar misschien zag mama dat niet,
hoopte hij. Vlug haalde Kareltje nu de borstel een paar keer over zijn
tanden, spoelde zijn mond en rende de badkamer uit. "Klaar ma!"
kwam hij de trap afgehuppeld. "Mooi, ik ook! Snel naar de auto dan!"...
De reis duurde lang, vond Kareltje. "Zijn we er al bijna?"
vroeg hij telkens aan zijn moeder.
"Ja, hoor! Maar als je het blijft vragen duurt het alleen maar langer!"
jokte zijn moeder om van het gezeur af te zijn. Kareltje hield zijn mond.
Hij tuurde alleen nog maar uit het raam of hij de Efteling kon zien liggen.
"We zijn er!" zei zijn moeder plotseling.
"Echt?" vroeg Kareltje een beetje ongelovig.
"Ja, tuurlijk! Ik jok toch nooit tegen jou?" zei moeder.
"Nee!" gaf Kareltje toe.
Moeder stuurde de auto naar een plek waar nog veel meer auto's stonden.
Daar stopte ze, stapte uit, haalde een grote tas uit de auto en liet daarna
Kareltje uitstappen. Samen liepen ze naar de ingang. Daar bleef moeder
staan en keek om zich heen.
"Gaan we niet naar binnen mam?"
"Nee...., nog niet! We moeten heel even wachten!"
"Waarom dan ma? Ik wil niet wachten, ik wil naar binnen!"
"Ja, ja! Zometeen! Nog heel even wachten zei ik!"
"Hè!" zuchtte Kareltje. Hij keek naar de ingang en zag
een lange rij mensen naar binnen gaan. "We moeten opschieten, hoor
ma! Straks kunnen we er niet meer in. Dan is het vol!"
"Zó snel niet, Kareltje! Er kunnen heel veel mensen naar binnen!"
Weer zuchtte Kareltje. Het wachten duurde lang. En Kareltje begreep helemaal
niet waarom ze moesten wachten.
Niet lang daarna begon moeder te zwaaien naar een vrouw in de verte.
"JOEHOE! JOKE! IK BEN HIER!" riep ze.
"Tante Joke!" bedacht Kareltje. "En nee... ze heeft die
vervelende Jantje ook meegenomen." Ja hoor, achter tante Joke liep
een dreinende Jan....
Kareltje trok een lelijk gezicht.
"Wat is er Kareltje? Ben je niet blij dat je neefje er ook is?"
"Nee!" antwoordde Kareltje boos. "Jantje vindt nooit leuk
wat ik leuk vind, en hij wil altijd zijn zin doen!"
Moeder schudde haar hoofd.
"Dat wil jij ook altijd!" zuchtte ze. "Maar ik wil dat je
vandaag leuk met Jantje speelt en geen ruzie maakt, anders gaan we onmiddellijk
weer naar huis! Heb je dat begrepen?"
Kareltje stond beteuterd voor zich uit te kijken.
"Aha... Daar hebben we Kareltje!" lachte tante Joke al vanaf
een afstandje.
Met een paar grote passen stond ze voor Kareltje, bukte en kneep hem stevig
in zijn wang. Kareltje probeerde zijn hoofd weg te trekken, maar tante
hield het velletje van zijn wang stevig tussen haar duim en wijsvinger
geklemd. "Au!" schreeuwde Kareltje, "Dat doet zeer jòh!"
Moeder pakte Kareltje bij zijn schouder en begon eraan te schudden.
"Je moet je niet aanstellen. Zo stevig pakte tante je niet beet!"
"Wèl!" beweerde Kareltje met een boos gezicht. Hij vond
er nu al eigenlijk niets meer aan. Bah! Waarom moesten tante Joke en Jantje
nu net vandaag naar de Efteling komen? Zij hadden toch ook morgen kunnen
gaan?
"Nà! Nou niet zo lelijk meer doen, want we gaan naar binnen!"
probeerde moeder Kareltje op te vrolijken. Ze duwde Kareltje voor zich
uit naar de ingang.
Nadat moeder kaartjes had gekocht om naar binnen te mogen, liep ze onmiddellijk
door in de richting van het zwembad, al maar babbelend met tante Joke alsof
ze haar al in geen jaren had gezien. Jantje liep aan de hand van tante
Joke. Kareltje volgde op een paar passen afstand.
"Zo!" zei moeder, toen ze bij het zwembad waren. Ze draaide zich
om naar Kareltje.
"Tante Joke en ik gaan zwemmen en daarna zonnen op het grasveld bij
het zwembad. Jij en Jantje mogen doen wat jullie willen. Jullie moeten
wel bij elkaar blijven hoor! En als er iets is, dan kunnen jullie ons hier
vinden."
Moeder graaide in haar tas naar haar portemonnaie. Ze gaf Kareltje en Jantje
ieder vijf gulden. "Hier kunnen jullie snoep voor kopen, maar niet
alles in een keer opmaken, hoor!"
Kareltje pakte zwijgend de vijf gulden van zijn moeder aan. Jantje ging
op zijn tenen staan en wilde de moeder van Kareltje een kus geven. "Dank
U wel!" zei Jantje beleefd.
"Niets te danken hoor!" zei moeder terug. Ze keek naar Kareltje.
"En neem jij nou eens een voorbeeld aan je neefje! Die zegt tenminste
nog netjes 'dankjewel'!"
Kareltje haalde zijn schouders op. Het kon hem niks schelen. Jantje was
een slijmerd, vond hij. Moeder en tante Joke draaiden zich om en lieten
de kinderen achter.
"Ik wil naar de draaimolen!" zei Jantje toen de beide moeders
uit het zicht waren verdwenen.
"Ik niet! Ik wil naar het sprookjesbos!" Kareltje keek om zich
heen of hij het sprookjesbos ergens kon zien.
"Ik wil in de draaimolen!" zei Jantje weer.
"Ik hou niet van sprookjes!"
"Dan ga jij toch naar de draaimolen?" zei Kareltje boos. "Dan
ga ik gewoon naar het sprookjesbos!"
"Nee!" begon Jantje te dreinen. "We moesten bij elkaar blijven,
en ik wil naar de draaimolen!"
Jantje draaide zich om en begon te lopen. Na een paar passen stopte hij
en keek achterom. Kareltje stond nog steeds op de plek waar hij al die
tijd had gestaan.
"Je moet meekomen, anders ga ik het zeggen!" dreigde Jantje.
"Rotjong!" mompelde Kareltje en begon Jantje langzaam achterna
te lopen...
Bij de draaimolen rende Jantje hard vooruit. Hij had haast om erin
te komen.
Kareltje bleef op een afstandje staan. Hij zag hoe Jantje een plaatsje
in de molen vond.
De molen begon te draaien.
Verveeld keek Kareltje toe. Jantje had veel plezier, zag Kareltje. Jantje
juichte, en keek alle kanten op.
Kareltje deed langzaam een paar stappen bij de draaimolen vandaan. En nog
een stapje... en nog een... Jantje had niets in de gaten.
"Prima!" mompelde Kareltje. "Jantje merkt er nu toch niets
van als ik wegga! Laat hij maar mooi in die draaimolen blijven! Ik ga naar
het sprookjesbos!"
Kareltje bekommerde zich niet meer om zijn neefje. Hij draaide zich om
en liep weg, zijn neus achterna.
Kareltje had geen flauw idee waar het sprookjesbos was. Maar ook dat kon
hem niet echt iets schelen. Kareltje had lol. Stilletjes begon hij te lachen.
Hij probeerde zich het gezicht van Jantje voor te stellen als hij uit de
draaimolen zou stappen en zag dat Kareltje verdwenen was.
"Net goed!" bedacht Kareltje...
Het sprookjesbos was moeilijker te vinden dan Kareltje gedacht had.
Hij voelde dat zijn benen moe werden. Op een grasveld zag hij, iets verderop,
een grote, oude boom staan. Kareltje slenterde naar de boom en ging er
tegen aan zitten. Hij deed zijn ogen dicht. Hij moest weer aan Jantje denken.
Kareltje grinnikte. Zou die klikspaan al aan zijn moeder verteld hebben
dat hij weggelopen was? Vast wel! Hihi! Eigen schuld! Moesten ze hem maar
niet opschepen met die kwal van een Jantje!
Iets kriebelde over zijn been. Kareltje wreef, zonder te kijken, met zijn
hand over zijn been.
"He! Zeg! Kijk een beetje uit wil je?" zei een piepstemmetje.
Verbaasd deed Kareltje zijn ogen open. Hij keek naar zijn been. Een klein
mannetje met een rood puntmutsje klauterde omhoog naar zijn knie.
"Wa... wie... wie ben jij?" stamelde Kareltje....
"Wie ik ben? Driekes de Olifant! Dat zie je toch?" zei het mannetje
brutaal.
"O... olifant?" vroeg Kareltje verbaasd.
"Nee! Natuurlijk niet! Stomkop! Ik ben een kabouter! Hebben ze jou
dan nooit verhaaltjes over kabouters voorgelezen?"
"Jawel!"
"Nou dan! Dan zaten er vast ook wel plaatjes bij waar kabouters op
stonden!"
"Eh... ja!"
"Hèhè! Zijn we wakker?"
"Al... allang!" verweerde Kareltje zich. Hij begreep niet goed
wat de kabouter daarmee bedoelde, maar vroeg het niet.
"Zeg..." begon de kabouter ineens vriendelijker. "Dat was
een leuk kunstje wat je zonet hebt geflikt."
"Wat? Waar heb je het over? Wat bedoel je?"
"Nou, dat je bent weggelopen bij die andere jongen!"
"O, bij Jantje!" Kareltje begon weer te grinniken. "Die
stommerd! Eigen schuld!"
"Ja,ja! Ik mag jou wel! Jij bent lekker ondeugend, net als ik!"
"Ondeugend? Ik?" Kareltje wees onschuldig met zijn vinger naar
zichzelf.
"Jazeker! En daarom wil ik best vriendjes met jou worden!" zei
de kabouter.
Kareltje keek heel verbaasd.
"Zal ik me even voorstellen? Ik ben Oka, de ondeugende kabouter! En
hoe heet jij?"
De kabouter stak zijn kleine handje uit naar Kareltje.
"Ik... eh heet Kareltje."
"Kareltje? Alleen maar Kareltje? Niet OKareltje, of Ondeugende Kareltje
of zoiets?"
Nu was de beurt van de kabouter om verbaasd te zijn.
"Nee! Hoezo?" wilde Kareltje weten.
"Nou, omdat iedereen mij Oka noemt. O van ondeugend en ka van kabouter.
Waarom staat er dan bij jou geen 'O' voor je naam?"
Kareltje schudde zijn hoofd. Hij wist niet wat hij moest zeggen.
"Nou ja, doet er niet toe!" zei Oka. "Maar wil je mijn vriendje
zijn ja of nee?"
"Natuurlijk!" antwoordde Kareltje beslist.
"Mooi! Doe dan je ogen maar weer dicht! Dan maak ik jou ook heel klein
en dan gaan we samen veel plezier maken, hier in de Efteling!"
"Klein maken? Kun je dat dan?"
"Ja zeg! Hoor eens, je weet toch dat kabouters een beetje kunnen toveren?
En als je samen met mij plezier wilt maken, dan moet je wel klein zijn.
Klein kunnen we ons goed verstoppen en iedereen voor de gek houden! Nou,
vooruit, doe je ogen dicht, voor er mensen aankomen!"
"Maar mama dan... en maak je me dan ook weer groot en..." stamelde
Kareltje.
"Niet zeuren! Ogen dicht!" gebood de kabouter.
Kareltje deed zijn ogen dicht.
De kabouter begon een liedje te zingen, waar Kareltje geen woord van verstond.
Het klonk erg vals. Hij kreeg er de kriebels van. Steeds meer.
Hij wilde zijn ogen open doen, maar dat lukte niet. Pas toen de kabouter
zijn liedje uit had gezongen verdwenen de kriebels en gingen de ogen van
Kareltje langzaam open.
Voor hem stond een grote kabouter.
"Haha!" lachte Kareltje. "Wat een tovenaar ben jij zeg!
Je hebt mij niet klein getoverd, maar jouzelf groot!"
"Dacht je dat?" glimlachte de kabouter. "Kijk maar eens
om je heen!"
Kareltje deed wat hem gezegd was. Hij schrok. Het gras was vreselijk gegroeid
in de tijd dat hij zijn ogen dicht had gehouden, en de boom waar hij tegenaan
had gezeten was nu verschrikkelijk hoog.
"Ik ben klein en jij bent klein! Kom nu snel mee! We gaan lol maken!
En denk erom dat de mensen je niet zien. En pas ook op dat ze niet op je
trappen, want dan ben je zo plat als een dubbeltje!"
Oka trok Kareltje aan zijn mouw en begon te lopen. Kareltje liep onwennig
mee. Telkens moest hij grassprietjes opzij duwen om er doorheen te kunnen
en de grond was erg hobbelig geworden, leek het. Maar dat kwam omdat hij
zelf nu zo klein als een kabouter was.
"Waar... waar gaan we heen?" wilde Kareltje weten.
"Eerst naar het sprookjesbos. Daar wonen een paar vriendjes van me!"
lachte de kabouter.
"Als we maar wel op tijd terug zijn, hoor!" zei Kareltje een
beetje bezorgd. "Mijn benen zijn nu veel kleiner en dus loop ik minder
snel! En ik moet wel op tijd terug zijn als mijn moeder naar huis wil!"
"Maak je maar geen zorgen! Ik zorg wel dat alles goed komt!"
lachte de kabouter.
En omdat Oka voor Kareltje uitliep, kon Kareltje niet zien, dat de kabouter
er heel gemeen bij keek toen hij dat zei...
"Echt doen hoor! Je moet me echt weer groot toveren!" zei Kareltje.
"Ja, ja! Dat doe ik heus wel!" beloofde de kabouter weer. "Kom
nou maar met me mee! Dan gaan we een grapje uithalen!"
"Een grapje?"
"Ja! Maar nou moet je wel een beetje stil zijn, want er zijn mensen
in de buurt en die mogen ons niet horen!"
"O, nee, goed! Ik zal wel fluisteren!" fluisterde Kareltje.
"Precies!" zei Oka. "Want als ze jou of mij zien, dan vangen
ze ons en dan kan ik je nooit meer groot toveren!"
Kareltje knikte. Hij had het begrepen.
Ze kwamen aan het eind van het grasveld bij een pad. Daar stond een bankje
en op dat bankje zat een mevrouw met een klein meisje. Allebei zaten ze
heerlijk aan een ijsje te likken.
"Ssssttt!" deed Oka met zijn vinger voor zijn mond. "Let
op! Dat wordt lachen. Maar jij moet hier blijven hoor! Kijk maar naar mij!"
"Goed!" fluisterde Kareltje terug. De kabouter verdween.
Voorzichtig sloop hij door het gras naar de bank. Gelukkig zaten de mevrouw
en het meisje met hun rug naar het grasveld, zodat ze Oka en Kareltje niet
konden zien.
Oka ging onder de bank zitten, bij de benen van de mevrouw. Hij keek om
naar Kareltje, die voorzichtig vanuit het gras zat te loeren naar wat er
ging gebeuren. De kabouter zette een grote glimlach op zijn gezicht. Toen
draaide hij zich weer om naar de benen van de mevrouw. Hij strekte zijn
armpje, pakte het been van de mevrouw beet en kneep zo hard hij kon in
haar vel.
"Au!" gilde de mevrouw.
Oka deed snel een paar passen naar achteren. Hij draaide zich weer lachend
om naar Kareltje, die hem verbaasd aan keek. Waarom zou Oka dat nou gedaan
hebben, vroeg hij zich af.
Oka draaide zich weer om en kneep nog een keer heel hard in het been van
de mevrouw.
"Au!" gilde de mevrouw opnieuw en zwaaide driftig met haar been.
Oka maakte zich uit de voeten en dook het gras weer in, terwijl de mevrouw
over de zere plek op haar been wreef.
Gierend van de lach kwam Oka weer bij Kareltje zitten.
"Zag je dat? Hoorde je hoe hard dat mens 'au' riep? Goed van mij he?"
schaterde de kabouter.
"Goed?" stamelde Kareltje? "Waarom deed je dat nou? Dat
was toch niet goed maar gemeen?"
"Gemeen?" vroeg Oka verbaasd. "Welnee! Niks gemeen! Ondeugend,
zul je bedoelen, en dat is toch leuk?"
"Iemand knijpen is gemeen!" vond Kareltje.
"Oja? Meen je dat nou?" Wilde Oka weten. "Vind je dat echt
gemeen? Ik durf te wedden dat jij ook wel eens iemand stiekem geknepen
hebt!"
Kareltje dacht na. Dat was waar! Verleden week nog, toen had hij Sandra
in haar arm geknepen toen hij langs haar liep. Zomaar, voor de lol!
"Zie je nou wel!" zei Oka, alsof hij de gedachten van Kareltje
kon raden.
"Kom!" zei Oka. "Ik heb dorst! We gaan wat limonade stelen
in het winkeltje!"
"St... ste... stelen?" stotterde Kareltje.
"Ja, wat anders! We kunnen toch niet zo maar tegen een mens zeggen
van he, geef ons eens wat te drinken? Dan vangen ze ons meteen en sluiten
ze ons op!"
"Ja... maar... stelen...?"
"Niet zeuren! Kom nou maar! Maar wel zachtjes. Denk erom wat ik gezegd
heb he? Als ze ons vangen kan ik je niet meer groot toveren!"
De kabouter trok Kareltje aan zijn arm met zich mee.
Iets verderop stond een houten hokje. Aan de voorkant was een groot gat
waar een aantal mensen voor stonden, en in het hok stond een mevrouw. Door
het gat zag Kareltje dozen vol met snoep en een heleboel blikjes met limonade.
"Hoe... hoe wil nou limonade stelen?" vroeg Kareltje een beetje
bang.
"Aan de achterkant is een gat, dat heeft een van mijn vrienden, Maarten
Muis, daar voor mij geknaagd. Daardoor kunnen we naar binnen."
"Maar al die mensen dan? Die zien ons dan toch?"
"Die gaan zo wel weer weg, als ze iets gekocht hebben. En dan gaan
wij naar binnen!"
"En die mevrouw dan, die binnen in dat hok staat?"
Kareltje was bang. Hij vond het helemaal niet zo'n goed idee van die kabouter.
"Dat zien we wel als we binnen zijn!" zei Oka. "Kom, nu
vlug het pad oversteken, nu ziet niemand ons!"
Oka rende het pad over.
Eventjes bleef Kareltje staan, maar toen rende ook hij naar de overkant...
Oka nam Kareltje mee naar de achterkant van het huisje. Daar wees hij naar
een gat in de muur.
"Dat is het gat dat Maarten Muis voor me heeft gemaakt!" zei
Oka trots. "Kom achter me aan, maar wel stil hoor!"
Oka kroop voorzichtig door het gat. Kareltje durfde niet goed. Hij bleef
staan.
Plotseling kwam het hoofdje van Oka weer door het gat naar buiten.
"Waar blijf je nou?" siste Oka. "Je moet wel meedoen hoor,
anders tover ik je niet meer terug in een gewoon jongetje!"
"Ai!" dacht Kareltje. Daar schrok hij toch wel van.
Het hoofd van Oka verdween weer.
Kareltje trilde op zijn kleine beentjes. Hij moest nu wel mee naar binnen.
Stel je voor, dat die kabouter hem echt niet terug zou toveren.
Heel voorzichtig stak Kareltje nu ook zijn hoofd in het gat. Hij keek naar
binnen. Overal stonden blikjes limonade en dozen snoep.
Oka pakte Kareltje bij zijn hoofd en trok hem naar binnen. Snel verstopten
zij zich achter een doos die vlakbij op de grond stond. Gelukkig had niemand
hen gezien.
"Welkom in Luilekkerland!" fluisterde de kabouter. "Wil
je een dropstaaf? Of zwart-wit? Wat dacht je van een kauwgombal?"
Kareltje schudde zijn hoofd.
"Wat nou?" vroeg Oka verbaasd. "Ben je ziek? Alle kleine
kinderen zijn toch gek op snoep? Die zeggen toch nooit nee als je vraagt
of ze iets willen hebben?"
"Eh..., ik... eh... ik heb geen trek!" sputterde Kareltje.
"Nou ja, moet je zelf maar weten. Ik heb in ieder geval wel trek en
ook reuze dorst!
Vooruit, je moet me helpen! Die doos daar met drop is open. Ik haal er
dropjes uit en jij sleept ze naar het gat en gooit ze daar doorheen naar
buiten!"
Oka keek even om het hoekje van de doos waar ze achter stonden, of iemand
hen kon zien.
Nee, snel stapte de kabouter naar de doos met drop. Het kleine mannetje
haalde er een groot stuk drop uit en sleepte het met zich mee naar Kareltje.
"Oh... wat groot! Zulke grote dropjes heb ik nog nooit gezien!"
zuchtte Kareltje.
"Dat komt omdat jij nu zo klein bent. Daardoor lijkt alles veel groter!"
grinnikte Oka.
"Aan deze hebben we voorlopig wel genoeg. Daar kunnen we wel een paar
dagen van snoepen, want onze buikjes zijn maar klein! Vooruit, duw jij
hem door het gat naar buiten, en kom dan helpen met dat blikje limonade
dat daar op de grond ligt."
Kareltje deed wat de kabouter hem gezegd had. Toen het dropje door het
gat verdwenen was, liep hij naar Oka die een blikje limonade voor zich
uit probeerde te rollen.
"Vooruit, helpen! Duwen!" fluisterde de kabouter.
Het blikje was zwaar voor die twee kleine deugnieten. Maar ze deden goed
hun best en langzaam begon het blikje te rollen. Heel zachtjes, heel voorzichtig
rolden ze het naar het gat.
"En nu naar buiten duwen!" zei de kabouter.
Dan ging nog moeilijker dan het blikje rollen, maar het lukte toch.
"Pffff! Wat een werk!" wreef de kabouter met zijn arm over zijn
voorhoofd. "Ik heb het er warm van. Nu gaan we eerst een lekkere slok
nemen!" stelde Oka voor.
Kareltje knikte. Hij had het er ook warm van gekregen. Dat het blikje gestolen
was, daar dacht hij niet meer aan. Ook hij had dorst.
"We zijn alleen een rietje vergeten. Dat moet jij pakken!" zei
Oka en wees naar een doos met rietjes.
"Goed!" knikte Kareltje en liep naar de doos.
Maar Kareltje was dom. Hij had er even niet aan gedacht eerst te kijken
of iemand hem naar die doos kon zien lopen.
Een meisje, dat net wat drop kwam kopen, zag de kleine Karel, juist toen
hij een rietje uit de doos pakte.
"Oh... kijk eens! Een kabouter!" riep ze.
Kareltje schrok. Hij keek op en zag het meisje naar hem wijzen.
Kareltje bleef stijf staan. Hij durfde zich niet meer te bewegen.
"Kijk.... Kijk dan!" schreeuwde het meisje weer.
Ze keek om zich heen, maar niemand van de grote mensen geloofde haar en
keek. Ook de mevrouw in het huisje niet.
"Kijk dan!" gilde het meisje opnieuw.
Kareltje stond nog steeds stil.
"He, stommeling!" riep Oka naar Kareltje. "Blijf je daar
wachten tot ze je gevangen hebben? Kom, snel ervan door!"
Oka liep naar Kareltje toe en trok hem aan zijn arm.
"Kijk! Nog een!" riep het meisje blij. "Het zijn er twee!"
"Ja, ja!" zuchtte een man naast het meisje. "Twee kabouters...
je kijkt te veel televisie!"
"Het is echt waar! Kijk dan toch! Daar staan ze!" begon het meisje
te huilen omdat niemand haar wilde geloven.
Oka trok Kareltje met zich mee.
Het meisje zag waar ze heen gingen. Ze gingen naar een gat, een gat in
de muur...
Het meisje bedacht zich niet. Ze rende naar de achterkant van het huisje.
Daar zag ze de twee kaboutertjes uit het gat te voorschijn komen. Oka zag
haar staan.
"O, o!" mompelde Oka. "Dat is jouw schuld Kareltje! Nou
moet ik dat meisje betoveren, voor dat iemand haar gelooft als ze zegt
dat ze ons gezien heeft!"
"Wat... wat wil je met haar doen?" stamelde Kareltje.
"Dat zul je wel zien!" zei Oka en wenkte het meisje dat ze naar
hem toe moest komen...
Het meisje liep lachend naar de twee kleine mannetjes.
"Hihi, zijn jullie echt kabouters?" giechelde het meisje.
"Tuurlijk!" zei Oka.
"O! Niemand wilde mij geloven toen ik dat net zei!"
"En gelukkig maar!" mompelde Oka. "Grote mensen mogen niet
weten dat kabouters echt bestaan! Het was heel dom van je om te roepen
dat je ons zag."
"Dat wist ik niet!" zei het meisje.
"Na, dan weet je het nu wel! En als je belooft dat het ook nooit meer
aan iemand zal vertellen, dan tover ik een hele mooie pop voor je."
Oka knipoogde tegen Kareltje.
"Echt waar?" riep het meisje gelukkig.
"Ik lieg nooit." loog Oka. "Ga maar lekker op de grond zitten
en doe je ogen dicht. Je mag ze pas weer open doen, als ik het zeg!"
"Ja, ga je echt een pop voor haar toveren in plaats van dat je haar
betovert?" riep ook Kareltje blij.
Oka gaf Kareltje een schop tegen zijn been.
"Ik doe hier het woord. Jij moet je mond dichthouden. Je mag geen
woord zeggen, anders lukt het niet om een pop te toveren." zei de
ondeugende kabouter boos.
Het meisje keek naar Kareltje.
"Wat zei je? Wil hij mij betoveren?"
Oka draaide zich om naar Kareltje en begon in zijn oor te fluisteren.
"Als je nog een ding durft te zeggen, verander ik jou in een speelgoedauto
en dan geef ik die aan je neef Jantje. Dan kan hij de hele dag met je spelen!"
Kareltje schrok.
Ai, stel je voor dat Oka echt een speelgoedauto van hem zou maken en dan
aan Jantje geven. Die zou hem vast heel gauw kapot maken.
Kareltje besloot om verder zijn mond maar te houden.
"Mijn vriendje plaagt je maar een beetje. Ik heb hem al in zijn oor
gefluisterd dat hij dat niet meer mag doen!" zei Oka tegen het meisje.
Oka keek naar Kareltje. "Niet waar vriendje?"
Kareltje knikte langzaam met zijn hoofd.
"O!" zei het meisje.
"Ga nou maar zitten en doe je ogen dicht!" lachte Oka vriendelijk
naar haar.
Het meisje gehoorzaamde. Ze ging zitten en sloot haar ogen.
"Jij moet ook je ogen dicht doen, Kareltje," zei Oka.
Hij keek even of Kareltje zijn ogen echt dicht deed. Daarna strekte de
kabouter zijn armen en mompelde onverstaanbare woorden.
Kareltje durfde niet te kijken, en ook het meisje hield haar ogen stevig
dicht. Oka was de enige die zag wat er gebeurde.
"Doe je ogen maar weer open!" zei Oka ineens. Kareltje opende
zijn ogen en keek in de richting van het meisje. Maar het meisje was verdwenen.
Op de grond lag alleen maar een pop, die net zo'n jurkje droeg als het
meisje aan had gehad.
"Waar... waar is dat meisje?" stamelde Kareltje.
"Daar!" wees Oka naar de pop.
"Wat? Bedoel je... dat...?"
"Ja! Dat meisje is de pop! Ik heb haar in een pop veranderd. Nu weet
ik zeker dat ze nooit aan iemand zal vertellen dat ze kabouters heeft gezien!"
"Ik... Ik vind je gemeen! Ik wil geen kabouter meer zijn. Tover me
weer groot! Ik heb geen zin meer om jouw vriendje te zijn!" begon
Kareltje te huilen.
Oka begon hard te lachen.
"Wil je dat ik je weer terug tover in een jongetje? Een jongenspop?
Dan kun je met die meisjespop trouwen. Of word je toch liever een speelgoedauto
van Jantje?"
Kareltje werd nu vreselijk bang. Even stond hij stokstijf stil. Plotseling
gaf hij Oka een harde duw, zodat de gemene kabouter op de grond viel.
Kareltje zette het op een lopen. Weg... ver weg van die gemene kabouter!
Oka krabbelde snel overeind.
"Kom hier, stommeling!" riep Oka naar Kareltje.
Maar Kareltje luisterde niet. Hij bleef maar rennen en was al snel tussen
een stel struiken verdwenen.
Oka liep hem kwaad achterna.
"Je ontsnapt me toch niet! Ik krijg je wel! Dan verander ik je in
een stuk kauwgom en laat je door Jantje opeten!"
Ook Oka verdween tussen de struiken, op zoek naar Jantje. Achter het huisje
werd alles stil. De pop bleef alleen achter. Daar lag ze. De pop die eens
een meisje was geweest.
Stilletjes, zonder zich te bewegen. Zonder zich te bewegen?
Nee, de ogen van de pop gingen langzaam open. De kleine ogen keken voorzichtig
om zich heen. Geen kabouter meer te zien.
Voorzichtig kwam de pop overeind. Ze bewoog zich alsof ze een robot was.
Zonder ook maar een geluidje te maken, liep ook zij naar de struiken...
Kareltje rende wat hij kon. Hij wilde niet dat die gemene kabouter hem
zou inhalen.
Iets verderop, vlak bij een boom zag hij een konijnehol. Vlug kroop hij
erin. Daar wachtte hij in het donker af. Zijn hartje ging tekeer. Oei,
wat een gemene, gemene kabouter! Een meisje zomaar in een pop veranderen!
En... en hij wilde van hem ook nog een pop maken.
Zachtjes begon Kareltje te huilen. Hij vond het helemaal niet leuk meer.
Hij hoopte maar dat die kabouter hem hier niet kon vinden.
"Waarom huil jij zo?" zei een stem ineens.
Kareltje schrok zich een hoedje. Was dat... was dat Oka?
Kareltje zag niets, daarvoor was het te donker in dit konijnehol.
"W.... wie....!" bibberde Kareltje's stem.
"Nou, nou! Voor mij hoef je niet bang te zijn hoor! Ik eet alleen
maar gras, worteltjes en andere groenten. Geen kabouters hoor!" probeerde
de stem hem gerust te stellen.
Iets zachts en nats snuffelde aan Kareltje.
"W... wie... wie ben je?" stamelde Kareltje.
"Ik? Ik ben Wollie, het zachtste konijn op de hele wereld!"
"Oef!" zuchtte Kareltje opgelucht.
"Oef?" deed het konijn hem na. "Waarom "oef"?"
"Nou, omdat je Oka niet bent!"
"Oka? Bedoel je die kabouter?"
"Ja! Die gemene, stomme kabouter!"
"O, o!" mompelde Wollie.
"Wat heeft die kabouter nou weer voor streken uitgehaald?"
Kareltje begon te vertellen wat er allemaal gebeurd was. Over hoe Oka hem
klein getoverd had. Hoe Oka een mevrouw in haar benen had geknepen. Hoe
hij van Oka limonade moest stelen en hoe die gemene kabouter een meisje
in een pop had veranderd en nu ook hem in een pop of speelgoedauto wilde
veranderen.
Wollie zuchtte.
"Het is ook altijd hetzelfde! Leert die kabouter zijn gemene streken
dan nooit af? Dit is al de derde keer dat hij zoiets doet! Hm! Na, weet
je wat? Spring maar op mijn rug, dan breng ik je naar Vrouw Holle in het
Sprookjesbos. Die kan je vast wel helpen om weer een gewoon jongetje te
worden."
"M... maar, als we Oka nou onderweg tegenkomen?"
"Daar hoef je helemaal niet bang voor te zijn!" glimlachte het
konijn. "Ik zei toch dat ik het zachtste konijn van de hele wereld
ben? Ik heb hele lange haren. Daar kun je je prima tussen verstoppen. Niemand
die je kan zien!"
Kareltje sprong op de rug van het konijn.
Het was waar. Het konijn had zulke lange, zachte haren, dat hij er helemaal
in weg zakte.
"Zit je?" vroeg het konijn.
"Ja!" riep Kareltje van onder de haren vandaan.
"Hou je vast, dan! We gaan!"
Het konijn begon te huppelen, het hol uit, over gras, door struiken...
hup... hup... hup... plotseling stond het konijn stil.
"Wat... wat is dat?" stamelde het konijn. Hij keek recht in de
ogen van een pop, die langzaam op hem af kwam.
"Wat is er? Zijn we er?" schreeuwde Kareltje van onder de haren.
"Nee!" stamelde het konijn.
Langzaam kwam de pop dichterbij.
"Ben... ben jij dat meisje?" vroeg het konijn bangetjes. "je...
je doet me toch niks, he?"...
"Ik zoek de kabouters!" zei de pop met een robot-stem.
"W... wat? O, je bedoelt Oka en Kareltje?"
"Jij kent ze?" vroeg de pop boos. "Ben jij hun vriendje?"
"Ja, eh... nee. Ik bedoel ja voor Kareltje en nee voor Oka!"
zei Wollie.
"Ik hou niet van vriendjes van die gemene kabouters!" zei de
pop en liep dreigend op Wollie af.
"Nee...! Doe me niks! Kareltje is niet gemeen! Het is de schuld van
Oka!" probeerde het konijn.
Kareltje begreep nog steeds niet goed waarom ze stil stonden en stak zijn
hoofdje uit de vacht van Wollie.
Daar zag hij ineens de pop die kwaad op Wollie af liep. De pop zag het
hoofdje van Kareltje.
"Aha! Daar zie ik er een! Ik zal die kabouter eens leren! Kom hier,
stomme onderdeur! Ik wil dat je weer een gewoon meisje van me maakt!"
De pop kwam met grote passen dichterbij.
Kareltje wilde weer wegduiken tussen de haren van Wollie, maar de pop was
te snel. Ze greep Kareltje in zijn nekvel en sleurde hem van de rug van
Wollie.
"Help!" gilde Kareltje. "Ik ben helemaal geen kabouter!
Ik kan jou niet terug toveren!"
Grote tranen rolden over zijn wangen.
"Ik geloof je niet, onderkruipsel!" bromde de pop.
"Maar het is wel waar!" probeerde Wollie die arme Kareltje te
helpen. "Kareltje is zelf ook betoverd. Dat komt door die gemene Oka!"
De pop keek Wollie ongelovig aan.
"Ga mee naar Vrouw Holle, die kan jou en Kareltje vast wel terugtoveren."
De pop dacht even na.
"Nou goed, ik ga mee. Maar ik waarschuw jullie: als jullie me voor
de gek houden, maak ik gebraden konijn met kaboutersaus van jullie!"
De pop liet Kareltje los.
Angstig kroop de kleine man weer op de rug van Wollie. Met z'n drietjes
gingen ze op weg naar Vrouw Holle.
De pop hield Kareltje en Wollie goed in de gaten, bang dat ze er plotseling
vandoor zouden gaan.
Maar Wollie was niet van plan om weg te rennen. Hij was allang blij dat
de pop meeging naar Vrouw Holle. Zo konden de pop en Kareltje misschien
worden terug getoverd.
Het duurde niet lang meer voor ze bij de put van Vrouw Holle kwamen.
"Nu moeten we in die put springen!" zei Wollie.
"W... wat? M... maar die is toch vreselijk diep?" stamelde Kareltje.
"Jullie willen zeker dat ik kapot val!" klaagde de pop.
"Nee, echt niet. Het is wel diep, maar je valt op zachte tovergrond.
Daardoor kun je je niet bezeren en kun je ook niet kapot vallen!"
vertelde Wollie.
Hij wachtte niet op wat Kareltje en de pop er verder van vonden. Behendig
sprong hij op de rand van de put en keek de diepte in.
Kareltje keek over zijn schouder mee, maar verborg snel zijn hoofd weer
in de vacht van het konijn. De diepte deed hem griezelen.
Ook de pop klom op de rand van de put en keek naar beneden.
"Houd je maar aan mij vast, dan springen we samen!" stelde Wollie
de pop voor. "Maar niet te hard aan mijn vacht trekken, hoor, want
dat doet zeer!"
De pop zuchtte.
"Na, als jij ook echt springt, dan maar samen." zei ze tegen
Wollie en pakte het konijn beet bij zijn lange haren.
Wollie zette zich af, de pop ook en met z'n drietjes vielen ze de duistere
diepte in.
Wollie had gelijk. Ze kwamen zacht terecht. Niemand deed zich pijn. En
Vrouw Holle stond hen al op te wachten.
"Zo, zo! Wie komt mijn rust in deze diepte verstoren? Ah, ben jij
dat Wollie? Dat is lang geleden? En wie is dat, daar naast jou? Sinds wanneer
speel jij met poppen?"
"Ik? Ik... ik speel niet met poppen?" stamelde Wollie verbaasd.
Kareltje stak nu ook zijn hoofdje te voorschijn.
"En wie heb je daar op je rug? Dat kaboutertje ken ik nog niet! Hallo,
hoe heet jij?" wilde Vrouw Holle weten.
"K... Kareltje!"
"Vertel 'ns, wat kan ik voor jullie doen!" Vrouw Holle keek glimlachend
naar het vreemde stel. Maar dat lachen werd minder en minder toen Kareltje,
Wollie en de pop vertelden wat er allemaal gebeurd was.
"Zo,zo!" "Aha" "Pjonge,jonge" zuchtte Vrouw
Holle tijdens het verhaal.
"Dat is niet zo mooi! Dus Oka is weer eens bezig.... Hm...!"
Vrouw Holle krabde zich op haar hoofd.
"En waar is Oka nu?" vroeg ze.
"Dat weten we niet! Hij is vast mij aan het zoeken, om ook mij in
een pop om te toveren." zei Kareltje.
"Hm! Als hij maar niet te dicht in de buurt van de put is, kan ik
jullie misschien heel snel helpen en die vervelende Oka gelijk een lesje
leren. Doen jullie allemaal je ogen maar dicht."
Iedereen gehoorzaamde.
"Kalibra, hoedera, kippela, Snakkiewie, Snakkiewa, Snakkenbar, Poppiepoppie
meisje klein jongenjongen harlekijn oka, okie, vijver, weg alles wordt
zoals ik het zeg pop wordt een meisje, kabouter wordt weer mens konijn
naar boven oka in de tuin en iedereen moet beloven nooit meer ondeugend,
brutaal of gemeen te zijn...."
Daarna werd het even doodstil. Toen een lichtflits, een donderslag en dikke
rode rook.
Kareltje voelde zich raar. Ook de pop voelde zich niet gewoon. Twee tellen
later zaten ze samen hand in hand, midden in het sprookjesbos, vlakbij
een mooie, ronde vijver.
"Eh?" stamelde Kareltje verbaasd en keek naar het meisje naast
hem.
"Eh?" stamelde het meisje en keek naar Kareltje.
"We zijn weer gewoon, geloof ik... Gelukkig maar." bedacht Kareltje.
Het meisje knikte.
"Ja, en ik schaam me een beetje, dat ik je niet wilde geloven dat
jij ook maar een betoverd jongetje was."
"Geeft niet!" zei Kareltje.
"Maar eh... wat heb jij een mooie ogen." zei hij plotseling een
beetje verlegen.
"Dank je!" zei het meisje.
Kareltje keek naar de grond. Zijn voelde zijn hoofd vuurrood worden.
"Ben je soms een beetje verliefd op me?"
"Eh... nee...!" zei Kareltje terwijl zijn hoofd 'ja' knikte.
"Hoe heet je eigenlijk?"
"Suzanne!"
Kareltje keek het meisje aan en zag dat ook zij een rood hoofd had.
"Ben jij verliefd op mij?" vroeg hij.
Suzanne haalde haar schouders op.
"Ik weet niet of dat mag van mijn mama!"
"O, jammer!" vond Kareltje.
"Wat zou er met dat konijn zijn gebeurd, en die andere kabouter?"
"Ik ben hier!" zei de lachende stem van Wollie achter hen.
"En als je Oka zoekt... kijk dan maar eens bij die vijver!"
Kareltje en Suzanne keken.
Aan de rand van de vijver stond een beeldje van een kabouter. Het leek
sprekend op Oka.
"Vrouw Holle heeft Oka betoverd! Hij is nu een tuinkabouter!"
schaterde Wollie.
Kareltje en Suzanne schaterden met hem mee. Daarna stond Kareltje op.
"Ik moet nu naar mijn moeder. Ze vraagt zich vast af waar of ik blijf!"
"Ik moet ook gaan!" zuchtte Suzanne en stond ook op.
"Wollie, bedankt!" zei Kareltje.
"Ja, bedankt!" zei Suzanne.
Kareltje keek nog even naar Suzanne.
Suzanne keek nog even naar Kareltje.
Plotseling tuitte Suzanne haar lippen en drukte een kus op de wang van
Kareltje.
Kareltje kreeg het gevoel of zijn wang in brand stond.
"Oehoe....!" riep Wollie plagend. Hij knipoogde en maakte zich
uit de voeten.
Kareltje en Suzanne liepen hand in hand het sprookjesbos uit.
"We zullen maar aan niemand vertellen wat we hebben beleefd, hè?"
zuchtte Kareltje.
"Nee, die domme grote mensen geloven ons tòch niet." was
het meisje het met hem eens.
"Ja, dan zeggen ze vast dat we staan te fan... eh... fanta..., nou
ja, liegen bedoel ik!"
Kareltje hield stil en keek Suzanne nog een keer in haar mooie ogen.
"Wat zijn jouw oren mooi, als ze zo rood zijn!" giechelde Suzanne
tegen Kareltje die weer rood was geworden.
"Ik... ik moet dié kant op, terug naar het zwembad!" zei
Kareltje snel.
"Ik moet de andere kant op, terug naar het huisje waar ik in een pop
werd om getoverd. Mijn ouders zijn daar vast nog in de buurt."
Kareltje knikte, draaide zich om en liep weg.
"Dààg!" zei Suzanne zachtjes.
Kareltje durfde niet meer achterom te kijken. Pas toen hij een heel stuk
had doorgelopen keek hij nog één keer voorzichtig over zijn
schouder. Suzanne was weg.
Snel liep Kareltje door naar het zwembad.
Jantje zat tussen de moeder en tante van Kareltje in. Hij hield een supergroot
ijsje in zijn hand geklemd.
"Ha mam! Mag ik ook een ijsje?" probeerde Kareltje zo vrolijk
mogelijk te vragen. Kareltjes moeder keek op. Haar gezicht stond op onweer.
"Ai!" flitste het door het hoofd van Kareltje. "Mama is
boos!"
"IJs? Jij? Nadat je zo stiekem bij Jantje bent weggelopen?"
"M... maar mama, Jantje wilde alleen maar zijn zin doen en ik..."
"Hou je brutale mond! Hoe zou je het vinden als wij stiekem naar huis
waren gegaan en jou hier hadden achtergelaten?"
"Maar mams..."
"Niks maar...! Voor straf geen ijs en straks ook geen limonade! En
als je je grote mond niet houdt, kun je ook nog een draai om je oren krijgen!
Je komt hièr zitten en geen kik meer!"
Moeder wees driftig een plek aan op het gras naast haar.
Het leek Kareltje beter om zijn mond maar te houden. Hij ging zitten op
de aangewezen plaats. Tranen sprongen in zijn ogen.
Bah, dat moeder hem nou nooit wilde geloven als hij zei dat niet hij maar
Jantje een vervelend kind was...
Kareltje plukte een grassprietje, stak het in zijn mond en ging achterover
liggen. Hij keek naar de zon en kleine witte plukjes wolken, die hoog in
de lucht overdreven.
Kareltje dacht aan het avontuur, Oka, Wollie en ...Suzanne.
Een glimlach verscheen rond zijn mond.
Kareltje was zo diep in gedachten verzonken, dat hij niet in de gaten had
dat twee grote mensen met een klein meisje langs hem over het grasveld
liepen. Bijna onzichtbaar zwaaide het meisje met haar hand...
FRITS TEN HOVE