terug

GELOVEN IN DE MACHT VAN DE OVERTUIGING
(
Voor Anke)

Een telefoontje met een simpele vraag. Of ik niet een stuk wilde schrijven over kinderen en oorlog. Natuurlijk wilde ik dat.
Nauwelijks 24 uur en een dik dossier met documenten, rapporten, feiten en cijfers later vraag ik me lichtelijk moedeloos af waar ik aan begonnen ben.
Die moedeloosheid heeft twee oorzaken: dat er zoveel informatie bekend is over de effecten van oorlog op kinderen (ook in informatie van Unicef en de Verenigde Naties), terwijl deze feiten zorgvuldig en nadrukkelijk buiten de Engels-Amerikaanse oorlogspropaganda tegen Irak gehouden worden en ten tweede wordt me meer dan duidelijk dat het allemaal nog veel erger is dan ik dacht te weten en vermoedde.
In de retoriek van de oorlogspropaganda wordt de dood van onschuldige burgers 'helaas onvermijdelijk' genoemd, alsof het gaat om een per ongeluk platgebombardeerd fietsenhok.
Feit is dat in de laatste decennia het aantal burgerslachtoffers in gewapende conflicten is opgelopen van 5 tot meer dan 90 procent.
Dat betekent dus dat in een oorlog burgers aanzienlijk meer kans lopen om gedood te worden dan de oorlogsvoerders.

Oorlogskinderen in cijfers
Vandaag bevinden zich in ongeveer 50 landen kinderen midden in een gewapend conflict of in de naweeën ervan.
Alleen al in het laatste decennium zijn 2 miljoen kinderen in zo'n conflict of oorlog gedood.
Meer dan een miljoen kinderen zijn wees geworden, meer dan 6 miljoen zijn ernstig gewond of voor de rest van hun leven gehandicapt, meer dan 10 miljoen hebben een ernstig psychisch trauma opgelopen.
Ruim twintig miljoen kinderen hebben de veiligheid van een thuis op moeten geven, omdat ze moesten vluchten naar beschermde gebieden en vluchtelingenkampen.
Verspreid over 64 landen zijn er in totaal zo'n 110 miljoen landmijnen geplaatst. Ze kosten tussen de € 3 en € 10 per stuk. De kosten om zo'n 'verborgen moordenaar' onschadelijk te maken bedragen tussen de € 300 en € 1000 per stuk.
Elke maand worden ongeveer 800 kinderen gedood of ernstig gewond door een landmijn.
Wereldwijd worden zo'n 300.000 kinderen beneden de 18 jaar uitgebuit als zogenaamde 'kindsoldaten'.
De cijfers op zich zijn al nauwelijks voorstelbaar, maar worden des te schrijnender als ze worden afgezet tegen bijvoorbeeld Nederlandse gegevens over kinderen. Vorig jaar werden in Nederland 202.603 kinderen geboren en op dit moment bestaat 37,3 procent van de bevolking (ofwel 3.940.636 inwoners) uit kinderen t/m 18 jaar.
Simpel: in ons land worden jaarlijks ongeveer evenveel kinderen geboren als er elders in de wereld sterven door oorlog.

Kind in Irak
Je zou denken dat de dood van een enkel kind als gevolg van een gewapend conflict al onaanvaardbaar is. Maar desgevraagd vond de toenmalige Amerikaanse Minister van Buitenlandse zaken Madeline Allbright de dood van naar schatting 50.000 kinderen in de Golfoorlog 'acceptabel', gezien het doel van de missie.
In de actualiteit wordt gesproken over een 'nieuwe oorlog' tegen Irak, maar de vraag is of die oorlog ooit wel is opgehouden.
In ieder geval is er al elf jaar lang sprake van een 'stille oorlog' als gevolg van de politieke en economische sancties die tegen het land zijn ingesteld.
Zeker, ook voor de oorlog van 1991 hadden veel Irakeese kinderen geen florissante toekomst en stierven er 560 kinderen tussen de nul en vijf jaar per maand.
Maar sinds de oorlog en tot op de dag van vandaag sterven er tussen de 4000 en 5000 kinderen per maand in dezelfde leeftijd, tengevolge van de economische maatregelen, door ondervoeding en een gebrek aan de meest basale medische zorg.
Inmiddels hebben dus ruim een half miljoen Irakese baby's, peuters en kleuters het leven gelaten.
Juist om deze reden hebben verschillende hulporganisaties gepleit voor het verzachten van de maatregelen, omdat ze niet eerst en vooral de machthebbers treffen, maar de onschuldige burger en niet in de laatste plaats kinderen.

De problematiek hangt direct samen met de (eenzijdige) afspraken die zijn vastgelegd in het programma 'Voedsel voor Olie'. In dat programma staat een lange lijst van producten die Irak niet in mag voeren, omdat ze mogelijk gebruikt zouden kunnen worden voor de productie van biologische en/of chemische wapens.
Tot die producten behoren bijvoorbeeld grondstoffen voor het bereiden van zeep, grondstoffen voor het bereiden van medicijnen (o.a. medicijnen tegen kanker) en andere producten, die een directe schaarste veroorzaken in de eerste levensbehoeften.
Maar er is meer aan de hand.
Het geld dat betaald wordt voor de olie uit Irak gaat niet rechtstreeks terug naar het land maar wordt beheerd door een fonds van de VN.
Uit dat fonds worden allereerst de oorlogsschulden betaald aan o.a. Koeweit en die vormen bij elkaar al zo'n 38% van de gelden. Daarnaast worden uit datzelfde fonds o.a. de activiteiten betaald van de VN-waarnemers etc. Alles bij elkaar blijft er net iets meer dan de helft over die het land direct ten goede komt.
Het gevolg daarvan is dan weer dat de maandelijkse voedselpakketten die de overheid aan de grotendeels arme bevolking uitdeelt net toereikend zijn voor een gemiddeld gezin om twee weken van te leven.

Kindsoldaten
Wat is een kindsoldaat? Dat is niet helemaal duidelijk.
Artikel 1 van de VN-verklaring van de Rechten van het Kind omschrijft als kind in principe 'ieder mens jonger dan achttien jaar'.
In Artikel 38, lid 3 staat echter dit te lezen: 'De Staten die partij zijn, onthouden zich ervan personen jonger dan vijftien jaar bij hun strijdkrachten in te lijven.'
Dat bracht een Zweedse vredesorganisatie ertoe om een lange lijst te maken van landen die over 'kindsoldaten' beschikten. Op die lijst komt ook Nederland voor, omdat jongeren van 16 en 17 jaar al in het leger kunnen en eventueel dus ook in oorlogsgebieden kunnen opereren.
Zeker is wel dat kinderen van 15 jaar en jonger zeker kindsoldaten zijn, o.a. omdat bij hen meestal geen sprake is van vrijwilligheid of omdat ze onder valse voorwendselen en gebruik makend van de conflictsituatie in een bepaald land voor een leger worden geronseld.

Hoewel de meeste kindsoldaten pubers zijn, zijn er veel gevallen bekend van kinderen jonger dan 10 jaar.
Ouders in conflictgebieden staan hun kinderen vaak af aan het leger, als gevolg van schrijnende armoede en honger.
Kinderen worden niet alleen ingezet voor ondersteunende diensten, maar nemen steeds vaker deel aan de gewapende strijd. Het hoeft nauwelijks enig betoog dat juist in dat opzicht de kinderen het meest kwetsbaar zijn, vanwege hun jonge onbesuisdheid en hun gebrek aan ervaring.
Dit laatste staat overigens haaks op het motief van de kinderen zelf: deelname aan de strijd omdat ze zich veiliger voelen als ze over een wapen beschikken.

De cijfers voorbij
Cijfers kunnen zo astronomisch groot worden, dat het bijna niet meer lukt om er ons iets bij voor te stellen.
Toch wordt juist de macht van het getal veelvuldig gebruikt in bijvoorbeeld de propaganda die oproept tot de oorlog in Irak. Het dossier Irak dat Tony Blair met veel trompetgeschal aankondigde, omdat het alle motieven zou leveren die een oorlog onvermijdelijk maken staat dan ook vol getallen.
Alleen… het gaat uitsluitend om cijfers en feiten die Irak betreffen. Over de kinderen horen we nauwelijks iets, over de deplorabele toestand waarin het land verkeert nog minder.
En voor zover er wel aandacht aan geschonken wordt, is het uiteraard allemaal de schuld van het verfoeilijke regime en in de eerste plaats van de personificatie van al dat kwaad: Saddam Hoessein.
Geen zinnig mens zal ontkennen dat het volk gebukt gaat onder de absolute macht van een dictator, maar dat is geen excuus voor de bijzonder eenzijdige en onevenwichtige manier waarop de VS en Engeland menen hun pleidooi voor een oorlog in Irak te mogen voeren.
Natuurlijk zou elk getal over de mogelijke dood van onschuldige burgers, laat staan kinderen, de eigen argumenten over de noodzaak van de oorlog direct en danig ondermijnen.

Hebben de kinderen van het westen meer recht om te leven, omdat ze in een 'goed land' zijn geboren, met een overheid die over hun rechten waakt en ouders die voor ze opkomen?
Hebben de kinderen van Irak geen rechten vanwege het verwerpelijke regime waaronder zij ter wereld zijn gekomen?
Wie geeft deze kinderen een stem? Wie komt er voor hen op? Of zijn zij het helaas onvermijdelijke, maar 'aanvaardbare' risico van een nieuwe oorlog?

Drie jaar geleden werd ik grootvader. Mijn kleindochter werd bijna drie maanden te vroeg geboren en intensief verzorgd in de couveuse.
In een oorlogsgebied zou ze waarschijnlijk al bij de geboorte gestorven zijn.
Als gevolg van de vroeggeboorte heeft ze enkele gezondheidsproblemen, o.a. met haar heupen en benen.
Om die reden gaat ze dagelijks naar een medisch opvangverblijf, krijgt ze een goede medische behandeling en alle zorg die ze nodig heeft en probeert ze aarzelend haar eerste stappen te zetten.
Mijn kleindochter heeft 'geluk' gehad. Had ze haar vroeggeboorte in een conflictgebied al overleefd, dan zou ze verstoken zijn geweest van al die zorg en waarschijnlijk de rest van haar leven kreupel door het leven zijn gegaan.
En als zij tenslotte in Irak had geleefd had haar de grootste dreiging boven het hoofd gehangen: om als onschuldig slachtoffer te worden gedood door een bom.
Bij voorbaat afgeschreven als een aanvaardbare bijkomstigheid van die volgens sommigen noodzakelijke oorlog.
Soms kan het persoonlijke een weliswaar wrede, maar verhelderende kijk geven op het politieke.

Oorlog als abstractie
Als het waar is dat we de aarde in bruikleen van onze kinderen hebben, hoe komt het dan dat we als volwassenen hun erfenis zo verkwanselen en er zo vernielzuchtig mee omgaan, met kogels, granaten, bommen, raketten en mijnen?
Het antwoord ligt voor de hand: Juist omdat we willen dat de kinderen van de toekomst in vrijheid leven, kan het soms niet anders dan dat we geweld gebruiken om ze die vrijheid te kunnen geven.
Maar wat is dat voor een vrijheid, die het kinderen nog jaren na een oorlog onmogelijk maakt buiten te spelen, omdat ze elk moment op een verborgen landmijn kunnen trappen?
Bovendien is dat motief van de vrijheid hetzelfde dat weerklinkt in die ingeburgerde slogan: 'Ik ben tegen zinloos geweld'.
Die woordkeus is begrijpelijk, zijnde de meest politiek en maatschappelijk correcte.
Zodra je immers het woord 'zinloos' weghaalt ontneem je andersdenkenden het argument dat er wel terdege noodzakelijke, dus zinvolle vormen van geweld zijn, al was het maar als 'laatste instrument', het laatste wapen in de meest letterlijke betekenis.
Elke ouder die zegt dat onder bepaalde omstandigheden een oorlog onvermijdelijk is zegt daarmee impliciet: en ik ben desnoods bereid om daarvoor het leven van mijn kinderen en kleinkinderen in de waagschaal te stellen..
Helaas ben ik bang dat we met elkaar helemaal niet zover denken, niet durven denken, simpelweg omdat we niet of nauwelijks meer in staat zijn de gevolgen van een gewapend conflict te overzien. Bijna alle grootouders en zeker alle ouders zijn van de na-oorlogse generatie en hebben de oorlog niet persoonlijk aan den lijve ondervonden. We kunnen ons er geen voorstelling van maken en daarmee is 'oorlog' tot een abstractie geworden, iets wat zich ergens of overal in de wereld af kan spelen, maar wat niet mijn huis en have, mijn gezin en mijn leven ooit persoonlijk zal treffen.
De beelden van gewapende conflicten die onze huiskamer binnenkomen via de media zijn eerder een bevestiging dan een ontkenning van die abstractie.
De media scheppen immers afstand tussen mij en de oorlog, nieuws waarvan ik geen deel uitmaak en dat niet op mijn stoep plaatsvindt.

…een naïeve overtuiging…
In een tv-programma werd aan een al jaren in Nederland wonende Amerikaan gevraagd wat zijn indrukken van ons land waren. De man was uitermate positief, maar had de behoefte om met een kritische opmerking het interview te besluiten. Zijn kritiek betrof 'het enigszins naïeve geloof van de Nederlander dat je met praten alles oplost'.
Hier worden feiten en opvattingen door elkaar gehaald.
De uitspraak impliceert immers dat de feiten leren dat praten niet alles oplost.
Maar diezelfde feiten komen evenzeer voort uit het geloof dat je soms brute en vernietigende maatregelen moet nemen om een conflict of meningsverschil te beëindigen.
Daar zijn we blijkbaar zo aan gewend dat we ervan overtuigd zijn dat het niet anders kan, zonder dat we dat echt geprobeerd hebben. Dus verzoenden we ons, ooit, met het idee dat het gebruik van geweld in bepaalde situaties onvermijdelijk, zelfs te rechtvaardigen is.
Maar is die overtuiging, het geloof in geweld en oorlog, minder naïef? Wie geweld gebruikt, om welke reden ook, is juist opgehouden met praten, met communiceren en waar niet meer gecommuniceerd wordt, escaleren de opgekropte emoties en frustraties.

Geloofsbelijdenis

ik zal niet geloven in het recht van de sterkste,
in de taal van het eigenbelang,
in de macht der machtigen.

maar ik wil geloven in het recht van de zwakste,
in de open hand,
in de macht van de overtuiging.

ik zal niet geloven in de scheiding tussen rijk en arm,
hoog en laag,
in voorrechten,
in de gevestigde orde

maar ik wil geloven dat alle mensen mensen zijn,
dat de orde van de macht
en het onrecht,
wanorde is.

ik zal niet geloven in het mechanisme van produktie en consumptie,
in de mens als kostenfaktor,
in de mens als wegwerpartikel.

maar ik wil geloven in de arbeid als dienst,
in het werken aan de leefbaarheid van deze aarde,
in de menselijke solidariteit en verbondenheid.

ik zal niet geloven dat ik de verdrukking elders kan
bestrijden,
als ik het onrecht hier laat bestaan.

maar ik wil geloven dat recht een is,
hier en daar,
dat ik niet vrij ben zolang nog een mens slaaf is.

ik zal niet geloven dat alle moeite tevergeefs is.
ik zal niet geloven dat de droom van de mensheid
een droom zal blijven.

Maar ik durf geloven - ALTIJD EN ONDANKS ALLES -
In de nieuwe mens,
in de andere weg.

Ik durf geloven in God's eigen droom:
een nieuwe hemel en een nieuwe aarde

Dorothe Sölle

Naïef of niet en al was het alleen maar ter wille van de kinderen, die altijd de rekening van de oorlog zijn, kan het geen kwaad om eens op een andere manier naar onze overtuigingen te kijken, om te overwegen of het geloof in de 'macht van de overtuiging' niet op z'n minst een uit te proberen alternatief is.

 

Utrecht, 23 oktober 2002

Harry Fleurke