terug

Wouter Gomperts

Van doodsbange kinderen tot levensgevaarlijke volwassenen (1)

Drie Amerikaanse militairen hebben kort geleden in de Amerikaanse legerbasis Fort Bragg hun vrouw vermoord. Twee van hen pleegden daarna zelfmoord. Alle drie hadden in Afghanistan in een Speciale Eenheid gediend.(2) Na maanden als 'moordmachine' in Afghanistan te hebben gewerkt konden zij thuis de knop kennelijk niet meer omzetten. Biologisch, psychologisch en sociaal totaal ontregeld door de voortdurende traumatische stress van massaal geweld, gingen zij er zelf, inclusief hun naasten, aan ten gronde.
De toestand waarin deze militairen vermoedelijk verkeerden lijkt anders dan die van de concentratiekamp-commandant die na de dagelijkse genocidale arbeid 's avonds thuis met zijn kinderen een balletje trapt en de rozen snoeit.(3)
Er is ook verschil met de 11-september-terrorist die modieus westers gekleed en glad geschoren in de periode voordat hij voor God en het martelaarschap een onvoorstelbaar bloedbad aanricht, veelvuldig de gokpaleizen en striptenten van Las Vegas bezoekt. (4)
De echte menselijke monsters houden er kennelijk ook zoiets als een gewoon, alledaags leven op na. Hannah Arendt sprak indertijd over de 'banaliteit van het kwaad' en voegde daaraan toe dat een theorie hier over, een verklaring ontbreekt.
De vraag in deze voordracht is: hoe krijgen mensen het psychologisch voor elkaar om op bepaalde locaties en tijden alle denkbare wreedheid en destructie ten toon te spreiden, en daarbuiten, daarvoor of daarna zich min of meer gewoon, als nette burger te gedragen, alsof er niets is gebeurd of te gebeuren staat?

Ik ga er niet vanuit dat maatschappelijke verschijnselen, zoals genocide en terrorisme, verklaard kunnen worden uit psychologische factoren. Zo'n zienswijze leidt tot reductionistische simplificaties. De psychoanalyse kan echter een bijdrage leveren aan het omschrijven van een psychologische predispositie die onder de conditie van een erfelijke aanleg en bepaalde maatschappelijke processen, het zich voordoen van genocidaal of terroristisch gedrag kan bevorderen. Niet genocide of terrorisme is dus het onderwerp van deze voordracht, maar een psychologische predispositie die zulk gedrag vergemakkelijkt.

Psychoanalytici veronderstellen dat het naast elkaar bestaan bij één en dezelfde persoon van extreem tegengesteld gedrag mogelijk wordt gemaakt en in stand gehouden wordt door een psychologisch proces dat met de termen splitsing, splijting of compartimentalisering wordt aangeduid. (5)
Bij deze splitsing of compartimentalisering is er ten aanzien van de genocidale of terroristische uitvoerders de vraag naar de steeds terugkerende grensovergang tussen het barbaarse geweldscompartiment en het min of meer gewone alledaagse doen en laten daarbuiten. Hoe krijgen mensen die grensovergang psychologisch steeds weer voor elkaar?
Of concreter: hoe maken de genocidale bewakers, beulen, folteraars zich na een dag werken op om naar huis te gaan? Eerst even wassen en verkleden, en dan alles vergeten, thuis alles verzwijgen, erover liegen? Of worden de gebeurtenissen van de dag juist in levendig en luguber detail verteld? En hoe maken de terroristische massamoordenaars zich op om op pad te gaan? Zijn ze thuis 'een ander mens', 'schakelen ze alle gevoel uit', 'proberen ze niet te denken', of zijn ze trots en ingenomen met de geplande dagbesteding?
De vraag is dus: hoe denken de terroristische moordenaars, de genocidale beulen, in de ene sector over zichzelf in de andere sector?

In de psychoanalyse wordt met de term mentaliseren het vermogen aangeduid om over jezelf en anderen te denken in termen van mental states, in het Nederlands, in termen van psychische toestanden. (6)
Mentaliserend vermogen houdt in dat mensen het doen en laten van zichzelf en anderen waarnemen en begrijpen in termen van gevoelens, overtuigingen, bedoelingen, verlangens.
Met dit vermogen word je niet geboren. Een belangrijk element in de psychologische ontwikkeling is het ontstaan van het besef dat gedrag en beleven samenhangt met psychische processen in jezelf en anderen.
De term psychisch equivalent wordt gebruikt om de manier van functioneren aan te duiden van het kleine kind waarin mentaliseren nog niet bestaat, en er dus nog geen interne voorstellingswereld is van psychische toestanden. (7) Binnenwereld en buitenwereld worden dan aan elkaar gelijk gesteld. Hoe iets lijkt, is nog gelijk aan hoe iets is, 'alsof' en 'echt' worden niet van elkaar onderscheiden. Het besef dat eigen gevoelens, verlangens en fantasieën de waarneming van de buitenwereld vertekenen, bestaat nog niet. Ideeën worden nog niet opgevat als ideeën, en gevoelens nog niet als gevoelens. Psychische toestanden worden gelijk gesteld aan gebeurtenissen in de externe, fysieke, materiële wereld, zowel in hun impact, oorzaken als gevolgen.

Onder invloed van negatieve levensgebeurtenissen kan de ontwikkeling van mentaliserend vermogen blokkeren. Psychische equivalentie blijft in dat geval het functioneren van de volwassen persoon domineren.
De stelling die ik vandaag uitwerk is dat geblokkeerd mentaliserend vermogen, met als onvermijdelijk bijproduct psychische equivalentie, mensen geschikt maakt voor de rol van genocidale uitvoerder of terrorist.
Als zich geen interne voorstelling van een psychische binnenwereld heeft ontwikkeld, bestaat er bij de terroristische of genocidale dader geen besef dat zijn beeld van de slachtoffergroep een subjectieve innerlijke toestand is. In het psychisch equivalente functioneren worden geïnternaliseerde haatvoorstellingen uit ultra-nationalistische of religieus-fundamentalistische ideologieën gelijk gesteld aan concrete externe kwaadaardige werkelijkheid.

Psychoanalytici benadrukken dat in de eerste levensjaren duizenden sociale micro-interacties tussen de primaire verzorger en het kleine kind er toe leiden dat er bij het kind psychische structuren ontstaan die de basis vormen van duurzame gedragspatronen. De ontwikkeling van mentaliserend vermogen, dat wil zeggen het vermogen je zelf en anderen waar te nemen en te begrijpen in termen van innerlijke toestanden, vindt plaats in de eerste vier tot zes levensjaren. Er ontstaat een interne psychische werkelijkheid die geen kopie is van de externe werkelijkheid of de werkelijkheid van anderen.

Mentaliseren verloopt min of meer automatisch en onopgemerkt. Het is niet iets wat je bewust of gericht doet, en het is dus iets anders dan zelfreflectie of introspectie. Mentaliseren is een onbewust proces, maar dan niet in de betekenis van verdrongen. Zo'n niet bewuste, autonoom verlopende, reflexmatige procedure is opgeslagen in het impliciete geheugensysteem.
Het impliciete geheugensysteem is gelokaliseerd in evolutionair relatief oude hersenstructuren. Deze hersenstructuren zijn bij de mens bij de geboorte al goed ontwikkeld aanwezig. In het impliciete geheugen wordt informatie opgeslagen die te maken heeft met automatisch uitgevoerde vaardigheden en procedures, zoals lopen, fietsen, zwemmen, autorijden, maar ook, en dat is hier van belang, met basale manieren van in de wereld staan, en hoe mensen, wat dat betreft met zichzelf en anderen omgaan.
Dit impliciet relationeel weten legt de basis voor de omgang met jezelf en anderen in latere situaties. De gebeurtenissen en ervaringen die tot basaal impliciet relationeel weten leiden, vinden grotendeels te vroeg plaats om expliciet herinnerd te kunnen worden (de eerste drie levensjaren). Het gaat om niet-bewuste informatie, weten zonder kennis dat het gedrag automatisch stuurt, zoals grammaticale regels het gebruik van de moedertaal. In het impliciete geheugen opgeslagen informatie is waarschijnlijk onuitwisbaar en dat maakt je basale manier van gedrag en beleven zo moeilijk veranderbaar.

Een specifieke vorm van impliciet relationeel weten wordt aangeduid met het begrip gehechtheidskwaliteit. In empirisch onderzoek blijkt het mentaliserend vermogen van de ouder een belangrijke predictor van de gehechtheidskwaliteit van het kind. Getraumatiseerde ouders die over mentaliserend vermogen beschikken, hebben significant vaker veilig gehechte kinderen dan getraumatiseerde ouders die niet over mentaliserend vermogen beschikken. Veilige gehechtheid maakt de aandacht vrij die het kind nodig heeft voor de ontwikkeling van mentaliserend vermogen.
Op basis van onderzoeksresultaten is het aannemelijk dat mentaliseren ontstaat in een intersubjectief proces tijdens een daarvoor kritische ontwikkelingsperiode. In die periode zou ten minste één primaire verzorger voldoende in staat moeten zijn het kind als psychische eenheid te ervaren en te benaderen, dat wil zeggen het kind te zien en te begrijpen in termen van zijn innerlijke mentale toestanden zoals impulsen, behoeftes, gevoelens, motieven en dat aan het kind over te brengen in de taal, lichaamstaal, die het kan begrijpen. Het kind gaat dan geleidelijk in zich opnemen dat een weerklank van zijn gemoedstoestanden in de innerlijke wereld van zijn verzorger is terug te vinden. In het bijzonder van belang zouden de ervaringen van de baby/peuter/kleuter zijn met de reacties van de verzorger die volgen op pijn, angst en verdriet. Als het kind gaat internaliseren dat de ouder zijn innerlijke toestanden herkent en reguleert, ontstaat geleidelijk besef van zijn eigen motivationele en emotionele toestanden én die van anderen. Het kind kan dan ook gaan ervaren dat zijn innerlijke toestanden overeenkomen met, of juist verschillen van die van anderen. Bovendien gaat hij het vermogen ontwikkelen om zijn psychische inhouden zelf op te vangen, en er dus niet door overweldigd te worden of er onmiddellijk handelend op te moeten reageren. Het eerste begin van zelfbesef, zelfbeheersing en sociaal besef ontstaat dus in de interactie van het kleine kind met een noodzakelijk minimum aan mentaliseren bij de primaire verzorger.

Grootschalige maatschappelijke rampspoed, zoals oorlog, genocide, terrorisme, etnische schoonmaak, massale vlucht, armoede, hongersnood kan bij grote aantallen kinderen interfereren met het hierboven beschreven psychologische ontwikkelingsproces.
Geblokkeerd mentaliseren wordt gewoonlijk beschreven als gevolg van traumatisering door een gehechtheidspersoon. Ik veronderstel dat het voorkomen van grote aantallen volwassen mensen die geen innerlijk besef hebben van psychische inhouden in henzelf en anderen het gevolg kan zijn van traumatisering in de kindertijd op massale schaal. Als gevolg van grootschalige maatschappelijke wreedheid of chaos, kunnen grote aantallen primaire verzorgers fysiek of psychisch niet meer in staat zijn om met hun mentaliserende functie bescherming te bieden aan hun doodsbange kinderen.
Wanneer er voor het kleine kind geen mentaliserende verzorger beschikbaar is om bescherming te bieden tegen de kracht van een destructieve sociale werkelijkheid, krijgt het geen gelegenheid om een gedifferentieerd innerlijk besef van zijn psychische binnenwereld te ontwikkelden. Alle aandacht van het kind zal immers gericht zijn op de externe wereld met zijn grote fysieke en emotionele gevaren. Er is geen ruimte meer over voor aandacht voor een interne psychische wereld. De ontwikkeling van mentaliserend vermogen raakt geblokkeerd. De onverdraaglijke psychische pijn die het denken over onverdraaglijke gevoelens en ondenkbare gedachten teweeg zou brengen, maakt mentaliseren tot zijn eigen vijand. Hoewel in een traumatische sociale werkelijkheid de vernietiging van mentaliserend potentieel een adaptieve reactie is, keert de psychologische ontwikkeling zich dus tegen zichzelf, als een psychologische auto-immuunreactie.
In een samenleving die massaal traumatiseert groeit menig kind op met angst voor en vermijding van een interne voorstellingswereld van psychische toestanden in zichzelf en anderen. Dat heeft vergaande consequenties voor het sociaal en moreel besef, de interne regulatie van gevoelens en impulsen en het interne beeld van zichzelf en anderen. Onder rampzalige maatschappelijke condities groeien grote aantallen aan zichzelf overgeleverde en doodsbange kinderen op die zich later kunnen ontpoppen als angstaanjagende en levensgevaarlijk volwassenen.

De bewering is hier niet dat een ieder met een mentaliserend defect zich tot genocidale uitvoerder of terrorist zal ontwikkelen. Mijn veronderstelling is beperkter: geblokkeerd mentaliseren vormt een predisponerende factor die, in samenhang met decivilisatie processen, een dergelijke ontwikkeling kan bevorderen.
Hiermee is ook niet gezegd dat bij alle terroristische of genocidale massamoordenaars innerlijk besef van psychische toestanden ontbreekt. Er zullen er vast wel zijn die wél over mentaliserend vermogen beschikken. Een geest zonder innerlijke voorstellingswereld van psychische toestanden heeft echter bij de selectie voor een plaatsje op de terroristische of genocidale werkvloer een streepje voor. Voor de headhunter van het opleidingskamp voor massamoordenaars is het zaak oog voor dit defect te hebben.

Het psychologische ontwikkelingsdefect geblokkeerd mentaliseren kan het moeiteloze grensverkeer tussen enerzijds de terroristische of genocidale daden en anderzijds min of meer gewoon beschaafd alledaags sociaal verkeer enigszins verklaren. Het denken in de ene sector over eigen en andermans psychische toestanden in de andere sector hoeft niet te worden afgeweerd of verdrongen. Het is er niet, het is niet tot ontwikkeling gekomen.

In de psychisch equivalente manier van functioneren worden gevoelens en gedachten slechts in beperkte zin betekenis gegeven. Ze worden bijna uitsluitend gezien en begrepen in termen van het actuele, materiële, concrete werkelijkheidsbesef dat al vanaf de geboorte rudimentair aanwezig is.
Als het besef van de subjectiviteit van gevoelens en overtuigingen ontbreekt, worden interne angstsignalen gelijk gesteld aan extern objectief gevaar waarop handelend wordt gereageerd. Bij afwezigheid van een innerlijke voorstellingswereld van psychische toestanden, is er geen vermogen tot meegevoel met en bezorgdheid om anderen. Schaamte en schuldgevoelens zijn niet aan de orde. Zonder innerlijke voorstelling van gevoelens en impulsen, wordt zelfbeheersing bepaald door externe controle, en zonder interne theorie over pijn, ontbreekt een innerlijke rem op wreedheid. Zonder interne voorstelling van een psychische binnenwereld, bestaat er geen besef van innerlijke tegenstrijdigheden. Al naar gelang de sociale context waarin men zich bevindt, doen zich extreme gedragsverschillen voor. Dat geldt bijvoorbeeld voor de omgang met de hond: 's ochtends vroeg en 's avonds laat is hij het geliefkoosde huisdier, en overdag en op het werk is hij het instrument van haat. Het leven is ruimtelijk, temporeel, sociaal en psychologisch opgedeeld in strikt van elkaar geïsoleerde sectoren. Het ontbreken van een innerlijke voorstellingswereld van psychische processen is bij uitstek functioneel om op het ene moment en op de ene plek de rol van genocidale of terroristische dader te vervullen, en elders en op een ander tijdstip, die van toegewijde huisvader of hardwerkende student.

De afwezigheid van een innerlijk besef van psychische toestanden, schept leemtes in het zelfbeeld, het beeld van anderen en hun afgrenzing. Indoctrinaire haatcampagnes gericht op bepaalde categorieën mensen spelen op deze innerlijke leegte in. De gebrekkige persoonlijke identiteit wordt opgevuld en houvast gegeven met het fanatisme van de groepsidentiteit van wij-tegenover-de-slechte-anderen die gemeenschappelijk is aan ultra-nationalistische en religieus-fundamentalistische ideologieën.

De combinatie van (op het niveau van de samenleving) een hopeloze economische toestand, intense politieke, culturele en ideologische groepsrancune, en (op het niveau van individuele mensen) geblokkeerd mentaliseren, innerlijke leegte, een uitzichtloos leven, narcistische woede, jeugd en fysieke kracht kan levensgevaarlijk zijn.

Het is van belang hier nog eens op te merken dat terrorisme en genocide niet verklaard kunnen worden uit psychologische factoren zoals bijvoorbeeld het geblokkeerd mentaliseren van individuele actoren. Wel kan verondersteld worden dat als in een samenleving het aantal mensen zonder innerlijke voorstellingswereld van psychische processen een kritische grens overschrijdt, een omslag van min of meer beschaafd modaal gedrag naar grootscheepse barbarij waarschijnlijker wordt, net zoals in een onderkoelde wateroplossing het overschrijden van een kritisch aantal ijskristallen tot ijsvorming leidt.

Het aantal mensen met een defect in mentaliseren is ten dele en indirect bepaald door maatschappelijke factoren, zoals oorlog of economische rampspoed in de kindertijd. En omgekeerd, als er massa's mensen rondlopen met dit psychologische ontwikkelingdefect heeft dat catastrofale maatschappelijk gevolgen. Er is dus sprake van een spiraalsgewijze intergenerationele interactie tussen destructieve sociale en psychische processen. Het is een bovenmenselijke politieke, economische, culturele en psychologische taak deze neerwaartse spiraal te doorbreken.


(1) Bijdrage aan de lezing 'De ontsporing van de beschaving: massamoord, de daders, het systeem' (met A. de Swaan), georganiseerd door Boekhandel Scheltema in samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Psychoanalyse, 11 september 2002.
Zie voor een uitgebreide versie: Gomperts, W.J. (2000). 'Dyscivilisatie en dysmentalisatie. De ontsporing van het civilisatieproces psychoanalytisch bezien'. Tijdschrift voor Psychoanalyse, 6, 4, 193-213 en 'Dysmentalization and dyscivilization. A psychoanalytical view of the derailment of the civilizing process'. Paper presented at the XV World Congress of Sociology. Brisbane, Australia, July 7-13, 2002, te downladen via
http://203.94.129.73/timetable.html.
(2) De Volkskrant, 30 juli 2002
(3) Gedoeld wordt op Rudolf Höss, commandant van Auschwitz (Dimsdale, J.E. (1980). Excerpts from the autobiography of Rudolf Hoess. In: Dimsdale, J.E. (ed.). Survivors, victims, and perpetrators. Essays on the Nazi Holocaust. Washington: Hemisphere Publishing Corporation, pp. 289-304).
(4) Minstens vijf daders van de 11-september-aanslagen werden meerdere keren gesignaleerd in de gokpaleizen en striptenten van Las Vegas.
(5) Bijvoorbeeld: Kernberg, O.F. (1966), Structural derivatives of object relationships. International Journal of Psychoanalysis 47, p. 236-353.
(6) Fonagy, P., M. Steele, H. Steele en M. Target (1997), Reflective-functioning manual. for application to adult attachment interviews. Version 4.1. Unpublished manuscript. Psychoanalysis Unit. Sub-department of Clinical Health Psychology. University College London.
Zie voor een uitgebreid actueel overzicht Fonagy, P., G. Györy, Jurist, E.L. & M. Target (2002) Affect regulation, mentalization and the development of the self. New York: Other Press.
(7) Fonagy, P. & Target, M. (1996). Playing with reality: I. Theory of mind and the normal development of psychic reality. International Journal of Psychoanalysis, 77, p. 217-233.


Dr. W.J. Gomperts is klinisch psycholoog/psychoanalyticus. Hij is verbonden aan het Nederlands Psychoanalytisch Instituut en aan de programmagroep Klinische Psychologie van de Universiteit van Amsterdam.
Waldeck Pyrmontlaan 15 B
1075 BT Amsterdam
E-mail:
kp_gomperts@macmail.psy.uva.nl