terug |
De bewoners gaan
slapen. De verpleging is efficiënt en betrouwbaar. Altijd
komen ze te laat. Tijdens de wachttijd kan Kee mooi haar dag
bekronen. Ze buigt vertrouwelijk naar Mies over. Die schrikt
op en mompelt iets.
'Wat je zegt', stemt Kee er mee in. 'Wachten, wachten, wachten.
Je doet hier niet veel anders.'
Mies probeert haar volgende zin te formuleren, maar faalt jammerlijk.
Kee lacht.
Clara zit bij haar kledingkast. 'Laat haar toch met rust!' snauwt
ze.
Kee keert verbaasd haar stoel. 'Met rust? Ik doe niks. Mies is
met míj aan het praten hoor. Daar steeks niks geen kwaad
in. Ik zal je geheugen even opfrissen. Zij en ik zijn buurmeisjes
geweest tot ze het hogerop is gaan zoeken. Weet je nog Mies?'
Met bibberende kin probeert die nog steeds iets te zeggen, maar
de woorden blijven waar ze zich al sinds haar beroerte verbergen.
In haar hart. Kee, die in hetzelfde jaar als Mies door dezelfde
ziekte is getroffen, had iets meer geluk. De spraak heeft haar
nooit verlaten en met de (niet eens zo erg) verlamde lichaamshelft
zou ook best te leven zijn als ze maar rijk was geweest en als
ze verder maar nooit zo'n pech had gehad. Een pech, waar Mies
natuurlijk niets aan heeft kunnen doen. Als die nou alleen maar
niet door zuster Kemp bij Kee in dezelfde zaal zou zijn geplaatst...
'Die Tonnie van jou heeft het mooi bekeken. Dat gaat er maar
vandoor met een jong grietje, maakt haar drie keer zwanger en
laat zijn afgedankte, kinderloze vrouw achter met een flut-alimentatietje.
Poeh! Je draagt alleen zijn náám nog.'
'Laat haar met rúst!' springt Clara in de bres.
Kee stoot Mies aan. 'Nu we zo onder elkaar zijn, kan je het ons
best vertellen hoor. Zeg eens: kón je nou geen kinderen
krijgen of wílde je ze niet?'
Als de nachtverpleging binnenkomt, zit Clara Mies' betraande
wangen met een lakenpunt droog te boenen.
Vijf maanden
later keert meneer Oudemans terug. Iedereen is verheugd. Zijn
ene zaalgenoot stopt hem een sigaar toe. De ander huilt van blijdschap.
Er staat een bosje bloemen van de verpleging op zijn nachtkastje
en één bij zijn vaste plek in de mannenhoek. Op
zijn stoelzitting is WELKOM geplakt. Zijn zoon komt 's avonds
op bezoek met zijn voltallige gezin. Zijn onwillige kleinzoon
laat zich zelfs aan alle kanten bekloppen. Ook de vrouwenhoek
laat zich niet onbetuigd. Al gebeurt dit pas de volgende dag.
Dan komt mevrouw Maars hem verlegen een zelfgeborduurde herenzakdoek
brengen. Want eerder durfde ze niet. Eerder zou zo gretig hebben
gestaan. Oudemans bedankt haar met een kneepje in haar hand.
'Die willen wat met mekaar', stoot Kee Clara aan.
'Je kunt niet alles smerig maken. Zelfs jij niet', zegt deze.
'Natuurlijk niet', is Kee het daar mee eens. 'Niet alles.' En
ze rijdt weg om zich bij het verlate welkomstcomité te
voegen.
Oudemans ziet haar naderen en wordt kleiner. Mevrouw Maars schijnt
uitgepraat en verwijdert zich haastig. Die door haar zelf geborduurde
O heeft, volgens haar, het belangrijkste toch al verteld. De
volgende stap is aan hem. Ze kleurt al bij de gedachte.
Kee wuift al van verre. Oudemans slaakt een beverige zucht. Ze
staat stil en zwaait nog eens om zijn aandacht.
Hij weifelt. Terugzwaaien? Of net doen of hij haar niet heeft
gezien? Zij neemt de beslissing voor hem. Roept zolang en zo
hard, dat hij wel moet capituleren en gemelijk knikt. 'Mevrouw
Tuinier.'
En dan schreeuwt ze dwars door de conversatiezaal: 'Nou kunnen
we het weer doen Oudemans! Met mijn wiel tussen jouw dijen, wat
jij!?'
De meeste bezoekuren
vormen een bron van vermaak voor Kee. Dan richt ze al haar energie
op de visite van haar medebewoners en -sters. Meneer Kapteyn
zou daar over mee hebben kunnen praten, als hij nog praten kon.
Meneer Sauffeur en zijn stotterende zoon ook. En Oudemans. En
meneer Binnendijk. En talloze anderen, van wie Kee soms niet
eens de naam kent.
Mies Verschoor krijgt vanmiddag geen bezoek. Kee betreurt dit
maar even, want daar komt Clara's veelbesproken en lang verwachte
dochter de conversatiezaal al in. Kee waakt er natuurlijk voor
om het roerend weerzien tussen moeder en dochter direct te verstoren.
Dochter is eindelijk eens over uit Nieuw-Zeeland. Heel "Karekietenhorst"
weet hoe hevig Clara hier naar heeft verlangd.
'Maar een paar weekjes hoor mam', waarschuwt de dochter.
Clara vindt alles best. Nu is ze er! Nu is ze daar eindelijk!
Aangegrepen kijkt ze haar enig kind in de ogen. Probeert haar
nog eens lekker te pakken, maar mist de kracht.
'Hoe is het nou met je?' vraagt de dochter, die tegenwoordig
Vonne heet, zoals inmiddels ook heel "Karekietenhorst"
weet. Deze publiekelijke tentoonstelling van moeder-kindliefde
vindt Vonne nogal gênant. 'Kunnen we niet ergens anders
gaan zitten?' vraagt ze zacht.
Voor Clara kan antwoorden, is daar Kee al.
'Ergens anders?' verbaast ze zich. 'Ergens ánders?! Ergens
anders! Voor ons hoef je geen geheimen te hebben hoor. Wij weten
álles van je. Niet mevrouw Maars?!' stoot ze deze aan.
Mevrouw Maars knikt. Dat doet ze meestal als Kee haar iets vraagt.
Ze knikt of ze glimlacht, want ze is haar gehoor, niet haar mensenkennis
verloren.
'Alles?' betwijfelt Vonne dit ten zeerste.
Kee knikt langzaam. 'Alles. Van je lopende oortjes tot je eerste
keer tot je oversteek naar Nieuw-Zeeland en de vele ruzies, die
je met haar daarover had. Over hoe erg jij het vond, dat ze vroeger...
Nou ja, je weet wel. En dat je eigenlijk gewoon Yvonne heet,
maar dat je je in Nieuw-Zeeland Vonne laat noemen en hoe belachelijk
zíj dat vindt. Ze heeft zelfs vertelt over je voorkeur
voor vrouw...'
'Hou je kop!' blaft Clara.
Vonne kijkt haar moeder onaangenaam verrast aan.
'Praat jij hier over zulke dingen?'
Clara lacht zuur. 'Welnee. Ze is gek.'
'Maar hoe weet ze dan, dat...'
'Hoe dácht je?' grijnst Kee. 'Maar blijven jullie nou
maar lekker zitten hoor. Mies en ik gaan wel weg. Wat dacht je
er van?' stoot ze die aan.
De twijfel is gezaaid. Kee hóeft er niet meer bij te zijn.
Nieuw- Zeeland is minder ver, dan de afstand tussen moeder en
dochter nu.
'Meer thee', doet Clara vrolijk. Vonne maakt geen aanstalten,
dus gaat ze zelf maar op weg.
'Ja die Claar', lacht Kee vertederd. 'Ze kan het zo trots over
haar kleine meisje hebben. Ze is gewoon blind voor de fouten
van die meid. Wat jij, Mies?'
Die schudt en knikt en zegt van alles. Ze wil nergens naar toe
en al helemaal niet met Kee mee. Ze moet trouwens weer nodig.
Waar hangt die verpleging nou uit?
'Afasie', fluistert Kee Vonne toe. 'Ik kan haar als enige goed
verstaan. Zo weet ik ook, hoe moeilijk ze het heeft gehad. Eerst
kon ze geen kinderen krijgen en toen is ze ook nog door haar
vent in de steek gelaten, en toen kreeg ze dit. Nou vraag ik
je?'
Vonne had geen antwoord.
Clara keert terug met twee halfvolle koppen thee. Ze fluit hulpzoekend.
'Vonne, kom je even?'
Die staat al. Kee houdt haar tegen. 'In de steek gelaten voor
een véél jongere griet. En die heeft nog drie kinderen
bij hem gekregen ook.'
Mies kijkt van haar weg. Brabbelt iets. Kee klopt haar geruststellend
op haar arm. 'Ja ik weet het, ik weet het... Wat zeg je nou weer?'
Ze buigt zich ver naar Mies over. Dan knikt ze. 'We gaan zo',
zegt ze.
'Ze vraagt of ik met haar mee naar de tuin ga', verklaart ze
achter haar hand. 'De ziel.'
Mies schudt haar hoofd en stoot allerlei klanken uit. Vonne ziet
het even medelijdend aan. Kijkt dan weg. Wíl hier eigenlijk
alweer weg, maar Clara krijgt juist een lift van meneer Sauffeur,
die haastig zijn pet licht. 'Dames.' Vlug weer weg.
'Waar heb je het nou weer met Von over', snauwt Clara.
Kee haalt haar schouders op. 'Over niets. Ja toch. Over vreemdgaan
hadden we het. Wat daar allemaal voor rottigheid uit kan voortkomen.
Scheidingen en zo. En dat Mies, wat dat betreft ook zo veel heeft
meegemaakt. Hè Mies?'
Die zegt niets meer.
Clara wordt wit. 'Jij zou toch met Mies...', zegt ze schor.
'We gaan al, we gaan al', stelt Kee haar maar nauwelijks gerust.
Maar er komt iets tussen. Nou eens niet iets, dat Kee heeft geënsceneerd.
Mies is er in ieder geval heel blij om. Zo snel als ze kan, rijdt
ze weg. Dag Kee.
André is er. Luidruchtig komt hij de zaal in gelopen.
Groet links en rechts 'Alles goed opa? Alles goed oma? Alles
kits allemaal?' zonder te kijken. Zonder zich werkelijk te interesseren
voor al die levens. Zijn eigen leven, daar gaat het André
om en zijn eigen leven doet pijn. Een constante, zeurende pijn,
die wel nooit meer over zal gaan en daar zit de schuldige.
'Ha die ma!'
Kee keert zich met een ruk van Clara en haar dochter af. 'Wat
kom jíj doen?'
André gooit smakelijk lachend zijn hoofd in zijn nek.
Bezoek en bewoner kijkt toe, hoe hij zijn moeder omvat en hoe
die wegduikt voor zijn kus. Liefdeloos, denken ze. Zelfs voor
haar eigen kind geen liefde.
Kee zegt met gedempte stem. 'Heb je soms weer zitten gokken?'
Weer lacht André, maar zijn blik verkilt. 'En zal ík
hier soms eens je hele hebben en houwen blootleggen? Wedden,
dat die andere kreukelaars nog niet de helft van jou weten? Wedden,
dat dat jeugdvriendinnetje van jou ook niet weet, wat je met
haar vent...'
Kee vervaalt. 'Je hebt gelijk', zegt ze gedempt en pakt zijn
arm. 'Laten we naar de hal gaan. Of beter nog. Naar mijn slaapzaal.'
Daar is het koud.
Rond deze tijd staat de verwarming laag. Niemand hóeft
hier te zijn. Niemand waagt het te klagen. Zuinig stoken is een
'must' heden ten dage. En zeker voor het financieel noodlijdende
"Karekietenhorst".
André is praktisch en ijsbeert met grote stappen door
het vertrek. Zo houdt hij zich warm en dwingt hij respect af.
Nu kán Kee het niet meer voor hem verzwijgen. Zijn pa,
de speeltuinmagnaat. Ha, ha!
Kee grijpt in haar laatje en kauwt en kauwt de onherroepelijke
geschiedenis weg.
Hoe wist hij? Hoe kwam hij erachter? Wat wil hij nog na al die
jaren?
André weet het wel en schreeuwt het haar toe.
Kee lacht smalend. 'Ach natuurlijk! Poen. Hoe kon ik nou ook
maar één moment denken, dat je je eigen vader...'
De slag komt onverwacht. Een harde, droge slag. Een slag met
de vlakke hand. Een slag, die sporen nalaat op de ziel, niet
het lijf. Eerst is Kee verdoofd. Dan gelooft ze het niet. Dan
ontsteekt ze in woede. Een rechtmatige woede, want welk kind
slaat nu zijn eigen moeder?
André. En zijn gezicht vlak voor het hare vertoont geen
spoor van spijt. Hij omklemt met één hand haar
kin en knijpt met de andere in haar wangen.
'Mens, wat ben jij vet zeg!'
Ze noemt hem bezwerend bij zijn officiële voornaam. Niets
helpt. Nu wil hij weten, wat ze al die jaren al heeft 'gevangen'.
Nu eist hij zijn deel van dat zwijggeld. En verder wil hij er
niets meer over horen!
Als ze hem bezweert, dat ze 'nooit niks van die goorlap had aangenomen.
Ja, alleen die baan dan, maar daarvoor heb ik het bloed onder
mijn nagels uit gewerkt', wordt het André te veel. Alleen
met bruut geweld kan hij zijn verdriet nog bestrijden. Hij knijpt
haar keel dicht. En nog eens. En harder. En weer tot Mies met
haar piesbroedertje er net op tijd bij zijn.
Na Kee's nipte
redding is er geen sprake van dankbaarheid jegens Mies. Is er
geen sprake van deemoed jegens Vonne's moeder.
Alleen nog harder terugslaan kan haar pijn nu verdoven. En nog
grotere bekken. En nog duivelser pesterijen.
Een paar dagen later wacht ze Clara op bij de deur van de fysiotherapiezaal.
Clara is populair. Maakt praatjes met iedere aanwezige. Dat duurt
wel even, maar Kee heeft geduld. Als daar dus eindelijk iets
geels de bocht om komt, is ze er klaar voor. Joelend trekt ze
aandacht. Clara's lach bevriest. Kee grijnst breed en wenkt naar
de ontvangsthal. 'We hébben nog even tijd voor het eten.'
'Wat moet je?' vraagt Clara argwanend.
Kee kijkt verbaasd opzij. 'Wat moet je? Wat moet je? Ik wil het
gewoon even met je over de gang van zaken in "Karekietenhorst"
hebben.'
Clara begint enigszins gerustgesteld haar rolstoel langzaam naar
de ontvangsthal te sturen. Ze probeert zelfs een kwinkslag. Moet
Kee vandaag dan niet naar de keuken om etenswaar te pikken?
'Niet nodig', lacht die fijntjes. 'Piesbroedertje brengt me straks
wel iets te happen.'
'Jullie zijn wel dikke vriendjes ineens', zegt Clara schamper.
Kee trekt een gezicht. 'Dat valt wel mee. Ik trok gisteren alleen
per ongeluk de deur van de bezemkast open en daar stond hij met.'
'Met wie nou weer?'
Kee schudt een dikke, rode vinger.
'Nee. Dát zeg ik niet. Dat zou klikken zijn. Laat ik het
zó zeggen: hij weet, dat ik weet, dat hij nog in zijn
proeftijd zit. En hij weet ook, dat ik hier zo langzamerhand
wel iets in de melk te brokkelen heb.'
'Chantage!' roept Clara de ontvangsthal door. 'Doodordinaire
chantage. En jij denkt, dat je hier als bewoner zoveel in de
melk hebt te brokkelen?' Ze lacht ongelovig.
Kee kijkt geheimzinnig. 'Geloof me. Zoiets móeten ze wel
serieus nemen.'
Clara probeert haar schouders op te halen. Het scoort een zielig
effect. Ze wil eigenlijk alleen maar weg. Ze vreest wat er gaat
komen en ze wil het niet, maar ze gaat tegenwoordig zo langzaam,
dat zelfs het verleden haar inhaalt.
Daar is het al. Kee buigt zich vertrouwelijk naar haar over.
'Ik wilde het ook nog even over "Clara's place" hebben.
En over Mies' ex. Of zal ik hem maar voortaan jouw zakenrelatie
noemen?'
Clara zwijgt.
'Want zo begon het toch hè? Dat hij een soort zakenrelatie
was, omdat jij geld voor die vreettent van je nodig had?'
Kee bedenkt iets anders. 'Ja ik weet nog goed, hoe jij die eerste
keer binnenkwam. Een sjieke tante op hoge poten. Tjee, wat had
jij een hoge poten zeg. Veel hoger, dan dat grietje, waar hij
Mies uiteindelijk voor in de steek heeft gelaten. Toen noemde
je hem nog geen Tonnie, weet je nog? Meneer Verschoor voor en
na in het begin.'
Clara tuurt de lege hal in en berekent haar kansen.
'Nee echt', kijkt Kee met haar mee. 'Niemand komt voorlopig.
Ze hebben het allemaal te druk voor ons. Zo gaat dat hier toch
altijd? Affijn, we waren over vroeger aan de praat. Over wat
je allemaal voor die broodjeszaak van je moest doen. Weet je
het nu weer?'
Clara knikt gereserveerd.
'Je kwam steeds vaker', vervolgt Kee. 'Hoge hakken, lage bloesjes,
gekke stemmetjes... Wat kon jíj een gekke stemmetjes opzetten
in die tijd. Ik moet je zeggen.'
Ze zwijgt abrupt, want meneer Oudemans komt met looprek voorbij.
Ze ontgrendelt haar rolstoel. Zo'n kans laat ze zich niet graag
ontlopen. Het is alleen, omdat Clara medelijden met de oude baas
heeft en, omdat ze via, via heeft vernomen, dat ze eind van dit
jaar misschien toch in aanmerking voor een aangepaste woning
zal komen, dat ze net op tijd ingrijpt.
'Kee', zegt ze donker. 'Kee. Het moet nu echt áfgelopen
zijn! Iedereen is die grote bek van jou meer dan zat en alles
wat je zoon je heeft aangedaan, heb je ook zélf verdiend.'
Dat Clara niet
moeten zeggen. Terwijl Oudemans zich schielijk verwijdert, keert
Kee zich met een ruk naar haar om en pakt met ijzeren vuist haar
stoel. De sterkste en de slimste is zij. Hoort Clara dat? Voelt
ze dat? De sterkste en de slimste! In dit huis telt ander recht.
Heeft Clara dat dan nog niet door?
Ze rijdt haar tegen de knieën. 'Trek je rijkdom of schoonheid
maar door de plé dame! Zeg maar vaarwel tegen je hoerenmaniertjes!
Die werken hier niet! Niet zoals ze werkten bij Tonnie. Het wordt
tijd, dat ik Mies eens vertel, wat jij allemaal met haar vent
hebt geflikt om aan beginkapitaal voor "Clara's place"
te komen! Het wordt tijd, dat ze eens weet, dat haar tegenwoordige
buurvrouw de hoer was, waar haar Tonnie haar mee bedroog, voor
er een andere, jongere en een véél en veel mooiere
op het toneel verscheen!'
Clara kijkt hulpeloos om zich heen. Niemand te zien. De blinde
Charlotte telt in dit verband niet mee. Zenuwachtig roffelt haar
haar blindengeleidenstok tegen de centrale verwarming. Weg, weg,
weg!
'Dat doe je niet', zegt Clara na een poosje beverig. 'Je kan
het alleen niet goed zetten, dat Mies en ik nu zo'n beetje vriendinnen
aan het worden zijn.'
Kee smakt op een spekkie. Haar antwoord. Maar ze voegt er nog
iets aan toe: 'Je moet niet denken, dat je een idioot voor je
hebt. Een wasvrouwtje. Zo noemde je me toch een keer tegen Tonnie?'
Clara schudt niet begrijpend haar hoofd. Kee vouwt haar handen
over haar enorme buik. 'Ik zie je denken. Nou, ik zal je even
helpen. Dat was de veertiende keer, dat je hem op kantoor kwam
opzoeken. Gillen, dat je kon. Gillen! Lekker vond je het. Geil.
Tenminste... Dat gilde je dan.'
Clara ontkent zwak. 'Kreeg je er een kick van om af te luisteren?'
vraagt ze dan hoog.
'Nou dat niet bepaald', antwoordt Kee. 'Maar in die tijd had
ik nogal belangstelling voor een baan in die broodjeszaak van
jou. Je weet wel, wat voor baan. Je zei het toen zelf tegen Verschoor:
zo'n wasvrouwtje ga ik toch niet als 'chef de cuisine' aanstellen?'
Tijdens de maaltijd
houdt Kee zich rustig. Van tijd tot tijd knipoogt ze naar de
verpleger. Haar piesbroedertje in het kwaad. Haar tafeldames
eten zwijgzaam af. Ze zijn dankbaar voor de stilte. En ze zijn
niet van plan die nu met loos gebabbel te verstoren. Na het eten
ontdekt Kee, dat de verpleger zijn afspraak niet is nagekomen.
Dat er geen extra karbonaadje in het laatje van haar nachtkastje
ligt. Geen tweede plumpuddinkje. Vloeken en tieren gaat haar
beter af, dan de gemiddelde Alzheimerpatient, die hier rondscharrelt.
Zíj beseft ten volle wat ze zegt. Zíj weet wie
ze vervloekt: piesbroedertje! En ze gaat hem straffen. Zeker
weten. En ze weet ook hoe en wie ze daarbij gaat inschakelen.
En ze verkneukelt zich.
Natuurlijk gaat ze Mies' verschrikkelijke geheim nu niet nog
eens verklappen. Dat was tóen en het had haar geen windeieren
gelegd. Kon zij het soms helpen, dat hij meteen wilde scheiden,
toen ze hem alles had verteld? Had ze dan niet moeten vertellen
van die knullige abortus in het schuurtje tussen de twee huizen?
Had ze soms haar eigen aandeel daarin moeten verzwijgen? Is dat
oprecht? Of had ze Verschoor níet moeten vertellen, dat
zijn kans op een erfgenaam met Mies toen voorgoed was verkeken?
Acht jaar voor hun huwelijk al? Onderweg naar de conversatiezaal
schudt Kee haar hoofd. Welja! Ze heeft er goed aan gedaan. Mies
hoeft alleen niet te weten, dat ze het nooit nog eens gaat vertellen.
En wat Clara's geheim betreft; dat is ook veilig bij Kee. Het
is alleen, dat Clara hier nooit zeker van zal kunnen zijn.
'Zolang Mies leeft tenminste', rijdt Kee schuddebuikend de conversatiezaal
binnen.
Daar zit iedereen,
die niet te rusten gelegd hoeft te worden, al weer te wachten
op de thee. En schrikt meteen uit een lichte after-dinner dommel
op. Kee lijkt op een oorlogsbodem, zoals ze op hen af komt zeilen.
Groot en zwaar en zwijgzaam en onverzettelijk en ongetwijfeld
benadeeld. En ongetwijfeld op iets uit. Haar gelijk? Andermans
pech?
Ze staat stil bij Clara en Mies. 'Mee!' gebiedt ze en die twee
gehoorzamen meteen. Vragen niet eens, waar naar toe. Geen van
de achterblijvers kan hen dit kwalijk nemen. Niemand noemt dit
laf. Want iedereen weet: het is nooit verstandig om te vragen,
als Kee in zo'n bui is. Het lijkt haar nu al te langzaam te gaan.
Kijk maar naar haar verduisterde blik. Hoor haar maar binnensmonds
vloeken. Ruik haar gevaarlijke zweet maar.
Bij de bezemkast gebaart ze de kleine colonne tot stilstand met
een neerwaartse beweging van haar linkerarm. De arm, die nog
probleemloos uitvoert, wat ze van te voren bedenkt. Die ook onmiddellijk
bewerkstelligt, wat zij nu de gangen door brult: 'Stoppen!'
De verpleging is op dat moment druk bezig met de bedlegerige
bewoners in de andere vleugel. Brullen kan, maar niet te lang.
Vooral piesbroedertje mag niet komen.
De kast gaat niet zo makkelijk open. Kee's linkerhand is aan
het muiten. Is steeds opnieuw aan het missen. Kille woede alleen
is nog lang geen kracht. Daar komt Kee voor de zoveelste keer
weer eens achter. Clara kan het bijna niet aanzien, die lompe
linkshandigheid. Dat aapachtig proberen. Ze móet het gewoon
zeggen. Het langdurig aanzien van de onhandigheid van een ander,
werkt als jeuk. Je moet wel krabben. Dus moet Clara het nu zeggen.
Zó dwingend kan jeuk zijn. Ze kucht om aandacht.
'Wat mot je?' gromt Kee.
'Hij is al open', zegt Clara zacht.
Kee hoort haar niet. Nog steeds druk in de weer met 'dat pokkeslot!'
Clara kucht weer.
Kee keert kwaad haar stoel. 'Wat mót je nou?'
'De deur. Allang open', herhaalt Clara. 'Kijk maar. Hij wijkt
bij de grond.'
Met tegenzin laat Kee haar hoofd zakken. Kijkt. Wordt langzaam
kwaad. Woedend!
'Vinden wij dit leuk?!'
Clara schudt het hoofd. Een ondeugend kind is ze. Angstig en
betrapt. Mies houdt zich muisstil.
Argwanend kijkt Kee ze allebei aan. 'Ik haat het', gromt ze.
Haar kamergenotes zwijgen.
'Ik HAAT het, als ze me zo iets flikken!' herhaalt Kee.
'Maar ik wist toch óók niet, waarom je opeens in
de bezemkast moest zijn', verdedigt Clara zich.
Kee krijgt de deur open. Ze is alweer vergeten, wat ze op dit
moment het meest haat. Wie ze op dit moment het meest haat. De
man van het parkeerterrein. Zijn zoon. Haar verleden. Haar afkomst.
Haar gemiste kansen. Iedereen, die haar we eens had belazerd.
De arts, die aan haar bed kwam vertellen, dat een verpleeghuis
nu voor haar nog het enige alternatief was. Haar uitzichtloze
toekomst. Ze komt steeds maar bij één iemand uit.
Een pechvogel, die natuurlijk niet schuldig aan alles is. Hij
was alleen op het verkeerde moment op de verkeerde plaats en
hij was er alleen de verkeerde dingen aan het doen en daarstraks
was hij zijn afspraak niet nagekomen.
Het valt heus nog niet mee om Leo, de zware E.H.B.O.-pop de kast
uit te krijgen. Zijn kunststof ledematen zijn weliswaar soepel
genoeg te buigen en te strekken, maar hij blijft zwaar en onhandelbaar.
Zeker voor drie gehandicapte vrouwen, waarvan er twee nog steeds
niet weten 'waarom' en 'waar naar toe'.
Het 'waarom' is zo verteld. Kee heeft hulp nodig. Kee heeft er
genoeg van en ze wéét nou eenmaal bepaalde dingen.
Het 'waar naar toe' is een ander verhaal. Want de verre ontvangsthal
in de rechtervleugel blijkt Leo's bestemming. De rechtervleugel
waar het overbelaste verplegend personeel zich op dit moment
niet zal bevinden. In de linkervleugel is dat bezig met ondersteek
en beddengoed. Met thermometer en pillen. Het heeft echt geen
tijd voor Kee, die haar kleine leger commandeert met korte zinnen.
Zelf doet ze het zwaarste werk. Ze is en blijft nu eenmaal de
sterkste, dus zeult ze. Dus steunt ze en vloekt ze. Mies en Clara
hoeven alleen maar de tochtdeuren open te houden. Op de uitkijk
te staan. Op hun hoede te blijven. Kee's mildheid jegens hen
kan ineens omslaan. Dan hebben zij de hoofdrol weer, dus voorzichtig.
Kee is wel slim om haar zaalgenotes op deze manier medeplichtig
te maken. Die weten niet wat ze doen, maar ze weten in ieder
geval, dat het zuster Kemps goedkeuring niet zal kunnen wegdragen.
Ze weten in ieder geval, dat ze net zo stiekem en minstens zo
schuldig als Kee zijn, wanneer ze stilletjes de laatste tochtdeur
voor haar en Leo openhouden.
Kee sleept hem
naar een klein zitje met palm. Ze kijkt schuin omhoog naar de
gangklok en ziet, dat ze nog tijd heeft. Leo valt op de plavuizen
en ze wijst schaterend naar de ontstane schedelbasisfractuur
in zijn kunststof schedel. 'Oók piesbroedertjes schuld!'
giert ze het uit. Ze sjort net zo lang aan Leo tot ze hem op
een stoel heeft. Dan tast ze in de zak van haar overgooier. Als
een toonkunstenares schraapt ze haar keel en boven een verkreukeld
velletje papier kijkt ze haar onwillig publiek dwingend aan.
'Ik ga iets voorlezen', zegt ze, alsof Mies en Clara dat niet
al lang angstig vermoedden.
Haar stem is gedragen, beetje zalvend.
BESTE HANS,
'Want piesbroedertje heet eigenlijk zo', legt ze uit.
IK HEB ME TENMINSTE AAN MIJN DEEL VAN DE AFSPRAAK GEHOUDEN. IK
KOM MIJN BELOFTES TENMINSTE NA. AL BEGRIJP IK NOG STEEDS NIET
WAT JE NOU PRECIES IN ZO'N LEO ZIET. WAT JE MET HEM DOET, BEDOEL
IK. AFFIJN, HIER IS HIJ. JE KAN HEM NA JE DIENST ZO MEE NAAR
HUIS NEMEN.
'Ziezo', zegt ze, terwijl ze de belastende tekst in de rechterhand
van de pop rolt. 'Gaan we mee dames?'
Mies formuleert opgelucht haar eerste, bijna complete zin: 'Ja,
als jij het genoe...'
Clara is te verbijsterd voor woorden. Ze probeert het wel. 'Maar
dat is...dat is...'
'Ja?' licht Kee haar wenkbrauwen.
'Schandalig!' komt Clara er eindelijk uit.
Mies kijkt angstig achterom. Clara gaat het nu toch niet voor
hen beide verpesten?
'Schandalig? Welnee', zegt Kee. 'Weet je wat schandalig is? Je
afspraken niet nakomen. Dat is pas schandalig.'
'Maar jij chanteert!' schreeuwt Clara.
'Ssst!' maant Mies angstig.
Kee duidt op haar. 'Zíj begrijpt het tenminste.'
Clara maakt een schamper keelgeluid. 'Zij is alleen maar bang.
Bang dat jij één van je smerige geintjes met háár
flikt! Bang voor je grote bek! Net als iedereen hier! Maar ik
heb een nieuwtje voor je! Er is er één, die níet
bang meer is! Ja, je hebt het goed! Dat ben ik! Ik heb nu niets
meer te verliezen. Vonne is gisteren naar Nieuw-Zeeland teruggaan.
Drie weken eerder dan ze van plan was en dat is jouw schuld!
Hoor je me! Jouw schuld!'
Kee trekt één schouder op. 'Kan ik er wat aan doen,
dat jullie een klote-verhouding hebben?'
'Ja!' gilt Clara. 'Je hebt het expres verpest en zo gelaten!
Alleen maar omdat die zoon van jou...'
'Van jou wát?' rijdt Kee naar voren.
Mies weet dat alles op het punt staat mis te gaan. Ze weet het
en haar hart gaat naar Clara uit, maar ze wil dit alles gewoon
niet meer. Eigenlijk wil ze tegenwoordig niets meer. Alleen maar
op tijd in bed, in bad en op de WC. Alleen maar rust en saaie
veiligheid. Geen wapenstilstand, maar blijvende vrede. Alleen
maar hier niets meer mee te maken hebben. En wanneer Mies iets
zo graag wil, maakt ze de meeste foutjes. Dan wordt ze nat of
gaat ze erger stamelen of zachtjes huilen en rijdt ze tegen dingen
aan, omdat haar toch al verminderde gezichtsveld nog meer dan
anders is vertroebeld.
De renovatiewerkzaamheden
aan "Karekietenhorst" zijn nog steeds in volle gang.
Werklieden hebben vanmorgen een steiger in de ontvangsthal geplaatst,
want het hoge plafond moet geschilderd. Nu zijn ze er even niet.
Schafttijd.
De steiger biedt krakend verzet als Mies er tegen op knalt. Verstoord
kijkt Kee omhoog. Ze is nog lang niet klaar. Ze is met dat hele
zootje hier nog lang niet klaar.
'Blijven!' gebiedt ze Clara.
Maar die luistert niet. De hele boel staat op instorten. Ziet
Kee dat dan niet?
'HIER blijven!' brult Kee nog eens.
Maar Clara blijft niet. Vanaf een veilige plek kijkt ze vol afgrijzen
toe hoe de door Mies aangereden steigerpoot heel langzaam steeds
verder naar binnen buigt, hoe de plankenvloer er tussen uit versplintert
en op Kee's verontwaardigde schouders valt. De tweede steigerpoot
valt met een klap op de plavuizen. De derde halveert Leo. Kee
lacht er kwaad en onverschrokken om. De vierde...
Loes Flendrie
Oktober 2002
LOES FLENDRIE
(1951) publiceerde gedichten en korte verhalen in diverse literaire
tijdschriften. Daarnaast schreef zij in vakbladen voor sociaal-cultureel
werk artikelen over feministisch opbouwwerk.
Ze begeleidde workshops 'Kreatief Schrijven' voor vrouwen
met een handicap in Volkshogeschool 'De Hunnenschans/Allardsoog'
te Uddel.
Ze schreef twee
dichtbundels: EEN TEKEN VAN LEVEN (1979) en VOOR HET OOG VAN
DE WERELD (1986).
In 1989 verscheen
bij uitgeverij Furie haar boek TONGSTRELEND; vijftien erotische
verhalen voor vrouwen, waarvan VIVA er een aantal publiceerde.
Mei 1992 verscheen bij Furie haar eerste detective MET ZONDER
PARDON en in december 1993 bij Furie/Vita haar tweede detective
WEDEROM PARDON.
In 2001 was zij
één van de schrijfsters die een verhaal leverde
voor de bundel ZIN, niet-correcte erotische verhalen van vrouwen,
verschenen als Rainbow Paperback bij Uitgeverij Maarten Muntinga.
|
|