De tijd is voorbij dat, wanneer we het over jonge Nederlandse strijktalenten hebben, de namen Emmy Verhey en Vera Beths zich aandienen. Beide violistes genieten inmiddels internationale faam en bleken de voorhoede te vormen van nog veel meer met name muziekinstrument-strijkende vrouwen: Theodora Geraets, Isabelle van Keulen, Marieke Blankenstijn, Saskia en Quirine Viersen, Larissa Groeneveld. De twee genoemde musiciennes van de 'eerste' generatie zijn echter nog steeds volop actief.
Op het moment treedt Vera Beths wat meer op de voorgrond door onder andere het uitkomen van een aantal CD's waarop ze deel uitmaakt van een ensemble, dat het grote voorrecht heeft de prachtige Stradivarius instrumenten van het Smithsonian Institute te mogen bespelen (zie bijvoorbeeld de bespreking van de CD met de octetten van Mendelssohn en Gade, MUZE0314.txt). Ze is tevens lid van het ensemble L'Archibudelli - archi = Italiaans voor strijkers, budelli = darmen. Wie een beetje thuis is in de oude muziekpraktijk weet dat er heel lang op darmsnaren is gespeeld en de naam van dit gezelschap wijst dan ook in de 'authentieke' richting. Er wordt veelal (vroeg)romantisch werk gespeeld. Dat betekent niet dat bij Vera Beths het roer qua repertoire helemaal om is. Ze zet zich al heel lang samen met Reinbert de Leeuw in voor hedendaagse muziek en blijft dat ook doen. Zo gaf ze samen met genoemde pianist en met partner Anner Bijlsma een concert met werken van Oestvolskaja en Sjostakovitsj. Overigens vindt de lezer in MUZE0405.HTM een bespreking van de CD die Bijlsma maakte van de Bach- suites op een Smithsonian Stradivarius.
Bach
'Bach', zei Reinbert de Leeuw in de pauze, 'Bach is de enige over
wie ze wil praten en dat hoor je ook in haar muziek: allemaal contrapunt.'
Hij doelde natuurlijk op Galina Oestvolskaja, geboren in 1919 en compositieleerlinge
van Sjostakovitsj - ook dat is in haar muziek te horen. Het toeval (?)
wilde dat op het 'andere net', in de grote zaal van Vredenburg op dat moment
een uitvoering van Bachs Matthäus gaande was. Contrapunt dus, maar
dan toch wel op een totaal andere manier dan bij Bach. Het programma werd
geopend met de Sonate voor viool en piano, een van die voor deze componiste
typerende stukken met een zeer spaarzaam gebruik van noten. Twee (en soms
zelfs maar een) eenvoudige lijnen in de piano en een in de viool. Ook verder
in dit eendelige stuk speelt beperking een hoofdrol, zoals mag blijken
uit de slechts twee verschillende tonen, waarmee de viool vele minuten
vanaf het begin genoegen moet nemen. Het klinkt zo simpel, maar is verre
van dat. In de eerste plaats gebeurt er met die tonen heel veel. Door ze
allemaal afzonderlijk afstreek te spelen bijvoorbeeld, ontstaat een soort
hardvochtigheid die uitstekend past bij de strijd die zich intussen ook
afspeelt tussen piano en viool. Nuances worden eveneens erg belangrijk.
In de tweede plaats ontstaat er een zekere spanning - zou het bij die twee
tonen blijven? toch ook wel rustgevend zo... - waardoor het plotseling
gebruiken van andere tonen werkelijk als een schok komt. Op papier lijkt
dit misschien de beschrijving van minimal music, maar niets is minder waar.
Zelf heeft Oestvolskaja haar muziek heel ambivalent omschreven als 'niet
religieus in liturgische zin, maar ... vervuld van een religieuze geest'.
Er is inderdaad in zoverre een overeenkomst met minimal music dat de geconcentreerde
luisteraar zijn gevoel voor tijd kwijtraakt en in een soort gewichtloze,
betoverde toestand komt. Dat heeft veel te maken met de uitermate lange
spanningsbogen in deze muziek, die door Vera Beths en Reinbert de Leeuw
ook tot het uiterste werden doorgevoerd. Heel knap dat spelen met sfeer
en aandacht vasthouden. Het ongewone slot, waarin de viool heel verstild
eindigt met wat zachte, droge tikjes van de spanschroef van de strijkstok
op de klankkast van de viool, was daar een optimaal voorbeeld van.
Duet
Om nog maar eens een dubbelzinnige uitspraak te poneren: niet mooi
hoeft niet lelijk te zijn. Bij het beluisteren van het qua karakter wel
uitgesproken anders klinkende duet voor cello en piano (1959), waarin het
er vaak fors en fel aan toegaat - zelfs zo dat er tijdens het concert in
Amsterdam een snaar van de vleugel sprong - viel me dat op. Al dat ruige
werk heeft een functie waardoor het niet als lelijk ervaren wordt (althans
niet door mij). Het is een heel organisch stuk, zij het een van uitersten.
Overigens, dat is zo'n aspect dat we ook van Sjostakovitsj kennen, hele
wijde liggingen, evenals de parallelle octaven. Met een enorme bevlogenheid
haalde Bijlsma alles van felle zweepslagen tot sensuele warmte, van zwoegen
tot geheimzinnig uit zijn instrument. Ondanks de volgorde in de titel
wordt de aandacht toch een groot deel van de tijd door de piano getrokken,
die tevens het laatste woord heeft met een fel hoog loopje, dat dan inmiddels
voor de luisteraar een bekend motiefje is geworden. Reinbert de Leeuw hamerde
er op los met geconcentreerde intensiteit. Gelukkig bevat deze muziek hier
genoeg rustpunten voor uitvoerenden en luisteraars om op adem te kunnen
komen.
Hoewel het tweede Pianotrio van Sjostakovitsj geen bepaald tamme compositie is (en de componist tot mijn favorieten behoort) luister je er toch anders naar dan 'gewoon' wanneer Oestvolskaja daaraan vooraf is gegaan. Tonale consonante passages dreigen zo soms zelfs bijna banaal te worden, maar Sjostakovitsj zou Sjostakovitsj niet zijn als niet ook hij al gauw met hier en daar een wringend nootje kwam. Dit Trio is geschreven vlak nadat hij gehoord had dat zijn goede vriend, de muziekhistoricus Ivan Sollertinsky, was overleden (februari 1944). Vooral het eerste deel staat dan ook bol van de expressie van droefheid en pijn: schitterend die flageoletten van Bijlsma! Maar ook het Largo, deel drie, met die mooie donkere akkoorden in de pianopartij geeft daar uitdrukking aan. Als de viool erbij komt is de 'ellende' nauwelijks te overzien. Vera Beths legde hier haar ziel en zaligheid in. Voor het overige lijkt de componist in de snelle delen op een uitdagende manier al die treurnis te willen vergeten. De drie musici gingen hier tot het uiterste: niet alleen heel hard, maar ook ontzettend zacht in soepel samenspel en een vloeiende frasering. En eigenlijk geldt ook hier dat niet mooi niet lelijk hoeft te zijn. Na het bijwonen van zo'n enerverend concert als dit realiseer je je voor de zoveelste keer: er gaat niets boven daar zelf in die zaal zitten. Boven de zweetdruppels, wapperende haren, concentratie, de een voor een op de grond gegooide blaadjes (Bijlsma), het misgrijpen naar een op de stoel gelegde sourdine (opnieuw Bijlsma) te zien, de muziek te horen leven.
PRISKA FRANK