Concert voor piano en orkest; Chain 3 en Novelette
Witold Lutoslawski (geboren in 1913) is een van de, zo niet dé Poolse
componist van de twintigste eeuw. Dit heeft veel met de kwaliteit en niets
met de (overigens beperkte) kwantiteit van zijn werk te maken.
Lutoslawski werd in Warschau geboren, waar hij piano- en compositielessen
volgde: eerst privé en later aan het conservatorium (1932-37).
Wat het componeren betreft, hield hij in beide gevallen dezelfde leraar:
Maliszewski, leerling van Rimski-Korsakov en later in zijn eigen werk gebruiker
van volksmuziek, zoals Lutoslawski dat aanvankelijk ook enigszins deed.
Verder studeerde hij als bijvak viool en liep tevens enkele semesters de
colleges wiskunde aan de universiteit.
Al vanaf het begin van zijn conservatoriumtijd tot 1955 trad Witold
op als pianist. Ook als de piano niet de hoofdrol heeft, speelt dit instrument
in zijn stukken voor orkest vaak een niet onbelangrijke rol.
Vanaf 1952 is Lutoslawski ook gaan dirigeren, maar hij beperkt zich
uitsluitend tot eigen werk, zowel in de concertzaal als bij opnames. Gezien
zijn belangrijke positie, die hem ook ruim voor de 'dooi' van De Muur veelvuldig
in het Westen bracht, zal het niet verbazen, dat de componist regelmatig
als gastspreker en docent compositie te horen was en is in uiteenlopende
plaatsen als Tanglewood, Kopenhagen, Texas en Utrecht. Hij bekleedde verscheidene
bestuursfuncties, kreeg diverse ere-doctoraten en talloze prijzen. Daaronder
zijn die van de Poolse Componisten Vereniging (1959 en 1973), de Koussevitsky
Prijs (1964) en de Sibelius Prijs (1973).
Wat compositiestijl betreft heeft Lutoslawski een duidelijk ontwikkeling doorgemaakt, waarin met name zijn houding ten opzichte van tonaliteit veranderde. In eerste instantie was zijn muziek vrij tonaal georiënteerd: diatonisch en folkloristisch getint. Vanaf de Ouverture voor strijkers (1949) komt hij tot een nieuwe geïntegreerde tonaliteit, al blijft hij zijn folkloristische inslag nog een tijdje trouw, zij het met een nieuw harmonisch systeem. In 1958 vindt een duidelijke omslag plaats met Muzyka zalobna (begrafenismuziek) voor strijkorkest waarin hij een soort twaalftoons-systeem hanteert, waarbij echter niet alle twaalf tonen even (on)belangrijk zijn, hetgeen in het strikte systeem wel het geval is, maar waarin een bepaald akkoord meer nadruk krijgt. Na dit stuk is Lutoslawski wel weer terug gegaan naar het kleurrijke palet, dat hij al eerder hanteerde. Hoogtepunt is bijvoorbeeld zijn tweede symfonie (1961).
Pianoconcert
Gezien Lutoslawski's eigen achtergrond als pianist lijkt het schrijven van muziek voor piano (en orkest) voor de hand te liggen. Echter, na een handjevol composities voor piano solo en enkele pogingen tot een concert was het er tot een paar jaar terug nooit echt van gekomen een pianoconcert te schrijven. In 1977/78 had hij al een bewerking voor piano en orkest gemaakt van zijn eigen stuk voor twee piano's 'Variaties op een thema van Paganini' en was hij al in onderhandeling over een volwassen pianoconcert met zijn toen nog heel jonge landgenoot en pianist Krystian Zimerman.
De impuls om dit concert in 1987 daadwerkelijk te voltooien, kwam van een opdracht van de Salzburger Festspiele. In Augustus 1988 heeft Zimerman onder leiding van de componist met het Oostenrijks Radio Orkest daar inderdaad de première gegeven. Zimerman beschouwt het als een grote eer om dit tevens aan hem opgedragen concert te spelen. Dat wil overigens niet zeggen, dat het geen hoge eisen aan de solist stelt. Net als bijvoorbeeld het celloconcert, dat in 1970 voor Rostropovitsj werd geschreven, is dit werk een synthese van muziek maken en een gevecht met de materie ervan. Zonder een stevige technische ondergrond kan de pianist het wel vergeten. Het pianoconcert bestaat uit vier delen, die zonder onderbreking in elkaar overgaan; het is een doorlopend muzikaal proces met materiaal, dat terugkomt, en een eenheid in vorm en thematiek. Het concert is voor de luisteraar heel toegankelijk en het kan bijna geen toeval zijn, dat dat verband houdt met de stylistische invloeden van voorgangers als Liszt (die een vier-delige sonate schreef, waarvan de delen allemaal in elkaar overgaan), Brahms en Chopin. Het geheel klinkt als een 'echt' pianoconcert, met een prominente rol voor het solo-instrument en een duidelijke wisselwerking tussen solist en orkest. Behalve met metronoomcijfers voor het tempo en de aanduiding 'Presto' bij het tweede deel, hebben de vier onderdelen geen titels meegekregen.
Het eerste deel is lyrisch en expressief met een bijna romantische inslag, die inderdaad een vage herinnering aan Brahms oproept. In het snelle tweede deel komen veel stromen loopjes voor, die Zimerman ragfijn parelend en doorzichtig neerzet in deze opname. Het samenspel met het orkest is hier heel delicaat. Het derde deel opent met een lange piano-solo vol spanning en dramatiek, die met veel rust en daardoor extra spanning door de solist wordt gespeeld. In het gedeelte met orkest werkt de componist met uitersten zowel qua kracht als qua toonhoogte. In het vierde deel, dat een passacaglia is (met steeds hetzelfde motiefje in de bas) zorgt een effectieve instrumentatie voor mooi vervloeiende klanken en tere momenten. Dit werken met kleuren is ook terug te vinden in veel ander werk van Lutoslawski. Tegen het slot verenigen piano en orkest hun kracht en werken toe naar een krachtig en uitbundig einde. De uitvoerenden houden hier een kernachtig betoog voor deze muziek.
Op enkele punten in het concert is ruimte gegeven voor improvisatie. Daardoor zullen alle uitvoeringen op die punten steeds weer van elkaar verschillen en afhangen van sfeer en de bui van de musici. Al in eerdere werken, zoals de Venetians Games, liet Lutoslawski improvisatie op kleine schaal toe. Over het algemeen blijft dat echter zeer beperkt, aangezien hij zelf heel precies is en zo weinig mogelijk aan het toeval over wil laten. Dit is niet zo vreemd voor een componist, die vorm en structuur een hoge prioriteit geeft. Het is niet voor niets, dat hij lang over stukken doet en dit verband moet zijn belangstelling voor wiskunde zeker niet uit het oog verloren worden.
Hoewel de wortels van Lutoslawski's componeertaal zich onmiskenbaar in Europese bodem bevinden en klank voor alles gaat, is hij geen impressionist geworden. De vorm op zich heeft voor hem al expressieve kwaliteiten genoeg.
Chain 3
In het laatste deel van het pianoconcert zijn ook al 'kettingen'
te horen: korte muziekfragmenten, die geen verband met elkaar houden, maar
elkaar wel overlappen. Lutoslawski schreef inmiddels drie werken met de
titel Chain. Het eerste was voor kamerensemble, het tweede voor viool en
orkest (op DG opgenomen door Anne-Sophie Mutter) en het derde voor groot
orkest. Het stuk kwam in 1986 tot stand na een opdracht door het San Francisco
Symphony Orchestra, dat het stuk ook in première bracht. Chain 3 begint
met een soort eruptie, waarna inderdaad een aantal als het ware over elkaar
heenglijdende muziekvlakken te horen zijn. De strijkers, en dan vooral
de hoge violen, treden op de voorgrond.
Het BBC Symphony Orchestra onder leiding van de componist zelf maakt
de indruk zich helemaal thuis te voelen in dit toch nog steeds niet alledaagse
repertoire, terwijl hier toch nogal het een en ander gevraagd wordt. Door
de gelaagdheid van het stuk en de gebruikte uitersten is het een moeilijker
grijpbaar stuk dan bijvoorbeeld het pianoconcert. Het wordt echter na herhaalde
beluistering 'logischer'.
Novelette
Via de al eerder genoemde Rostropovitsj kwam in 1978/9 Novelette
tot stand voor het National Symphony Orchestra, waarvan de cellist toentertijd
dirigent was. Het was tevens het eerste stuk, dat Lutoslawski in opdracht
van een Amerikaans orkest schreef. De titel is geleend van Schumanns Noveletten
voor solo piano, die Schumann zelf omschreef als 'lange, met elkaar verbonden
avonturenverhalen'. Dat gevoel heeft Lutoslawski overgebracht in de titel-aanduidingen
Announcement, Three Events en Conclusion.
Deze muziek (waarvan het begin door de NOS op Radio 4 als 'tune' voor
het Muziekjournaal gebruikt wordt) begint heel krachtig, waarna er als
het ware lijntjes worden getrokken tussen erop volgende uitbarstingen in
het eerste deel. Ook in Novelette is bewust kleurgebruik en dramatiek,
die soms naar hardvochtigheid neigt, te horen. Er bestaat verder een duidelijk
verband tussen het eerste en het laatste deel, waardoor als het ware een
cirkel (een raamvertelling?) ontstaat.
Verder kan de luisteraar zich niet aan het idee onttrekken, dat er
een langzaam aflopende muziekautomaat wordt uitgebeeld. Ook hier geeft
het orkest een bijna voorbeeldige vertolking. De opname zelf munt uit door
een heel exacte plaatsing van de verschillende instrumenten(groepen) binnen
het orkest, waardoor men zich bijna met hen in de zaal (Henry Wood Hall,
London) waant. Deze vrij analytische registratie doet het goed in de muziek
van Lutoslawski, zonder dat overigens de wel degelijk aanwezige betrokkenheid
verloren gaat.
Nog even terugkomend op het pianoconcert kan worden opgemerkt, dat het eeuwige dilemma bij het vastleggen van het omvangrijke solo- instrument niet helemaal bevredigend is opgelost. Hoewel de piano in alle opzichten zondermeer uit de muziek springt, is die ook verweven met het orkest als dat speelt. Op zulke momenten zou men de vooruitgeschoven positie van de vleugel iets minder duidelijk willen horen. De klankverhoudingen liggen over het algemeen wel goed en het karakter van instrument en spel komen eveneens goed door.
Het belang van deze opname zal niemand ontgaan: het betreft tenslotte de vertolkingen onder leiding van de componist zelf en door de solist, aan wie het pianoconcert is opgedragen. De inmiddels hoogbejaarde componist en dirigent (klassieke muziek moet toch gezond zijn; in welk ander vak vind je zoveel nog steeds actieve zeventigers en tachtigers?) heeft zo in elk geval de gelegenheid gekregen zijn visie vast te leggen en in een periode, waarin 'authenticiteit` een groot goed is, kan het belang daarvan nooit overschat worden.
PRISKA FRANK