Eén van zijn vroege biografische geschriften 'Groetjes uit Brussel' uit 1969 (in 1978 met andere Vlaanderen-stukken opgenomen in 'Mijn Vlaamse jaren') gaf al blijk van zijn fascinatie voor en betrokkenheid bij Vlaanderen en de Vlamingen. Regelmatig verschenen nieuwe Vlaanderen-stukken, waarvan sommige (zoals bijvoorbeeld 'Sire, er zijn geen Belgen' uit 1988) het karakter van een cultureel pamflet hadden, zij het dat 'Sire,...' zich niet zozeer tegen Vlaanderen richtte, alswel tegen de hardnekkige van domheid getuigende vooroordelen van de Nederlander over de Vlaming en de grote ongeïnteresseerdheid in Nederland voor de Vlaamse cultuur.
Brouwers maakt zich geen enkele illusie over die culturele integratie, zo blijkt ook weer uit verschillende bijdragen die zijn opgenomen in 'Vlaamse leeuwen' waarin alle Vlaanderen-stukken zijn samengebracht. Aan de andere kant is Brouwers bepaald niet mals in zijn kritiek op de Vlaamse letteren, met name waar het gaat over het taalgebruik. In Vlaanderen zelf werd hem die kritiek niet altijd in dank afgenomen, omdat ook de Vlamingen blijkbaar moeilijk loskomen van hun vooroordelen: Brouwers werd menigmaal afsgeschilderd als het zoveelste voorbeeld van de superieure Hollander, die Vlaanderen wel eens zou leren hoe het hoorde. Wat of die Brouwers wel niet dacht...
'Vlaamse leeuwen' laat zien hoe de verhouding tussen Brouwers en Vlaanderen in de loop van een kwart eeuw is veranderd. Wordt hij in een van de eerste stukken een 'onbegrepen minnaar' genoemd, het boek eindigt met enkele toespraken die Brouwers hield bij de uitreiking van aan hem toegekende Vlaamse onderscheidingen wegens zijn verdiensten voor de Vlaamse cultuur in het algemeen en de Vlaamse letteren in het bijzonder.
Bij verschijning van 'Vlaamse leeuwen' in Vlaanderen werd het boek door de Vlaamse pers juichend onthaald. Van bijna doodgeknuppeld tot bijna doodgeknuffeld lijkt een aardige samenvatting van de appreciatie van Brouwers' werk bij en bemoeienissen met onze zuiderburen.
Dit alles neemt echter niet weg dat 'Vlaamse leeuwen' inderdaad een schitterend overzicht biedt van de Vlaamse literatuur, niet alleen over de periode waarin Brouwers zijn stukken schreef, maar ook over klassieke Vlaamse literaire reuzen. Ongemeen scherp in zijn kritische beschouwingen en polemieken (o.a. over Angele Manteau, Weverbergh en Karel van het Reve) en op dezelfde mateloze manier royaal in zijn bewondering (o.a. Walter van den Broeck, Geert van Istendael en Paul de Wispelaere).
De stukken in 'Vlaamse leeuwen' verschenen grotendeels in eerdere uitgaven, maar sommige daarvan zijn niet of nauwelijks meer verkrijgbaar (het boekje 'Alleen voor Vlamingen' bijvoorbeeld). Alleen al die reden rechtvaardigt de uitgave. Daarnaast zijn al die bijdragen bij elkaar te lezen als twee spiegels: van de Vlaamse literatuur en als een nieuw, lijvig en indrukwekkend hoofdstuk van de Brouwers-biografie.
In zijn 'Vooraf' schrijft Brouwers zelf te hopen 'met dit werk bij te dragen tot een bredere belangstelling voor en een beter begrip van de Vlaamse literatuur, haar beoefenaars (m/v) en haar geschiedenis. Het in Nederlands heersende gebrek daaraan is een van de regelmatig in dit boek terugkerende thema's'.
Hopelijk zal 'Vlaamse leeuwen' daarnaast een bijdrage leveren aan de waardering voor het werk van Jeroen Brouwers zelf en een nieuwe, (nog) grotere groep lezers.
HARRY FLEURKE