Dat en hoe het anders en vooral goed kan toont Herman de Coninck overtuigend aan in zijn nieuwe bundel verzamelde essays over poëzie 'Intimiteit onder de melkweg'. Er is al vaker op gewezen dat het lijkt alsof dichters vooral door andere dichters besproken worden en dat gebruik niet per definitie een garantie is voor de kwaliteit van een bespreking, behept als de bespreker nou eenmaal is met de opvattingen die hij/zij in het eigen werk vorm geeft. In het geval van De Coninck is het een voordeel, omdat hij de door hem besproken dichters benadert van binnenuit, vanuit het weten op welke manieren een gedicht tot stand kan komen en welke elementen daar een rol in spelen. Hij heeft de verleiding weerstaan om zijn hoogst persoonlijke visies tot absolute en exclusieve maatstaf van zijn beschouwingen te maken. Dat maakt hem ook kwetsbaar, want ongetwijfeld zullen boosaardige recensenten de hier en daar over poëzie geponeerde stellingnames toepassen op zijn eigen werk, om tot de conclusie te komen dat De Coninck zich zelf niet houdt aan wat hij over anderen te berde brengt. Niks dan kwaadsprekerij.
Herman de Coninck beschikt over de gave om op een heldere en tegelijk diepgravende wijze over de dichtkunst te schrijven en dat maakt deze bundel zo aantrekkelijk voor zowel beginners als gevorderden. Sterker nog, de lezer die wel geïnteresseerd is in poëzie, maar er vanwege het 'moeilijke' niet goed aan durft te beginnen, vindt in 'Intimiteit onder melkweg' een uitstekende gids, leidraad en inleiding in de Nederlandstalige poëtica.
De auteur maakt aannemelijk dat een gedicht mooi vinden en begrijpen weliswaar in elkaars verlengde kunnen liggen, maar niet noodzakelijkerwijs samen hoeven te gaan. Anders gezegd: ik kan ontroerd zijn door de schoonheid van een gedicht, ook zonder dat ik precies weet of weer kan geven waar het over gaat. Sterker nog: de rode draad die door de hele bundel loopt is De Conincks speurtocht naar de 'inhoud van poëzie'. En om maar meteen de uitkomst te verklappen: hij vindt DE inhoud niet, hoogstens een inhoud, een mogelijke betekenis (of enkele betekenissen) die een gedicht naar zijn mening zou kunnen hebben.
Als lezer van andermans en -vrouws gedichten stelt de auteur zich zeer bescheiden op en is hij graag bereid zijn eigen lezing/interpretatie te ruilen voor een andere en (misschien) betere. Ook is hij niet te beroerd om zijn eigen ideeën over een dichter kritisch te toetsen en te corrigeren. Dat gebeurt o.a. in een mooie beschouwing over het werk van Willem van Toorn, waar hij een jaar of tien geleden nogal wat bedenkingen bij had gekregen en die hij nu met andere ogen leest. Die herlezing maakt een grondige revisie van zijn mening toen noodzakelijk en De Coninck doet dat dan ook in alle eerlijkheid en stevig onderbouwd.
Fraai is ook het essay over Schulte Nordholt als vertegenwoordiger van een groep dichters die nooit tot de besten zijn gerekend, ook al schreven en schrijven zij gedichten die in kwaliteit soms niet onderdoen voor het werk van hen die tot de 'dichterlijke canon' worden gerekend. Het is een uiterst liefdevol 'pleidooi voor tweederangsdichters' zoals de titel van dit stuk luidt. Een van de kwaliteiten van Herman de Coninck is de originele invalshoek van waaruit hij soms het werk van een dichter benadert en die een heel nieuw licht op de gedichten werpt.Daartoe behoort zeker het essay over het taalgebruik van Hugo Claus, de dichter die als een kok 'een prachtig gerecht maakt met truffels en paardestront'.
Verder zijn stukken opgenomen over o.a. Rutger Kopland (die De Coninck in bescherming neemt tegen een criticus die Kopland een 'humanistisch verbondstoontje' verweet), Eva Gerlach, Miriam van Hee, Anna Enquist, Toon Tellegen (de laatste drie in het kader van een groter thema: Poëzie en psychiatrie), Leonard Nolens, Gerrit Kouwenaar en de vaak als 'moeilijk' maar door De Coninck een beetje toegankelijker gemaakte dichter Hans Faverey. In 'Het Diepe Zuiden' gaat De Coninck uitvoerig in op de dichterlijke verhouding tussen Vlaanderen en Nederland.
Twee essays gaan over fotografie, het eerste over schrijversportretten, het tweede over een verzameling foto's die in het boek zijn opgenomen en, hoewel het laatste van de bundel, het titelstuk vormt. Dit laatste is niet zonder betekenis.
Misschien is gedichten lezen wel nauw verwant met foto's kijken (zo vermoedt De Coninck): er is een eerste blik, dat wat je op het eerste gezicht ziet, en er is het nauwkeuriger kijken en ontdekken dat er meer (op) staat dan je in eerste instantie waarnam. Tenslotte is er het 'onzichtbare': het verhaal achter de foto, vergelijkbaar met de interpretatie van het gedicht.
In 'Intimiteit onder de melkweg' laat Herman de Coninck de lezer zien dat HET verhaal niet bestaat, maar dat het hem vrij staat zijn eigen verhaal te ontdekken en te zien, mits hij bereid is de voorlopigheid ervan te erkennen.
Poëzie leren lezen; een leerling kan zich geen betere 'cursus' wensen dan dit voortreffelijke boek.
HARRY FLEURKE