Bevrediging van een bepaald soort nieuwsgierigheid, waarmee dubieuze weekbladen bij voortduring hun oplages proberen te vergroten, is ongetwijfeld mede debet aan die interesse. Twee andere motieven mogen echter niet over het hoofd worden gezien: enerzijds het zoeken naar het geheim van het succes achter de bekende persoonlijkheid en haar/zijn werk en anderzijds de veronderstelling dat inzicht in het persoonlijke leven een toevoegende waarde heeft (kan hebben) voor het werk waarmee en waardoor die persoon bekend is geworden.
Strikt genomen zijn de drie boeken van Rainer Maria Rilke, die SUN in Nederlandse vertaling heeft uitgegeven, geen ego-documenten. Het eerste, 'Brieven over Cézanne', bevat voornamelijk beschouwingen over het werk van deze Franse schilder en aquarellist, die door velen wordt beschouwd als de 'vader van de moderne schilderkunst'. Zowel de expressionisten als de kubisten beschouwen Cézanne als een van hun voorlopers.
Rilke en Cézanne hebben elkaar persoonlijk nooit gekend. De dichter ontdekte de schilder in 1907 (de opgenomen brieven beginnen tenminste in dat jaar), de schilder overleed in oktober 1906.
Ook het tweede boek, 'Auguste Rodin', belicht hoofdzakelijk het werk van de beroemde beeldhouwer, in een monografie, een lezing en in een aantal brieven. Wel komen hier meer persoonlijke elementen aan bod. De beide kunstenaars kenden elkaar en hebben enige tijd nauw samengewerkt in de periode dat Rilke als persoonlijk secretaris van Rodin optrad.
Toch zijn beide boeken als ego-document te beschouwen, in zoverre Rilke in de wijze waarop hij het werk van Cézanne en Rodin belicht zijn eigen opvattingen over kunst en kunstenaarschap duidelijk maakt.
Het meest persoonlijk is ongetwijfeld het recent verschenen 'Florentijns dagboek', hoewel de dichter ook in deze notities, die hij maakte tijdens een Italiaanse reis, voornamelijk in Toscane, veel nadenkt over de waarde, de betekenis en de zin van de kunst.
Autobiografische teksten in de letterlijke betekenis heeft Rilke niet nagelaten. Maar zowel zijn gedichten als prozawerk zijn doordrenkt met gebeurtenissen en ervaringen uit zijn persoonlijk leven. Uiteraard zijn ook in de talloze brieven die hij naliet veel persoonlijke notities te vinden. Maar bijna zonder uitzondering dienden zij een 'hoger' doel: de kunst in het algemeen en de literatuur in het bijzonder.
Dat is overigens geenszins verwonderlijk. 'Rilke vertegenwoordigt een mensentype dat in een dermate exemplarische belichaming geen tweede maal bestaan heeft en waarschijnlijk ook niet nogmaals zal bestaan: de dichter.' Op die wijze begint Rilke's biograaf Wolfgang Leppmann het 'Woord vooraf' van zijn levensbeschrijving. (2) Rilke leefde voor, door en vanwege de literatuur.
Rainer Maria Rilke (1875-1926)
Als de biografie van Leppmann iets duidelijk maakt, dan is het wel Rilke's conflict tussen leven en dichterschap. Het leven en de kunst staan met elkaar op gespannen voet en hoewel Rilke voortdurend relaties met vrouwen en vrienden aanknoopt, wint steeds opnieuw de dichter in hem. Hij is een rusteloze zoeker, reist veel en kent geen vaste, eigen plek, met uitzondering misschien van zijn laatste vijf levensjaren, die hij grotendeels doorbrengt in een hoog, torenachtig gebouw, het 'Chateau de Muzot', bij het stadje Sierre in Zwitserland. Het is daar dat Rilke zijn 'Duineser Elegien' afmaakt en 'Die Sonette an Orpheus' schrijft, twee van zijn belangrijkste werken.
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag, een stad waarmee hij weinig affiniteit had en ook nooit zou krijgen. Na een mislukte militaire opleiding in zijn jeugd en jongensjaren vertrekt Rilke op zijn twintigste naar München, zonder precies te weten wat hij wil of zoekt, zonder vooruitzichten en met grote twijfels over zijn toekomst. Een jaar later leert hij de vrouw kennen die zo bepalend is voor zijn verdere leven en met wie hij, na een stormachtige en kortstondige liefdesaffaire, een levenslange vriendschap zal onderhouden, de zeventien jaar oudere Lou Andreas-Salomé. Zij ondersteunt en stimuleert zijn schrijverschap waar ze kan en via haar bouwt Rilke een netwerk aan waardevolle contacten op dat hem in latere jaren zowel artistiek als financieel nog van pas komt.
Enkele jaren later trouwt hij met de beeldhouwster Clara Westhoff, bij wie hij een dochter krijgt. Hoewel het echtpaar nooit officieel scheidt, is het huwelijk geen succes en gaan zij na een tijd elk hun eigen weg.Via Clara maakt Rilke kennis met het werk van de beeldhouwer Rodin, een kennismaking die gevolgd wordt door een langdurig persoonlijk contact. Rodin is van beslissende invloed geweest op de ontwikkeling van Rilke's dichterschap, een invloed die terug te vinden is in o.a. de roman 'Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge' en in de 'Neue Gedichte'.
Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij (overeenkomstig zijn wens) begraven op het kerkhof van Raron.
Op zijn grafsteen staat wat Leppmann noemt '...een van de beroemdste grafspreuken die de
literatuurgeschiedenis kent. Al in 1972 zijn er niet minder dan zesentwintig interpretaties geteld...':
'Rose, oh reiner Widerspruch, Lust,
Niemandes Schlaf zu sein unter soviel
Lidern.'
De erkenning van Rilke
Hoewel Rilke in onze jaren in brede kring wordt beschouwd als de grootste Europese dichter van deze eeuw, is hij tientallen jaren praktisch genegeerd. In dat verband spreekt Bronzwaer in de inleiding bij zijn voortreffelijke vertaling van de 'Duineser Elegien' van een 'Rilke eclips', al is die dan ook 'geen totale verduistering'. (3) Pas eind jaren '70 komt er een nieuwe belangstelling voor Rilke's werk.
Nederland kon in 1930 kennis maken met Rilke door Victor van Vrieslands vertaling van 'Die Weise von Liebe und Tod des Cornets Christoph Rilke', een vroeg prozagedicht dat in 1899 was ontstaan en in 1906 in gewijzigde en definitieve vorm als boek uitgegeven. Uiteraard was het oorspronkelijke werk al eerder beschikbaar en vindt men in de 'Verzamelde Gedichten' van de eerdergenoemde Willem de Mérode (4) in veel werk de invloed van Rilke, met name van het 'Stundenbuch', een cyclus waarin het metafysische en mystieke dat zo kenmerkend is voor Rilke's vroege werk, de boventoon voert.
In het algemeen was er door de jaren heen nogal wat kritiek op de poëzie van Rilke van gezaghebbende literatoren als Ter Braak, Du Perron, Marsman, Nijhoff en Vestdijk. Wie echter kijkt naar wat er de laatste vijftien jaar aan vertalingen verscheen, kan echter niet anders dan verheugd constateren dat de 'Rilke eclips' voorgoed voorbij is. Naast de al eerder genoemde tweetalige editie van de 'Duineser Elegien' verschenen in dezelfde serie 'Die Sonette an Orpheus' (5) en zeer recent 'Gedichten uit de jaren 1913-1926'. (6)
In 1989 verscheen nog een nieuwe vertaling van 'De wijze van liefde en dood van de Cornet Christoffel Rilke'. (7)
Florentijns Dagboek
De drie door SUN uitgegeven boeken tussen 1988 en heden nemen in die Rilke-revival een uitzonderlijke plaats in. De boeken over Rodin en Cézanne markeren een nieuwe periode in de poëzie van Rilke, een omslag die hij zelf graag een 'breuklijn' noemde. Hoewel Rodin weinig moest hebben van ideeën over bevlogenheid en inspiratie (er moest gewerkt worden) en Rilke de totstandkoming van zijn gedichten zag als iets dat over hem kwam, taal die hem werd ingegeven, leerde Rodin hem 'kijken'.
Mede door een intensieve bestudering van Cézanne's schilderijen begon hij gedichten te schrijven die later de 'ding-gedichten' werden genoemd: verwoording van wat hij had waargenomen en waarin het waargenomene niet bedolven raakt onder een stortvloed van sentimentele erupties. Veel van deze gedichten zijn ondergebracht in de 'Neue Gedichte', waarvan het eerste 'Der Panther' nog steeds een grote vermaardheid geniet.
Het recent verschenen 'Florentijns dagboek' is een typisch werk van de jonge Rilke. Het is de weerslag van een reis die de dan 22-jarige, nog nauwelijks bekende schrijver in 1898 maakt naar Florence en Toscane. Hij richt zijn notities aan Lou Andreas-Salomé, zoals hij in de eerste zin van de aantekeningen aankondigt.
Naast een aantal kunstbeschouwingen bevat het boek veel korte notities met de compacte formulering van een aforisme. Zijn kritiek op het recensentendom is bepaald niet mals, wat enigszins vreemd aandoet in het licht van de kritieken die Rilke zelf later onregelmatig schreef. Helemaal nieuw moet Rodins advies aan Rilke om te 'kijken' overigens niet in de oren hebben geklonken. In een notitie maakt de auteur zich kwaad over kunstboeken die mensen vertellen wat ze moeten zien, in plaats van dat ze zelf kijken en ontdekken wat er te zien is.
Zijn latere liefde voor moderne kunstenaars als Rodin en Cézanne lijkt in tegenspraak met Rilke's Florentijnse ervaringen. Hij beschouwde de representanten van de vroeg-Renaissance (het Qattrocento) als degenen die een nieuwe lente in de kunst hadden gebracht. Helaas was het -in Rilke's optiek- geen zomer geworden en zag hij zijn eigen tijd als bij uitstek geschikt om die zomer te laten doorbreken. Toen hij met Rodin en Cézanne kennis maakte, moet hij die openbaring als een vervulling van zijn wens hebben gezien.
Veel materiaal uit het 'Florentijns dagboek' heeft Rilke later in zijn literaire werk gebruikt. Er zijn 'voorafschaduwingen' terug te vinden van een toneelstuk dat hij schreef 'Die weisse Fürstin', van het 'Stundenbuch' en van '...Malte Laurids Brigge'.
Zijn hang naar zorgvuldige formulering en stilering was overigens zo groot dat hij uit veel van zijn persoonlijke notities, waaronder de brieven (op de achterflap van Leppmanns biografie wordt hij 'de laatste grote brievenschrijver van de Europese literatuur' genoemd) zonder correcties kon putten voor zijn literaire producten.
Een stem als de zee
'Ik zou een stem willen hebben als de zee en toch een berg zijn en in de zonsopgang staan: opdat ik jullie allen wakker zou kunnen lichten, boven jullie opgaan en jullie bemoedigen', schrijft Rilke in het Florentijns dagboek. Als deze uitspraak te lezen valt als een verklaring voor wat hij met zijn dichterschap wilde, dient de vraag zich aan: is dat Rilke gelukt?
In ieder geval is zijn stem niet verstomd en is hij niet, zoals veel dichters voor en na hem, in de vergetelheid geraakt: het ruisen van de zee is hoorbaar gebleven, zijn grootste dichtwerken 'staan als een berg'. Vooral de 'Duineser Elegien' worden nog steeds bestudeerd en geïnterpreteerd en het is de vraag of zij ooit al hun geheimen prijsgeven. Zijn bekendheid neemt toe, zelfs in die mate dat Bronzwaer (in een bespreking van de recente vertaling van de late gedichten) opmerkt: 'Het is niet waarschijnlijk en zeker niet te hopen dat voor de jeugd van thans Rilke weer een soort goeroe wordt...'. (8) Of Rilke zelf tegen die status bezwaar zou hebben gemaakt valt overigens nog te bezien.
Net als de boeken over Rodin en Cézanne is ook het 'Florentijns dagboek' voortreffelijk vertaald en van aantekeningen en een nawoord voorzien door Philip van Eijk. Afzonderlijk vermelding verdienen de functionele illustraties en de uiterst verzorgde wijze waarop deze boeken zijn vormgegeven.
HARRY FLEURKE
'Auguste Rodin'
1990
ISBN 90 6168 334 3
'Florentijns dagboek
1993
ISBN 90 6168 384 X
Alle drie de boeken zijn nog verkrijgbaar en kosten f. 29,50