Rudi Laermans: 'Individueel vlees.
Over lichaamsbeelden'
Wie Rubens' schilderij van de drie gratiën bekijkt, kan zich
nauwelijks voorstellen dat de weelderig-vlezige vrouwenfiguren beantwoordden
aan het schoonheidsideaal van zijn tijd. Afkeurende of meewarige blikken,
een frustrerende jacht op grote maten, afschrikwekkende verhalen over de
risico's van vetzucht en al dan niet gevraagde adviezen over diëten
en dieetclubs zouden de dames thans veelvuldig ten deel vallen.
Ideaalbeelden veranderen en hoe zowel het vrouwelijke als mannelijke schoonheidsideaal
er vandaag de dag uitzien wordt ons voortdurend getoond in reclames voor
de meest uiteenlopende producten. Die beelden zijn niet alleen een nastrevenswaardig
ideaal waar men naar believen al dan niet van kan afwijken, zij zijn in
meerdere opzichten normbepalend en hangen nauw samen met onze huidige gezondheidscultuur.
Met recht heeft Laermans het consequent over 'cultuur' en niet over 'cultus'
omdat de gezondheids-opvattingen de samenleving diepgaand beïnvloeden.
Opvallend is bijvoorbeeld de radicaal veranderde norm met betrekking tot
het roken: een fatsoenlijk mens vraagt om rookverlof. Voor het eten geldt
hetzelfde: een beschaafde gastvrouw of -heer stelt zich van tevoren op
de hoogte van de voedingsgewoontes van de gasten en neemt in ieder geval
niet voetstoots aan dat de gasten vlees eten.
Er is een verstrengeling opgetreden tussen beleefdheids- en gezondheidsnormen,
constateert Rudi Laermans. Daarnaast is er een verschuiving waar te nemen
van gezondheid als persoonlijke verantwoordelijkheid naar gezond gedrag
als sociaal verschijnsel, gedrag dat in het sociale verkeer een niet meer
weg te denken rol speelt.
Dit laatste, aldus de auteur, gaat zeer ver. Wie er bij wil horen en
geaccepteerd wil zij,n zorgt voor een gezond uiterlijk en doet veel om
dat te bewerkstelligen: men houdt het lichaam in training en conditie en
consumeert verantwoorde voeding, die niet dikmaakt en niet tot alle mogelijke
ziekten zou kunnen leiden. Achter die jacht op gezondheid kan men o.a.
een verlangen naar de eeuwige jeugd (daarmee komt het lichamelijke schoonheidsideaal
bijvoorbeeld overeen) en het eeuwige leven vermoeden.
De commercie speelt handig op de nieuwe normen in, met 'verantwoorde' voedingsproducten
(met de 'light'-producten voorop) en allerlei middeltjes die de veroudering
terug moeten dringen of op z'n minst het proces vertragen dan wel stoppen.
Van enige rationaliteit in het gezondheids-denken is geen sprake meer.
De schadelijke effecten van roken en 'foute' voeding zijn gebaseerd op
grootschalig epidemiologisch onderzoek en geven geen enkele individuele
zekerheid. Daarnaast lijkt het er, blijkens enkele door Laermans aangehaalde
onderzoeken, op dat mensen zich meer dan eens aan de gezondheidscodes houden,
niet omdat ze er zelf zoveel heil in zien, maar uit uitsluitend sociale
overwegingen.
Al met al hoeft men over de gesignaleerde ontwikkelingen niet onverdeeld
positief te zijn. Om de haverklap verschijnen nieuwe berichten over producten
en gedragingen die schadelijk voor de gezondheid zouden zijn. We leven
in een 'risico-maatschappij' en dat in toenemende mate. Op de een of andere
manier zijn we bereid om veel voor de allesoverheersende gezondheidsnorm
op te offeren aan 'het goede leven'. Maar wat als die norm zo bepalend
wordt dat de overheid zich verregaand - bijvoorbeeld door middel van regelgeving
- met de gezondheid gaat bemoeien en gezondheidscultuur synoniem wordt
met gezondheidsdwang, zo vraagt Laermans zich af.
De rol van de medische wetenschap ('het medische regime' citeert
de auteur A. de Swaan) dient in al deze overwegingen betrokken te worden
en wekt de indruk de bestaande toestand te bevestigen en aan te moedigen.
De macht van de arts (de dokter zegt het) heeft welhaast religieuze proporties
aangenomen. We gaan naar de dokter zoals we voorheen naar de priester gingen:
ter biecht middels een halfjaarlijkse 'check-up' om ofwel direct absolutie
te ontvangen (alles is in orde, ziet er 'gezond uit') ofwel een aantal
penitenties (veel bewegen, minder vet eten, stoppen met roken) teneinde
alsnog rein en schuldenloos te kunnen leven. Dit beeld is overigens al
twee decennia geleden geschetst door o.a. Foucault en Illich. Die collectieve
lichaams- en gezondheidsbeweging kan echter niet verhinderen of ontkennen
dat we als mens, als individu begrensd blijven binnen en met ons eigen
allerpersoonlijkste lichaam.
Laermans stelt kritische vragen bij het effect van een algemene gezondheidsvatting,
gerelateerd aan de relatie met het eigen lijf. In hoeverre ervaren we onszelf
nog als een geheel en in welke mate zou die exclusieve aandacht voor het
lijfelijke al dan niet (kunnen) leiden tot een vervreemding van het eigene:
het lichaam als een ding, een object. Verandert het lichaam als iets wat
ik (ook) ben tot iets wat ik heb?
Dat dit werkelijk kan gebeuren, hoe dat plaatsvindt en wat de gevolgen
daarvan zijn illustreert het boek met fragmenten uit een roman van Luigi
Pirandello, waarin deze vervreemding wordt beschreven.
Lichamelijke 'nivellering' heeft, zo lijkt het, een ernstige vervreemding
van het eigene, het ik, het zelf tot gevolg en dus het verlies van juist
datgene wat mensen uniek maakt. Van persoon worden we, zo niet onpersoon,
dan toch tot on-persoonlijk. En weer gebruikt Laermans een voorbeeld uit
de literatuur, Fay Weldons roman 'Leven en liefdes van een duivelin', dat
waarschijnlijk meer bekend is door de gelijknamige verfilming. Via plastische
chirurgie laat een vrouw zich veranderen in een copie van de minnares van
haar man. Maar de persoon die zij oorspronkelijk was en mede gekend, kenbaar
en herkenbaar door haar lichaam bestond niet meer en is een 'ander' geworden.
Een verontrustend en zorgwekkend beeld. Een beeld ook waarmee 'Individueel
vlees' afsluit.
Hoe ver gaan we nog, durven we te gaan met onze gezondheidscultuur, in
aanmerking genomen hoe ver we al zíjn gegaan? Dat is de indringende
en allerminst vrijblijvende vraag, waarvoor deze waardevolle bijdrage aan
het 'maatschappelijke gezondheidszorg- debat' ons stelt.
HARRY FLEURKE