V.G.H.J. Kirkels, red.:
'Transplantatie en mensbeeld'
Moet wat technisch mogelijk is ook altijd daadwerkelijk worden uitgevoerd?
Wellicht bestaat er geen bevredigend antwoord op deze vraag. De feiten
achterhalen de theorie. Wat kan, gebeurt. Dat is bijna een ijzeren wet,
die beantwoording van de vraag danig beïnvloedt.
Het boek 'Transplantatie en mensbeeld' bevestigt dat nog eens. In 1967
werd de eerste harttransplantatie uitgevoerd door de Zuidafrikaanse chirurg
Barnard. Tot op de dag van vandaag, ruim vijfentwintig jaar later, bestaan
er rond transplantaties nog altijd onopgeloste vragen en problemen.
Deskundigen op verschillende terreinen laten in het boek hun licht schijnen
op het thema en gaan de verschillende moeilijkheden niet uit de weg. Zo
is er medisch gezien nog steeds geen afdoende oplossing gevonden voor de
adequate behandeling tegen afstotingsreacties door het lichaam op een geïmplanteerd
orgaan. De middelen worden steeds effectiever, maar een patiënt zal
gedurende de rest van zijn leven medicijnen moeten gebruiken, die op hun
beurt leiden tot een verhoogde kans op infecties.
Juridisch zijn de meest recente Nederlandse wetsvoorstellen uit 1991 weliswaar
een hele verbetering, maar ook die bevatten lacunes, waardoor niet alle
(mogelijke) problemen gedekt zijn. De politiek heeft zich jaren afzijdig
gehouden en voert pas de laatste tijd een actiever beleid.
Het onderzoek naar de psychologische effecten van transplantatie begint
net op gang te komen. Vanuit de ethische hoek lijken er meer vragen dan
antwoorden te bestaan, al is dit wellicht eigen aan de ethiek en (waar
het dit boek betreft) de moraaltheologie.
Voor een niet onaanzienlijk deel zijn de problemen terug te voeren naar
de ingewikkelde kwestie van 'vraag en aanbod'. Dit laat zich illustreren
door bijvoorbeeld te kijken naar de niertransplantatie. Terwijl de lijst
van mensen die wachten op een transplantatie toeneemt, is er sprake van
een stabilisatie betreffende het aantal transplantaties dat jaarlijks wordt
uitgevoerd (3000 transplantaties bij een wachtlijst van meer dan 10.000
patiënten). Voeg daarbij een chronisch tekort aan donororganen en
het wordt duidelijk hoe nijpend de situatie is.
Hoe te handelen bij schaarste? Dat is een van de centrale vragen in het
boek. Moet het huidige beleid, waarbij een potentiële donor en/of
diens nabestaanden toestemming geven voor het verwijderen van organen na
zijn/haar dood, worden gehandhaafd? Of valt er ook iets te zeggen voor
een verklaring van bezwaar: iedere burger geeft impliciet toestemming,
tenzij hij een document bij zich draagt waaruit blijkt dat hij bezwaren
heeft?
Vooralsnog hanteert Nederland, op zowel juridische als ethische gronden,
de feitelijke praktijk, waarbij toestemming noodzakelijk is. Dezelfde schaarste
speelt eveneens een rol bij de toewijzing van organen: moeten, mogen en
kunnen andere dan medische criteria een rol spelen in de beslissing welke
patiënt in aanmerking komt voor een orgaan? En welke zijn dat dan?
Het wetsvoorstel uit 1991 beperkt zich tot de medische criteria, aangevuld
met het criterium wachttijd. De moreel-ethische aspecten rond transplantatie
lijken nauw samen te hangen met het begrip 'lichaamsbeeld': de visie op
de betekenis van het lichaam, vooral op het 'beleefde' lichaam. In het
desbetreffende hoofdstuk worden verschillende behartenswaardige opmerkingen
over het onderwerp gemaakt.
Eén kanttekening: de auteur maakt een onderscheid tussen de cartesiaanse
visie op het lichaam (het lichaam als 'machine', bestaande uit 'onderdelen')
en de holistische visie (het geheel, dat meer is dan de som der delen).
Dekkers maakt echter geen verschil tussen het levende en het dode lichaam,
terwijl het niet ondenkbaar is dat de visie op z'n minst mede afhankelijk
kan zijn van de vraag of er sprake is van een levend organisme dan wel
een lichaam waaruit de 'levensgeesten' geweken zijn.
Het boek sluit af met een hoofdstuk over 'moraaltheologische reflecties
bij transplantatiegeneeskunde'. De algemene teneur is dat de R.K.-kerk
niet onwelwillend tegenover transplantaties staat.
Dat de auteur zich beperkt tot de katholieke kerk is niet verwonderlijk.
Ambo gaf dit boekje uit als een deel in de reeks 'Annalen van Het Thijmgenootschap'.
Het Thijmgenootschap is een katholieke vereniging die zich ten doel stelt
'de wetenschappelijke activiteiten te bevorderen die kunnen strekken tot
een voortdurende vernieuwing van de samenleving in het licht van Christus'
boodschap'. Laat dit gegeven voor niet-katholieken echter geen reden zijn
om het boekje niet aan te schaffen. Voor iedereen die persoonlijk en/of
beroepshalve belangstelling heeft voor het onderwerp, bevat het een schat
aan informatie en zinvolle overwegingen, geschreven in een zeer toegankelijke,
voor iedereen begrijpelijke taal.
Twee opmerkingen. Het eerste hoofdstuk begint met een kort overzicht
van de geschiedenis van de transplantatie. Daarin wordt verwezen naar het
belang van de ontdekking van de rode bloedgroepen (ABO) door Landsteiner.
Als jaar van ontdekking wordt vermeld: 1990. De goede man overleed echter
al in 1943, terwijl bloedtransfusies toch ook al wat langer tot de ingeburgerde
medische behandelingen behoren. Dit moet natuurlijk 1900 zijn.
In het hoofdstuk over ethiek wordt o.a. ingegaan op het toentertijd geruchtmakende
boekje van J.H. van den Berg 'Medische macht en medische ethiek'. De auteur
noemt daarbij als jaar waarin het boek uitkwam 1969. In de literatuuropgave
wordt echter als jaartal 1965 genoemd. De eerste druk verscheen in 1969.
HARRY FLEURKE