terug

'Vechten voor een niet zelf verkozen doel'
(dichtregel uit Zomerslaap)

Ziekte en dood zijn geliefde thema's in egodocumenten en romanliteratuur. Beide genres vinden in het algemeen een aanzienlijk lezerspubliek.Grote auteurs hebben belangwekkende werken geschreven, waarin de zieke mens centraal staat. Te denken valt daarbij o.a. aan 'De Toverberg' van Thomas Mann (dat speelt in een sanatorium voor tuberculosepatienten), 'Dood in Venetië' van dezelfde auteur (waarin een cholera- dan wel tyfusepidemie een belangrijke functie in het verhaal vervult) en Tolstoi's 'De dood van Ivan Iljitsj' (over een kankerpatiënt).

De afgestudeerde arts die auteur werd, Simon Vestdijk, combineerde zijn beide interesses in een boeiende studie over het onderwerp: 'De zieke mens in de romanliteratuur' (1964). In het Nederlandse taalgebied is Jan Wolkers' verfilmde roman 'Turks fruit' (over de aan kanker lijdende Olga) een goed voorbeeld, naast één van Marnix Gijsens bekendere boeken 'Klaaglied om Agnes' (over een tuberculosepatiente).
In haar helaas nog veel te weinig bekende studie 'Ziekte als spookbeeld' verklaart Susan Sontag die belangstelling voor ziekten in de romanliteratuur door te stellen, dat ze voor de auteur prachtige metaforen opleveren (wat zij overigens als nadelig, zo niet schadelijk voor de beeldvorming over ziekten beschouwt).

Er zijn talrijke egodocumenten over ziekten, die globaal in twee categorieën kunnen worden onderverdeeld: het literaire en het niet-literaire (vooral informatieve) werk.Tot de literaire categorie kunnen worden gerekend 'Een zachte dood' van Simone de Beauvoir (waarin zij pijnlijk gedetailleerd het lijden, sterfbed en de dood van haar moeder beschrijft) en Renate Rubinsteins indrukwekkende boek over haar ziekte, multiple sclerose, 'Nee heb je', door de criticus Aad Nuis ooit omschreven als 'ziekentroost voor ongelovigen'.
In het niet-literaire genre lijkt de stroom boeken schier onuitputtelijk, variërend van getuigenissen van moeders met een aan wiegendood of ongeluk overleden dan wel aan schizofrenie lijdend kind; persoonlijke dagboekfragmenten van kankerpatienten; ervaringen van hart-, nier- en leverlijders; openhartige verslagen van verslaafden aan drugs of alcohol; tot en met aan de openbaarheid prijsgegeven notities over de rouwverwerking van nabestaanden.
Tussen beide genres bevindt zich een grijs schemergebied van boeken, die hoewel fictief, gebaseerd zijn op geschiedenissen van bestaande personen. Met name de schrijfster Yvonne Keuls beweegt zich op dit terrein.

Het is niet zo eenvoudig om Loes Flendrie's nieuwste boek 'Zomerslaap' onder te brengen in een van deze genres.
Zeker, het is in de ik-vorm geschreven en dus een ego-document. Pijnlijk nauwkeurig doet de auteur verslag van haar hersen-infectie, beginnend bij de eerste nog niet herkende symptomen, de opname in het ziekenhuis, de periode na het coma waar de infectie toe leidde, het moeizame proces van gedeeltelijk herstel (Flendrie zou aan de rolstoel gekluisterd blijven), de revalidatiefase in verpleeghuis en revalidatiecentrum en eindigend bij de dag waarop ze ontslagen wordt.

Het boek laat zich echter op meer dan één niveau lezen en ontstijgt daarmee het etiket egodocument. Anders gesteld: het is Loes Flendrie's grote verdienste dat ze niet is blijven steken in het uitsluitend weergeven van wat haar is overkomen, hoe persoonlijk, schrijnend en van een kwetsbare intimiteit het verhaal soms ook is.
Weliswaar overkomt haar veel, maar dat betekent niet dat ze alles maar over zich heen laat komen.
De moderne, sterke, vrijgevochten en eigenzinnige vrouw die ze voor haar haar coma was laat zich in het herstelproces nog volop gelden.
Kritisch volgt ze alles en iedereen: de verzorgenden, de medici, de mede-patiënten, haar bezoek en familie en niet in de laatste plaats zichzelf, haar emoties, haar gedachten en haar lichaam.
Juist dat perspectief verleent aan .'Zomerslaap' een meerwaarde, waardoor het zich van menig ander boek in het genre onderscheidt.

Het Systeem
Michel Foucault schreef verschillende boeken over het thema institutionalisering en ook de gezondheidszorg ontkwam niet aan zijn kritische pen. In zijn vroeg werk over de 'Geschiedenis van de waanzin' stelde hij het instituut psychiatrie aan de orde en in de jaren '70 verscheen zijn boek over het instituut ziekenhuis: 'De geboorte van de kliniek'.
Overtuigend toont Foucault aan hoezeer instituten vooral in het leven worden geroepen om bepaalde machtsverhoudingen te legitimeren en in stand te houden. Ivan Illich deed iets vergelijkbaars in zijn boek 'Grenzen aan de Geneeskunde', waarvan de eerste druk overigens verscheen onder de veelzeggende, bijna programmatische titel: 'Het medisch bedrijf, een bedreiging voor de gezondheid'.
Zomerslaap is meer dan in één opzicht illustratief voor de praktische gevolgen die de macht van de gezondheidszorg, in casu de hulpverlening, heeft voor de gebruiker ervan, de meestal en in dit geval zeker afhankelijke hulpvrager.
Soms licht ironisch, vaker op het scherpst van de snede beschrijft Flendrie hoe vaak er over haar beslist wordt, zonder dat zij er, degene om wie het gaat immers, op enigerlei wijze bij wordt betrokken.
De arrogantie van de hulpverlening: luister nou maar naar ons, want wij zijn de deskundigen en wij weten wat het beste voor je is; het toedienen van wat achteraf verkeerde medicijnen blijken die haar eerder zieker dan beter maken; het ijzeren regime van de hoofdverpleegkundige, die straft als je dwarsligt en beloont met aandacht als je gehoorzaamt; de verzorgenden die alleen maar tijd hebben voor de meest primaire zorg en soms zelfs dat niet; het gesleep van de ene naar de andere hulpverlener zonder vooraankondiging en zonder dat de patiënte weet wat haar te wachten staat; absurde huisregels die het volstrekte tegendeel zijn van wat een therapeutisch klimaat zou behoren te zijn enz. enz. En dan zwijg ik nog maar over de naargeestige entourage.
De kritische lezer zou hier kunnen aanvoeren dat dit soort toestanden misschien twintig jaar geleden nog gold, maar dat er sindsdien veel veranderd en verbeterd is.
Dat valt nog te bezien, zeker waar het de ivoren toren betreft waar veel medici nog altijd in verkiezen te zitten en al helemaal als het gaat om de verpleegkundige zorg, die nog steeds niet veel verder komt dan het hoogst noodzakelijke, al was het maar vanwege de grote personeelstekorten.
Ik wil het niet is ongetwijfeld de meest voorkomende zin in Zomerslaap.
Maar Flendrie heeft niks te willen, eerst en vooral niet omdat ze aanvankelijk helemaal niet in staat is tot spreken en evenmin omdat ze in alles en 24 uur per dag volledig afhankelijk is van de zorgverleners.
De patiënte is opgenomen in het gezondheidszorg-systeem en kan niks anders dan er in mee- en opgaan. Alleen al dit aspect maakt het boek verplichte kost voor iedereen die beroepshalve met de gezondheidszorg te maken heeft.

Het Geheugen
Hoe zou het zijn om op een ochtend wakker te worden zonder geheugen, zonder enige herinnering aan het verleden, zelfs het verleden van de vorige dag?
Krishnamurti vond het geheugen alleen noodzakelijk voor praktische vaardigheden. De rest vond hij maar overbodige ballast, die een mens zijn hele leven met zich mee heeft te zeulen en waar je meer last dan plezier van hebt.
Loes Flendrie overkwam het: bijkomen uit haar bijna zes weken durende coma zonder geheugen of misschien beter: met een compleet gewist geheugen.
Ze was niet alleen haar herinneringen kwijt, ze moest ook alles opnieuw leren, als een kind. Met één groot verschil: een gezond kind kent niet de lichamelijke beperkingen waar Flendrie ook nog eens mee te maken kreeg: haar verlamming.
Met een scherp oog voor detail en met veel humor beschrijft de auteur het proces van opnieuw leren spreken, lezen en schrijven, wat met haar liefde voor taal en haar behoefte om zich in woorden uit te drukken af en toe bijzonder frusterend bleek te zijn.
Minstens zo belangrijk is het terugvinden of terugkrijgen van haar herinneringen, zeker in zoverre die herinneringen de context vormen van haar leven voor de hersenontsteking.
Pas als een verzorgende haar vraagt hoeveel kinderen ze heeft herinnert ze zich plotseling dat ze inderdaad kinderen heeft, maar hoeveel? Ze heeft geen flauw benul.
Een van de ontroerendste fragmenten in het boek, bovendien beschreven met een weliswaar fijngevoelige, maar volstrekt eerlijke openhartigheid, is dat waarin ze probeert de gaten in haar geheugen te vullen rond de relatie met haar man en vooral de herontdekking van het begrip seksualiteit. Als lezer voel je je bijna een voyeur, die mag delen in zo'n ongehoord persoonlijk en intiem moment.
De schrijfster gaat een lange weg van de eerste gestamelde, onsamenhangende en onverklaarbare klanken tot het schrijven van haar eerste gedicht en dat is dan nog maar één van de gevechten die ze aangaat.
Je vraagt je, Krishnamurti indachtig, onwillekeurig af wat ze plezieriger heeft gevonden: de periode van kinderlijke onschuld zonder herinneringen of de herovering van het geheugen, het terugwinnen van zowel een aantal vaardigheden als het persoonlijke levensverhaal, de geschiedenis en het heden van haar leven.

De communicatie
Desgewenst laat Zomerslaap zich lezen als een boek over de menselijke communicatie en dan vooral over de onmacht en het onvermogen om met elkaar te communiceren.
Loes Flendrie beschrijft veel momenten waarop ze probeert uitdrukking te geven aan wat haar bezig houdt, maar zeker in de beginperiode na haar coma slaagt ze daar niet of nauwelijks in. Dat maakt haar boos, verdrietig, agressief en wanhopig soms, maar zelfs daar kan ze geen vorm aan geven, noch verbaal noch nonverbaal.
Frustrerend is dat uiteraard niet alleen voor haarzelf, maar evenzeer voor de hulpverleners, haar naaste familie en de vrienden die haar bezoeken.
Het onvermogen om te communiceren gaat echter verder dan de feitelijke, fysieke onmacht van de schrijfster. Er komen wezenlijke vragen aan de orde. Het Ik wil het niet direct na het coma laat zich interpreteren als een wens om niet meer te willen leven, niet op die manier, niet met al die fysieke beperkingen.
Niemand lijkt goed raad te weten met dat verlangen naar de dood. Er wordt onhandig en vaker nog helemaal niet op ingegaan. Hoe begrijpelijk ook, het is en blijft een uiting van onvermogen, van onmacht om adequaat of empathisch op die vraag te reageren.
Gaandeweg , bijna terloops en zonder een duidelijk markeringspunt, verandert dat verlangen in een steeds sterker wordende wil om te leven, niet alleen om te overleven maar een diepe drang om binnen de blijvende beperkingen de kwaliteit van leven te maximaliseren en te optimaliseren.
Maar, opnieuw, wel onder Flendrie's eigen voorwaarden. En wederom weet de omgeving weinig raad met die toenemende mondigheid en het opkomen voor zichzelf. Met name de hulpverleners hebben daar grote moeite mee, een enkele uitgezonderd.
Ook de waarom-vraag komt aan de orde, overigens heel indirect, bijna diffuus maar steeds aanwezig, zonder dat er een antwoord komt, omdat er wellicht geen antwoord is. Waarom overkomt mij dit? Niemand weet het, maar ook dat wordt door niemand gezegd.
Tenslotte is er de communicatie met de mede-patiënten, lotgenoten en daarmee vaak ook bondgenoten. Aanvankelijk heeft de schrijfster niet zoveel op met de mede-bewoners, maar geleidelijk krijgt ze met verschillende van hen contact. De communicatie is niet steeds even subtiel, maar misschien kan en hoeft dat ook niet, verbonden als men is door eenzelfde lot. Wellicht werkt dan een soms aan cynisme grenzende ironie nog wel het beste. In ieder geval werkt het heilzaam relativerend.

De context
Zomerslaap is niet het eerste boek van Loes Flendrie. Eerder publiceerde ze gedichten, verhalen, twee detectives en een bundel erotische verhalen.
Opvallend is hoe haar stijl en vorm ondanks de zeer uiteenlopende genres dezelfde blijven, typisch Flendrie: wars van hoogdravende taal en mooiwoorderij, zeer duidelijk, zeer sprekend en zeer beeldend.
Kunst om de kunst lijkt aan haar niet besteed en juist dat zorgt ervoor dat haar vertelkunst zo goed tot haar recht komt. Ze heeft een verhaal te vertellen en dat doet ze.
In haar eerdere boeken bewees de schrijfster al hoe ze met weinig woorden een sfeer kan tekenen en vooral hoe ze een personage neer kan zetten. In Zomerslaap zijn die elementen ruimschoots aanwezig en beter dan in haar voorgaande werk, met liefdevolle portretjes van haar geliefden (met een heel bijzondere plek voor haar vader, die tijdens haar revalidatie een 'vorderingenboek' bijhield), schitterende karaktertekeningen van hulpverleners en lotgenoten, soms ironisch bij het hilarische af, soms ernstig en teder.
Ze beperkt zich in haar beschrijvingen echter niet tot anderen. Zonder terughoudendheid deelt ze haar woede, haar angsten, haar verdriet en eenzaamheid en later haar blijdschap over elke overwinning die ze behaalt in het gevecht om zoveel mogelijk terug te krijgen van wat ze voorgoed leek kwijt te zijn geraakt: spreken, lezen, schrijven, bewegen, het herkrijgen van een zekere mate van zelfstandigheid, het hele proces van revalidatie tot aan de terugkeer naar huis, die ze in een schitterende laatste bladzijde bijna triomfantelijk beschrijft als het moment van haar bevrijding.
Tenslotte mogen de dialogen niet onvermeld blijven. Ook al in haar vorige boeken bewees Flendrie daar goed raad mee weten en Zomerslaap doet daar zeker niet voor onder. Zou ze er ooit over hebben gedacht om toneel te gaan schrijven?

Tenslotte
Wie het boek uit heeft vraagt zich zeker af hoe het nu gaat met Loes Flendrie, met haar huwelijk, met haar man en kinderen en ook hoe ze nu, twintig jaar na dato, terugkijkt op die diep ingrijpende gebeurtenis in haar leven. Antwoorden op die vragen zouden ongetwijfeld een mooi nieuw boek opleveren. Maar of dat er van komt?

Vriescheloo, 31 maart 2003

Harry Fleurke


LOES FLENDRIE (1951) publiceerde gedichten en korte verhalen in diverse literaire tijdschriften. Daarnaast schreef zij in vakbladen voor sociaal-cultureel werk artikelen over feministisch opbouwwerk.
Ze begeleidde workshops 'Kreatief Schrijven' voor vrouwen met een handicap in Volkshogeschool 'De Hunnenschans/Allardsoog' te Uddel.

Ze schreef twee dichtbundels: EEN TEKEN VAN LEVEN (1979) en VOOR HET OOG VAN DE WERELD (1986).

In 1989 verscheen bij uitgeverij Furie haar boek TONGSTRELEND; vijftien erotische verhalen voor vrouwen, waarvan VIVA er een aantal publiceerde. Mei 1992 verscheen bij Furie haar eerste detective MET ZONDER PARDON en in december 1993 bij Furie/Vita haar tweede detective WEDEROM PARDON.

In 2001 was zij één van de schrijfsters die een verhaal leverde voor de bundel ZIN, niet-correcte erotische verhalen van vrouwen, verschenen als Rainbow Paperback bij Uitgeverij Maarten Muntinga.