terug

Zie je wat ik zeg?

Als je net als ik een fascinatie hebt voor filosofie, zijn er zijn er diverse zaken die ‘en passant’ in je dagelijks leven een andere of dubbele betekenis krijgen. Bijvoorbeeld het cijfer ‘één’, het persoonlijk voornaamwoord ‘ik’ en het werkwoord ‘zijn’ hebben in dit licht meerwaarde. Denk maar eens aan ‘Ik ben Ben’ (reclame voor Ben telecom), ‘Rij veilig, rij verlicht’ (actie Veilig Verkeer Nederland), de woorden: ‘één-voud’, ‘hoofd-rol’, enz. Er zijn zelfs van die dagen, dat je over dit soort ongezochte ont-dekkingen blijft struikelen en je alleen maar met veel binnenpret de dag langs kan zien trekken.

Nu wordt sinds enkele dagen mijn horizon ‘vervuild’. De vraag blijft in hoeverre je van horizon-vervuiling kan spreken als je in een stad woont, maar dat terzijde. De vervuiling bestaat uit een 8 meter hoge neon-installatie op het dak van een kantoorgebouw, die in de complementaire kleuren rood en groen ‘IK’ in hoofdletters spelt. Iedereen die vanaf het vallen van de avond via het spoor Utrecht bezoekt of ‘langs treint’, kan deze ‘IK’ moeilijk ontgaan. In eerste instantie dacht ik nog dat dit ‘IK’ het begin zou vormen van een mooie poëtische volzin of, in een erger geval, de naam van een bedrijf. Maar ‘IK’ dreigt in deze vorm onderdeel te worden van mijn dagelijks uitzicht. Weliswaar zie ik het spiegelbeeldig want ik kijk er schuin achter op, maar een zekere onvrede begon zich in mij wel kenbaar te maken. Uit de krant begreep ik dat het om een kunstwerk gaat dat alleen verlicht wordt tussen vijf uur ’s middags en middernacht. Het eerste protest heeft zich ook al laten horen met woorden als: ‘lichtverontreiniging en idiote egotripperij’ (gniffel... gniffel...).

Nu vind ik het zelf ook nogal navelstaarderig om dit woord te gebruiken als markering van een toch al te hoog kantoor dat notabene de Belastingdienst en de ‘Dienst Landelijk Gebied’ huisvest. Mijns inziens is het niet meer dan de zoveelste schreeuw om aandacht temidden van de vele (reclame)boodschappen die je dag kunnen teisteren (drie- tot vijfduizend per dag wijst onderzoek uit!).
Als ik zelf al voor zo’n monumentale oplossing gekozen zou hebben, zou ik bij voorkeur een iets inter-menselijker uitgangspunt gekozen hebben en ‘JIJ’ van de daken hebben laten schreeuwen. Ik dacht nog wel dat met de millenniumwisseling het ‘ik-tijdperk’ van het ‘fin de siècle’ ingewisseld zou zijn voor bijvoorbeeld een wij-, zij- of jij-generatie. Maar de 62-jarige kunstenaar ziet dat blijkbaar toch anders of z’n bedoeling ontgaat mij. (Nader onderzoek leert dat er in het werk van de kunstenaars een beweging is te zien van ‘meer naar minder’ en dat hij meerdere werkstukken met ‘IK’ gesigneerd heeft.)
Nu misgun ik niemand zijn eigen visie en filosofie; ik wil en kan natuurlijk niemand ontzeggen het woord ‘ik’ te pas en te onpas te gebruiken. Want niemand kan toch de auteursrechten van ons woordenboek opeisen; onze taal is gemeengoed, door, voor en van ons allemaal.
Desondanks roerde de beeldenstormer zich in mij. ‘Gij zult U geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken van hetgeen boven in de hemel is...’ en ‘Gij zult mijn naam niet ijdel gebruiken’ fluisterden jeugdherinneringen mij in.

Nu zat ik laatst ‘s avonds onderuit op de bank starend naar dit nieuwe ornament aan mijn horizon en moest denken aan de kop boven het kranten-artikel: ‘IK straalt’. Grammaticaal kan dit natuurlijk niet, het moet zijn: ‘Ik straal’, persoonlijk en actief, want ‘Ik straalt’ is onpersoonlijk. Bij deze gedachte moest ik toch even rechtovereind gaan zitten.
Wat je in het dagelijks bestaan ‘ik’ noemt is toch eigenlijk al iets wat je, op afstand, waarneemt en daarom al niet ‘IK’ kan zijn. Maar hoe graag stappen we niet over dit standpunt heen en staan we echt stil bij de wezenlijke betekenis van ‘IK’. Dat gebouw daar kan nu wel zeggen dat het ‘ik’ is, maar het is helemaal niet ‘ik’. IK ben ‘ik’, de enige IK die ‘ik’ is en niks en niemand anders, punt uit!!! En dat kan niemand me nooit of te nimmer afnemen!
Ik zou natuurlijk naar het dak van dat kantoor kunnen klimmen, in een poging m’n ware ‘IK’ te ontdekken. Tussen de, dan reusachtige, letters zou ik kunnen gaan staan en met de nodige hoogmoed gillen: ‘Dit ben ik!!!’. Niemand die me dan terecht zal kunnen of moeten wijzen. Maar dan hou ik wel mezelf voor de gek. Want wat IK ben, kan ik wezenlijk met de beste wil van de wereld niet definiëren noch toonbaar maken, ook niet via dit schamele surrogaat op het dak van een gebouw. Zo’n actie zal me hooguit tijdelijk een gevoel van ‘Kijk mij eens...’ schenken. (Ehh.... ik begin nu ook te snappen waarom the Beatles in de jaren zeventig het filmpje bij hun nummer ‘Don’t let me down’ op het dak van de platenstudio opnamen, maar dat is wellicht aanleiding voor een ander artikel.)
Ik kan dit ‘IK’ ook monddood maken door er ‘ST’ voor of een ‘S’ achter te plakken. Of er een fallussymbool van te maken door de toevoeging van een ‘P’. Of brandalarm te slaan door een ‘F’ ervoor. Enfin, Scrabbelaars onder ons, leef je uit.

Na deze reflectieve reactie zakte ik weer ontspannen onderuit op de bank met nog één aflsuitende gedachtegang. Zolang ik hier woon zal deze vingerwijzing naar wat in essentie ‘ik’ is, al die dagen als ik thuis op de bank zit, ergens tussen vijf en middernacht mijn aandacht vragen of ik wil of niet. De boodschap?

‘IK’ straalt.

Net als de zon zichzelf pas kan zien in de reflectie van zijn eigen licht op een passerende planeet of maan.
Een uitzicht met inzicht, wat een vooruitzicht. En ach..., wie ben ik om je te vragen: ‘Zie je wat ‘ik’ zegt?’.

[ januari 2003, Kees Schreuders,
redacteur Amigo
http://www.ods.nl/amigo ]