terug

Voor Ester

De wereld is klein, de wereld is groot
Geen kind heeft er weet van
De wereld in je hart, het hart van de wereld.

Totdat je groeit en groter wordt.
de elven en draken van je kinder-universum
zijn vage schimmen uit een andere tijd

Je kunt het zelf wel, niemand nodig,
niemand die je een wet voorschrijft
geen mens moet zich er mee bemoeien

Leven wil je, maar in je eentje
richt leven weinig uit, al duurt het even
voor je de weg van samen vindt

Je eigen plek tussen de mensen
en hoe, met wie, wat je wilt delen
tussen tegen- en evenwicht

Daar ben je dan, ineens volwassen
lijkt het wel, voller van leven dan tevoren
en elke dag iets meer voltooid


RUIMTE

Ruimte, dacht je, een gehucht
ergens weggestopt, bijna onvindbaar
op de landkaart van je leven;
jaren gezocht, soms diep wanhopig
weten dat het er moest zijn
een vermoeden van meer dan je zag

Ruimte, dacht je, een plek
zonder angst om onbegrepen
stikkend zwijgend ademnood
ongehinderd door de volheid
van verwachtingen en rechten
je eigen stem weer kunnen horen

Ruimte, dacht je, de droom
van een eindeloze vrijheid
zonder wetten, zonder grenzen
tegen regels en conventies
tegendraads je leven leven
wat er ook van komen mocht

Ruimte, ontdek je, door de jaren
is geen plaats of plek buiten
de grenzen van je bestaan
is geen dwaze droom in de nacht

Ruimte is liefhebben over de horizon
omdat je hart altijd groter is
dan je dacht


DE VREEMDELING IN ONS MIDDEN

Wij.
Wie zijn dat: wij?
Zijn wij de niet-anderen, van wie we ons onderscheiden?
Of zijn ZIJ het, die zich onderscheiden van ons… omdat ze anders zijn dan wij?
Omdat ze er een andere mening op nahouden, een andere stijl van leven hebben, een andere overtuiging zijn toegedaan, een ander geloof belijden, andere gewoontes en tradities hebben, een andere cultuur, een gekleurde huid, een handicap, een gevreesde ziekte of noem maar op…

Zij.
Wie zijn dat: zij?
Zijn zij de anderen, de vreemden om wie we niet gevraagd hebben?
De ongewenste, onuitgenodigde gasten, niet welkom geheten, de deur geopend, in de armen gesloten, gekust, feestelijk binnengehaald, koffie gezet en praatje gemaakt.
En toch verblijven ze in ons huis, sterker nog: niet als gasten, maar als bewoners!

Het huis is vol, de straat is vol, Nederland vol, de wereld vol.
Zeggen we. Zeggen WIJ.
Geen ruimte meer, ga maar terug naar waar je hoort, maak je onzichtbaar.
Terug naar je land, terug naar je eigen soort, terug naar de opgeslotenheid van je eigen vier muren.

Of op z'n minst: pas je maar aan. Aan ONS.
Doe maar gewoon, dan doe je gek genoeg.
Gedraag je een beetje normaal, zoals iedereen.
Verf je huid, hou je mond, spreek je moers taal, doe een beetje beschaafd.
Integreer…

Maar wat valt er te integreren, als je niet de ruimte hebt om je eigenheid te behouden?
Wat valt er te integreren, als je geacht wordt je identiteit prijs te geven?
Wat valt er in ruimtes-naam te integreren als je de keus krijgt tussen aanpassen of opkrassen?

Ruimte kan de grenzen van WIJ en ZIJ doorbreken en overbruggen.
Want wie zijn goed beschouwd ZIJ en WIJ?
Horen wij niet bij hen omdat zij ZIJ zijn?
Horen zij niet bij ons omdat wij WIJ zijn?

Wie zijn dat: WIJ en ZIJ?
Mensen: geboren worden, leven, sterven.
Mensen: huilen en lachen, pijn en verdriet, geluk en liefde.

Ruimte biedt kansen om elkaar recht in de ogen te zien omdat we zijn wie we zijn, niet als ZIJ en WIJ maar als WIJ, met elkaar, samen.
Ruimte biedt de mogelijkheid om te leren van elkaars verschillen en te delen in onze gemeenschappelijkheid
Ruimte biedt perspectief om samen te leven, te werken en te spelen in gelijkwaardigheid, zonder de eis van gelijkheid.


Vriescheloo, augustus 2003

Harry Fleurke