terug

RAMAN

Raman bewoonde de vredige oever van een meer. Bevriend met regenboog en riet, paddestoel en bosanemoon voelde hij het wezen van alles wat hem omgaf. Zuiver als kristal klonken zijn lofliederen. Hij deelde in de eenvoud van herderstasjes en paarse holwortels, vatte de wondere samenhang van waterweegbree, gemzen en krassende eksters. Klankschalen schonken hem rust en innerlijke vrede. Bergkristal en amethist flonkerden tussen jonge adelaarsvarens en mossen. Raman genoot ontroerd van rode beuken, sparren en wonderlijke maretakken. Rust waakte over de tempel van zijn hart. Het licht van de lente scheen over de wereld. Raman genoot van het aroma van honing, kamperfoelie, vlierbloesems en kamille. De schat aan geuren schonk kracht aan zijn verbeelding. Terwijl meditatie openbloeide, straalde het zonlicht als een juweel in de lotus. Raman vond geluk in eenvoud. Fonteinkruid en ereprijs beluisterden met vreugde zijn gezangen. Vuursalamanders, roerdompen, valken, stekelbaarsjes en boomkikkers hadden aan Raman een serene bondgenoot. Kennis van alle geheimen, geheimen van alle kennis bezielden hem. Raman zong een lied voor de klaterende bronnen en het verkwikkende water. Raaf, wolf en beer aanhoorden zijn wondere zang. Kikkergekwaak was echo op de vruchtbare oevers. Valleien en ravijnen geurden naar hars en rode klaver. Wind rimpelde het meer, luisterde naar het koeren van Turkse tortels. Geruis van vleugels weerklonk in de roze ochtend. Kwetterende zwaluwen wiekten naar de wolken. Grillige rotsen, klein kruiskruid en reusachtige eiken spiegelden zich in het heldere meer. Raman dankte het frisse water, vouwde de handen en dronk. Een blauwe reiger schreed voorbij. In elke nieuwe dageraad had Raman een ontmoeting met het allerhoogste in zichzelf. Wilde kievitsbloemen verkleurden tot purperrood. De rivier schuurde grillige meanders in de oevers. Uilen gaven de avonden een stem vol verrukking over de diepte van het leven. Raman voelde verwondering en genegenheid. De nacht was welkom. Raman blikte dankbaar op naar het getwinkel van de sterren. Woelmuizen, vossen en dassen begaven zich op het nachtelijk pad. Het eikenwoud onthield Raman geen enkel geheim. Hij danste tussen bermen en beemden met de zilveren maan als hartsvriendin. Hij blies op zijn hoorn, liet bellen rinkelen, klankschalen zingen en zijn ratel spreken. Zo vroeg hij de nacht om helende dromen en verkwikkende rust. In het morgenlicht stoeiden jonge dolfijnen en speelse zeehonden. Murmelende golfjes rolden uit het hart van de betoverende zee. Raman begreep de wondere samenspraak van nachtegalen en zanglijsters en de geest van zevenblad, ranonkel en engelwortel. Raman opende zijn hart voor het brommen van hommels, gesnater van eenden en het gegaggel van wilde ganzen. De zomerbries streelde het vingerhoedskruid en knikkende papavers op de grazige hellingen. Vrede doordrong alles. Wind zoende kinkhoorns en het paarlemoer van geaderde schelpen op het rulle strand.

Geurige grashalmen, moerbeibomen, heermoes en grote lisdodden groeiden vol kiemkracht en vruchtbaarheid. Duinruggen boden bescherming aan helmgras en plevieren. Raman was een en al aandacht. Hij observeerde bergpieken en de branding van de rusteloze zee, herkende ze als elkaars broer en zuster. Boven de zonnige omgeving zweefde een gevlekte adelaar op geruisloze vleugels. Raman verkoos te mediteren in de luwte van het dichte lommer. Een gong zong. Zon en regen sierden de heuvels met dotterbloemen, mos en geneeskrachtige kruiden. Akkerwinde omgaf Raman met de geur van vanille. Korenbloemen en wilde akelei dansten als vlinders op de wind. Tijm en frambozen geurden bedwelmend tussen kromme perzikbomen en jonge wilgen. Rustig verkende Raman zijn innerlijk landschap. Bij valavond bewonderde Raman de edelherten die in roedels bewogen tussen het struikgewas onder de heilige essen aan de bosrand. Verheugd nam hij het glinsteren van de bochtige rivier in de diepte van het landschap waar. Raman had de vlaktes en de olijfbomen van het laagland net zo lief als de stilte van de tafelbergen. Raman bezong knoestige wilgen. Takken en twijgen bedankte hij voor verfrissende koelte en beschuttende schaduw. Hij proefde van wonderlijke bessen en vruchten, ontving de kracht van bomen en struiken. Raman onderging alles om er aan te ontstijgen in meditatie en verhoogd bewustzijn. Zilvermeeuwen, witte knobbelzwanen en meerkoeten dobberden met sierlijke spiegelbeelden op het meer. Tussen lenige rietstengels stoeide de wind met fluitende stem. Raman gaf zich over aan vrede zonder voorstelling. Hij werd een en al waarneming, zonder oordeel. Een eerste herfstblad dwarrelde omlaag. Kastanjebolsters, eikels en beukennootjes vielen op een tapijt van geurige aarde. Vliegezwammen en elfenbankjes groeiden in fraaie groepjes. Kronkelende nevelslierten zoenden het herfstbos. Rook van salie en mirre kringelde omhoog als geurige offergave. De laatste zomerdag nam afscheid van zonlicht en nevels met een vlucht vleermuizen. Rood als het sap van de elzenbast bloeide de avond nog eventjes open. Schoonheid straalde uit de roestbruine tinten van het herfstlandschap. Hermelijnen en steenmarters kenden het geluid van Raman's beschilderde trom en welluidende tempelbellen. Raman ontlokte zingende tonen aan de zeven metalen van zijn klankschalen. Welluidende boventonen zinderden lang na, doortrilden aarde en lucht. Kreupelhout en bemoste stammen aanhoorden stil het zweven van de helende klanken. Raman legde in overgave zijn innerlijk oor te luisteren. Het gerinkel van tempelbellen en fraaie boventoonzang versmolten met elkaar. Door de rituelen en de ingetogen liederen voelde Raman zich één met de geneeskracht van kruiden, bessen en flonkerende mineralen. Hij wist zich verbonden met de kosmische energie van de dolmen en de menhir uit het naaldbos. Raman zong vol vreugde over de nederigheid van rivierkreeftjes, hazelwormen en egels. Vaak vertelde Raman de poelen en schorren over geheimen uit de diepzee, zoals hij de oceanen verhaalde over het wezen van de kleine salamanders.

Raman nam waar hoe de rivier de golfstroom van de zee omhelsde. Boven het neuriën van de kabbelende golven weerklonk de wondere lokroep van bultwalvissen en speelse tuimelaars. Raman voelde het vredige in de trage sapstroom van de kale bomen die de komst van de winter aankondigden. Hij begroette de vriesganzen die driehoeken tekenden in de grijze lucht. Raman beroerde aandachtig zijn bevederde trom terwijl hij de geest van water en vuur, lucht en aarde aanriep. Hij offerde kruidige wierook van sandelhout en aloë aan de vier windstreken. In lotushouding beleefde Raman alles met een open geest, liet los zonder ook maar één spoor van het verleden vast te houden. In de bespiegelingen van elke dag, ontmoette Raman alle gedaantes van de dood. In de volheid van een nederig en vervuld leven leerde hij de kunst van het sterven. Hij leefde zonder angst voor het laatste rustbed van sprokkelhout. Hij eerde de dood in het leven, het leven in de dood. Raman mediteerde zonder weerstand. Hij bevestigde harmonie met het zingen van zijn klankschalen. Geruisloos wentelde het eeuwig draaiende rad van de seizoenen, om en om.

GEERT VERBEKE