terug

ONGELOOF

"Zoiets verzin je niet. Al was het maar omdat je het dan zelf zo ongeloofwaardig zou vinden dat je het alleen daarom al niet zou vertellen."
Nog niet honderd procent overtuigd nam ze zijn gelaatsuitdrukkingen op. Open, ernstige blik met een zachte glimlach om zijn mond. Maar hoe zeker was ze ooit van een blik achter brilleglazen?
Waar baseerde ze haar vertrouwelijkheid op?
De verhalen die ze Pim vertelde, beschouwde ze als zeer vertrouwelijk. Slechts weinigen waren de dubieuze eer te beurt gevallen haar verhalen te mogen aanhoren.
Wie geloofde deze verhalen, waarvan ze zelf al toen het nog ontvouwende gebeurtenissen waren niet kon geloven dat het in werkelijkheid plaats vond.
Haar werkelijkheid, niet onwezenlijk als een droom - ze had nooit de neiging gehad zichzelf even te knijpen, ook niet bij een echte droom, was zo onvoorstelbaar dat alleen al de verbazing verlamde.
Nu niet meer. De stilslaande verbijstering had al voor ze er voor het eerst, pas een betrekkelijk aantal jaren geleden, tegen iemand een woord over repte, langzaamaan verwerkbare vormen aangenomen.
Had ze eigenlijk pal na de gebeurtenis wel iemand erover verteld, in vertrouwen genomen? Omdat ze zich dat niet herinnerde, nam ze aan dat de ander weinig of in ieder geval niet adequate reacties had gegeven.
Naarmate ze vaker iemand in vertrouwen had genomen, begon ze het echter steeds waarschijnlijker te vinden dat ze zelf niet erg duidelijk was geweest. Weinig expliciet. Nog te veel er middenin staand, nog te weinig vermogen om werkelijk door te laten dringen wat haar overkwam. Want het was haar allemaal overkomen. De verbijstering, het niet kunnen omgaan met situaties die ze onmogelijk met haar leven kon rijmen en die alleen daarom al geen kaders hadden.

Aanvankelijk, als ze na heel lang aarzelen en met steeds roder wordende wangen, een steeds nerveuzer gevoel naarmate haar relaas vorderde en haar toehoorder inmiddels zoveel besef gekregen dat die in staat was de eerste kleine reacties te geven, een eerste vraag te stellen - het werd zelfs duidelijk dat ze die ontboezeming kon beschouwen als het aanvaardingsproces van een nieuwe vriendschap, een erkenning daarvan, het bewijs dat een contact tot deze mate van intimiteit was opgeklommen en dus het predikaat vriendschap mocht dragen-, aan het eind van haar verhaal was gekomen, sloeg onmachtige woede toe.
Na de eerste keer besefte ze zelfs dat ze eerder nog niet toe was aan zo'n ontboezeming omdat de kracht van haar emoties nog te groot was voor woorden.
En iedere keer bedankte ze haar toehoorder voor de aandacht, die haar in staat stelde om woorden te moeten geven aan wat ze anders onder de oppervlakte liet.

En nu had ze het Pim verteld. Veel beknopter dan het haar ooit was gelukt en daarmee ook veel meer verhalen aan elkaar koppelend. Omdat het tijdsbestek dat toeliet, en de groei van haar eigen overzicht.
Maar nog steeds was er iets van die nervositeit merkbaar. Haar blik was tijdens haar hele relaas meer naar binnen, soms naar het grachtenwater en slechts heel af en toe op Pim gericht.
Een deel van die spanningen waren nog steeds resten van emoties.
Oude, maar ook nieuwere.
Zoals haar ongeloof over zichzelf; dat ze nooit het lef had gehad er achteraf werk van te maken. Hoewel ze nog steeds zeker wist dat haar eigen ongeloof niet zo ongeloofwaardig was. Waarom nam ze anders met zoveel aarzeling iemand met haar verhalen in vertrouwen? Ze hield er ernstig rekening mee dat de ander het ook niet zou geloven. Er om die reden kwistig mee zou rondstrooien. Of haar wel geloven omdat haar toehoorder zelf tot dit soort handelingen in staat was. Misschien wel de persoon kende die verantwoordelijk was voor het hele ontstaan van het verhaal.
Ze kon dan ook nog nimmer laten haar vertrouwelingen dringend te verzoeken geheimhouding en voorzichtigheid te betrachten.
Als de ergste spanningen alweer wegebden, of wellicht om die via die vraag te laten wegvloeien, kon ze nooit nalaten te vragen of de ander haar geloofde.

Maar hij geloofde haar omdat haar werkelijkheid te onwaarschijnlijk was om te verzinnen. Ze twijfelde nog of ze haar eigen gevoel, dat wat zorgde dat ze nu hem in vertrouwen had genomen, kon geloven. Hij week zo sterk af van de cultuur om haar heen. Leek veel te vertegenwoordigen van wat daar tegengesteld aan was... Met z'n dikke buikje en dito brilleglazen, z'n kalende hoofd en de priemende oogjes die haar wel erg vaak heel mild aankeken.
Later in het gesprek herinnerde hij haar aan de subgroep waar ze ooit samen deel aan hadden. Ze was het vergeten.
Maar kennelijk toch niet helemaal, het zal de kiem gelegd hebben van haar bereidheid tot ontboezemen.

Hij vroeg naar haar woede.
Ze antwoordde dat ze van woede voor een deel was overgegaan op schaamte. Maar dat ook die afnam naarmate ze aanvaardde dat ze toen iemand anders was dan nu.
Dat ze zich niet meer kon voorstellen geen acties te hebben ondernomen als ze haar huidig bewustzijn en assertiviteit daarbij in aanmerking nam.

"Ik heb nog steeds dingen waar ik niet aan kan terug denken zonder het warm te krijgen," zei hij zonder een voorbeeld te geven.
"Dat heb ik bij schaamte. Maar ik ben nu die schaamte voorbij. Ik heb leren accepteren dat ik toen geen instrumenten had. Gewoon te jong. En andere tijden.
Toen ik op het politiebureau aangifte deed van incest, bleek mijn vader te zijn opgebeld. Die stond ineens voor mijn neus, zachtjes overredend dat ik hem en mijn moeder dit niet kon aandoen. Dat het allemaal zo erg niet kon zijn, dat ik wellicht wat in de war was. Dat ik maar even bij hen thuis moest bijkomen."
"Een paar jaar later, toen ik, heel kalm, heel nuchter, aangifte wilde doen van verkrachting, ging ik in mijn journalistenrol zitten. Informeerde of de man in kwestie hen bekend was. Dat was het geval, vertelde de dienstdoende agent met een glimlach. En hij wilde hem wel eens aan de tand voelen. Dat hij verzuimde me formeel aangifte te laten doen, ontging me door de geruststellende werking van zijn antwoorden."
"Het waren andere tijden," zei hij met een glimlach. "Zoiets vind je nu ook onvoorstelbaar."
"Maar was toen praktijk.
Toch gaf ik je net twee voorbeelden van ervaringen die ik het makkelijkst kon aankaarten. Van andere zat ik toch voor een deel mezelf de schuld te geven. Had ik maar niet zo naïef moeten zijn, me niet in zulke gevaarlijke situaties moeten begeven. Die rare motivatie ook om onrecht aan de kaak te willen stellen. Denken dat ik degene was die daar wat aan zou kunnen veranderen. Maar mijn verhalen werden niet eens gepubliceerd."
Hij keek haar aan, weer met die glimlach en alerte ogen, die aanmoedigden om te illustreren.
"Je komt ook uit deze stad. Je kent vast dat blowcafé nog, waar eind zestiger jaren alles wat zich maar alternatief vond verzamelde. Dat was toen ook het leuke van deze stad. Het was overzichtelijk, met één ontmoetingspunt. Nu is dat veel meer verspreid, zijn de groepen ook kleiner, talrijker en diverser.
Het was in de tijd dat er ineens 'O' door de shit zat gemengd. Wat ik al niet begreep, omdat opium duurder was dan hasj.
Tot me op begon te vallen dat ik meiden uit die scene begon te missen. Meiden die vanwege hun extreem hippische gedrag, als exponenten van de gigantische generatieconflikten of anderszins van het contact met hun familie afgesneden, betrekkelijk eenzaam waren. Met als voornaamste houvast de mensen die met grote regelmaat het café bezochten.
Eén zo'n meid had ik al eens opgevangen na een overdosis pervetrine. Omdat ik toevallig tegenover haar aan een tafeltje ging zitten en ik associaties met haar moeder opriep, waardoor ik de enige was die ze vertrouwde, maar ook weer de eerste die uit haar buurt moest zodra ik haar op een plek met meer ervaren hulpverleners had weten te omringen. Omdat ik na de eerste troost natuurlijk ook de moeder was aan wie ze al haar woedevolle gal wilde spuien, zo sterk zelfs dat ze me even naar het leven dreigde te staan.
Ook haar miste ik enige weken later en niemand wist waar ze was.
Mijn speurtocht zou me uiteindelijk brengen naar het Spijkerkwartier in Arnhem, zij het op wel heel onverwachte wijze."

Bij het verlaten van het blowcafé vond ze het portiek versperd door een Mercedes die op de stoep geparkeerd stond, zodat ze om de auto heen de smalle rijstrook op liep.
Ze herkende de in bontjas gehulde neger die met een kameraad bij de openstaande deuren van de auto stond te dollen. Hij had haar in het café geïrriteerd door zijn opdringerig aandacht vragen.
"We gaan lekker naar een feestje," grijnsde hij haar toe.
"Ik niet," zei ze knorrig en wilde hem passeren.
"He, niet zo haastig! Je bent toch niet kwaad?!" en hij posteerde wel erg lastig tussen de auto en de dikke rij fietsen die tegen de reling van de gracht stond.
Te laat bemerkte ze dat er nog twee mannen achter haar uit het café waren gekomen en voor ze wist wat haar overkwam, belandde ze tussen hen in op de achterbank van de auto.
Van ongeloof en verbijstering schoot ze half in de lach. Het bier en de blowtjes lieten zich plots flink voelen.
"Zie je wel," zei een van de mannen naast haar, "het is best leuk, met ons naar een feestje."
Ze probeerde haar situatie te overzien, maar kwam niet veel verder dan de constateringen dat de heren in jolige stemming waren en de auto de gracht al had verlaten.
Met moeite draaide ze de film in haar hoofd terug. Een wel erg korte film met een ongrijpbare atmosfeer. Haar rol erin was zo onverwacht, zo onduidelijk, dat ze er niets bij kon voelen, reacties nog in de maak waren.
De beweging waarmee ze op de achterbank was geduwd, was zo snel, dat ze niet begreep hoe dat was gegaan en twijfelde of er nu wel of niet van geweld sprake was. Dit moest een flauwe grap zijn, ze had toch een prima instinct voor gevaar... maar ze voelde geen angst, maar waarom voelde ze Überhaupt niets...
"Ik stap toch liever uit."
"Nu moet je geen spelbreekster zijn," zei de Bontjas, "je vindt ons best aardig en wij jou ook, dus je doet gewoon gezellig met ons mee."
"Ik ben te moe, ik wil naar huis," probeerde ze, maar als reactie ging de muziek keihard aan.
Ze voelde zich verdoofd raken tussen die warme lijven. Door de muziek leek ze te gaan trippen.
Dit is niet echt, hield ze zichzelf voor. Ik moet toch uit kunnen stappen.
Ze begon haar kennis van de verkeerslichten te testen. Maar ze stonden op groen of knipperden oranje. Binnen no-time zaten ze op de snelweg.
De muziek was opwindend, harde rock, maar in haar maag begon een wee gevoel.
Angst kreeg een uitingskanaal, haar keel zwol aan tot een groot gezwel. De rest van haar lichaam bestond niet meer en het denken leek onmogelijk.
Die misselijkheid, was het angst, bier, dope, de herrie of alles tegelijk... Haar tijdsbesef verdween, ze vergat waar ze was.
Opletten! flitste het ineens door haar heen en tegelijkertijd realiseerde ze zich al tijden voor zich uit te staren en bezig te zijn 'out' te gaan. Even waande ze zich bij een kraan waaruit verkoelend water over haar gezicht zou stromen... Een arm om haar schouders liet haar van schrik met een grote teug inhaleren.
Ze schudde haar schouders, de arm verdween en ze haalde nog een paar keer diep en lang adem. Langzaam drong de omgeving weer door, maar haar nek leek van massief staal, waar haar hoofd met grote nagels aan zat vastgeklonken. Tegelijk leek haar hoofd, haar hele lichaam te ontbreken. Toch kon ze de omgeving niet ontkennen. De lichamen om haar heen riepen een onbekende mengeling van walging en angst op. Het was echter, alsof ze ze niet kon zien, alsof zien iets zou doen beseffen dat ze helemaal niet wilde weten. Ze wilde er helemaal niet zijn.
Ze zag alleen maar zwart. Tot doordrong dat ze door de vooruit zat te staren. Het kostte moeite iets door de ruit te zien, alsof de wereld alleen nog in haar zelf bestond.
Na enige inspanning zag ze lichten, af en toe borden.
Ze zocht naar aanwijzingen. Het bleek Arnhem te worden. Een stad waar ze alleen het station en de snelwegen er omheen kende.
De wirwar van straten waar de auto doorheen schoot gaf geen enkel aanknopingspunt. Een uitgaansgebied, vrijwel in ruste, minder duidelijke straten daarachter, nog twee hoeken en toen de stop.
Voor een hoog huis met stenen trap in een portiek.
Waar kon ze bij het uitstappen heen rennen? Of hoefde ze niet te rennen... zag ze spoken in haar vertroebelde geest... wat voor spoken eigenlijk... waar was ze terecht gekomen?
"Neem jij die maar," zei de Bontjas en reikte de man rechts van haar een pistool. Die stopte hem overduidelijk in zijn rechterjaszak.
-Nergens heen dus.
De bontjas riep iets naar boven en de deur zwaaide open, een lange gang vol rozig licht zichtbaar makend.
Even iets van helderheid. Arnhem. De rosse buurt daar.

Naar deel 2