terug |
Inshallah
Voor een inspirerende reis naar de Arabische wereld hoef je
tegenwoordig geen grens meer over. Ze is hier. Bijvoorbeeld in de
protestantse Nieuwe Kerk in Amsterdam, waar een tentoonstelling een
verborgen kant van Afghanistan laat zien. Honderd Boeddhakopjes,
sommige Grieks van stijl, andere weer heel Oosters, maar de meeste een
fascinerende mix van beide. Oud-Egyptisch aardewerk, perfect gedraaid,
en drie stenen riviergodinnen op makara's, mythologische waterwezens.
En goud, die magnifieke opvouwbare gouden nomadenkroon en resten van
gouden kommen. Ik krijg een brok in m'n keel wanneer ik bedenk dat ik
kijk naar iets wat meer dan 16.000 keer zo oud is als ikzelf. De mens
is slechts een kruimel op de rok van het universum, zoals Lucebert zo
mooi zei.
Datzelfde gevoel heb ik ook tijdens een ZaterdagMatinee: De Heilige
Stad Jeruzalem. Vanuit het luxe pluche geniet het publiek van Ensemble
Ahl Fas dat eeuwenoude Soefi-liederen zingt. Vol overgave spelen en
zingen de musici de open melodieën van de klassieke Arabo-Andalusische
religieuze muziek, waarbij elk groepslid een eigen interpretatie geeft
aan de melodie.
In de pauze zie ik de trouwe en wijze éminence grise van Mens en
Melodie. We nestelen ons met koffie voor een documentaire over de
Tempelberg. Als God bestaat, wat is dan het plan achter één berg voor
drie godsdiensten? Midden op de dag betovert ons het Huelgas ensemble
en horen we schrijnende werken van Meir Mindel (1964) en Zad Moultaka
(1976). Overweldigend.
Enkele dagen later. In een keramisch atelier in de oude bisschopsstad
Utrecht probeer ik alle muzikale indrukken te verwerken in een grote
schaal, die qua vorm het midden houdt tussen een Marokkaans en een
Afghaans exemplaar. Op de terugweg doe ik boodschappen bij de vele
Oosterse winkeltjes op de Kanaalstraat, waar een Iraaks meisje me
helpt met de sinaasappelpersmachine, nota bene in een Perzische
supermarkt. Verderop roept een Turkse man zijn zoon om thee voor me te
pakken, van de bovenste plank. We praten en lachen. Het Iraakse meisje
vooral om mijn uitspraak van de drie Arabische woorden die ze me wil
leren.
Met tassen vol schatten loop ik verder en kijk verlekkerd in de
etalage van de Marokkaanse muziekwinkel. De meeste soorten fluiten
wonen inmiddels al bij me thuis en ooit ga ik ook nog zo'n intrigerend
cello-achtig kokosnootinstrument kopen. Op m'n volgepakte fiets terug
denk ik aan een oud Soefi-verhaal dat ik hoorde van een Marokkaanse
verhalenverteller tijdens een concert waar men prachtig op de rebab
speelde.
Een man mocht een kijkje nemen in de hemel en de hel. In de hel zaten
mensen aan een lange tafel met de meest tongstrelende gerechten die
iemand zich maar voor kan stellen. "Is dit de hel?" vroeg de man
verbaasd. Ja, want de mensen hadden te lange messen, vorken en lepels,
waardoor ze het eten niet naar hun mond konden brengen. Ze konden
alleen ruiken, kijken… de klassieke Tantaluskwelling.
In de hemel was hij nog veel verbaasder, want daar zag het er exact
hetzelfde uit als in de hel. Weer hadden de mensen zulk gemeen lang
bestek. Maar ze hadden iets op hun probleem gevonden: met hun lange
vorken en lepels voerden ze elkaar de goddelijke maaltijd. En ze
lachten en waren vooral heel erg samen. Dat maakte een wereld van
verschil.
Martine Mussies
maart 2008
|
|